Parket bij de Hoge Raad, 14-12-2007, BB7192, 07/11447
Parket bij de Hoge Raad, 14-12-2007, BB7192, 07/11447
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 december 2007
- Datum publicatie
- 14 december 2007
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2007:BB7192
- Formele relaties
- Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2007:BA5682
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BB7192
- Zaaknummer
- 07/11447
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Cassatie; verstekverlening in kort geding, niet-verschenen buitenlandse (Russische) curator; betekening exploot van cassatiedagvaarding volgens Haags Betekeningsverdrag en op voet van 63 Rv. op kantoor van procureur in vorige instantie; aanhouding beslissing ingevolge art. 15 lid 1 HBetV?, uitzondering in ‘spoedeisende gevallen’ als bedoeld in art. 15 lid 3 HBetV.
Conclusie
Rolnr. 07/11447
Mr L. Strikwerda
Zt. 26 okt. 2007 conclusie op verstek inzake
1. Yukos Finance B.V.
2. [Eiser 2]
3. [Eiser 3]
tegen
[Verweerder]
Edelhoogachtbaar College,
1. Eisers tot cassatie, hierna: Yukos c.s., hebben bij exploot van 11 juli 2007 verweerder in cassatie, hierna: [verweerder], aangezegd dat zij beroep in cassatie instellen tegen het tussen Yukos c.s. als appellanten en [verweerder] als geïntimeerde op 24 mei 2007 door het gerechtshof te Amsterdam in kort geding in hoger beroep gewezen arrest en [verweerder] gedagvaard om op vrijdag 14 september 2007 te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad.
2. [Verweerder] is gedagvaard in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie OAO Yukos Oil Company en voor dat doel kantoorhoudende aan de [a-straat 1] te [plaats], Russische Federatie, zonder bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland.
3. De betekening van de cassatiedagvaarding heeft plaatsgevonden op de voet van art. 63 Rv aan het kantoor van mr. P.N. van Regteren Altena, de procureur bij wie [verweerder] laatstelijk te dezer zake woonplaats heeft gekozen, alsmede op de voet van art. 55 Rv aan het Parket van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, met verzoek het exploot en de daarbij behorende Russische vertaling te doen betekenen overeenkomstig de artt. 3 t/m 6 van het Haags Betekeningsverdrag (Verdrag van 15 november 1965, Trb. 1969, 55, hierna: het verdrag) door eenvoudige afgifte of, zo dit niet mogelijk is, door betekening of kennisgeving met inachtneming van de daarvoor voorgeschreven vormen in de wetgeving van de Russische Federatie, en met mededeling dat voorts een afschrift van de dagvaarding onverwijld door de exploiterende deurwaarder per aangetekende post aan [verweerder] op diens hiervoor genoemde adres is of wordt toegezonden en dat de advocaat van Yukos c.s. een exemplaar van de dagvaarding, voorzien van de Russische vertaling daarvan, rechtstreeks per aangetekende post alsmede per DHL koerierservice met bericht van ontvangst aan [verweerder] op diens hiervoor genoemde adres zal verzenden.
4. Ter terechtzitting van de Hoge Raad van 14 september 2007 is [verweerder] niet verschenen. Yukos c.s. hebben verzocht tegen [verweerder] verstek te verlenen.
5. Van de centrale autoriteit van de Russische Federatie (of van de daarvoor door die staat aangewezen autoriteit) is niet een verklaring als bedoeld in art. 6 van het verdrag ontvangen en ook anderszins is niet gebleken dat eenvoudige afgifte, kennisgeving of betekening van het exploot van dagvaarding aan [verweerder] overeenkomstig het verdrag heeft plaatsgevonden.
6. Bij deze stand van zaken schrijft art. 15 lid 1 van het verdrag voor dat de Hoge Raad, nu [verweerder] niet is verschenen, zijn beslissing op het verzoek tot verstekverlening tegen [verweerder] aanhoudt totdat is gebleken - kort gezegd - van betekening, kennisgeving of afgifte van het exploot van dagvaarding aan [verweerder] overeenkomstig het verdrag, terwijl voorts moet zijn gebleken dat die betekening, kennisgeving of afgifte zo tijdig is geschied dat [verweerder] gelegenheid heeft gehad verweer te voeren.
7. Op het voorschrift van art. 15 lid 1 staat art. 15 lid 3 evenwel een uitzondering toe: "Het bepaalde in dit artikel belet niet dat door de rechter in spoedeisende gevallen voorlopige of conservatoire maatregelen kunnen worden getroffen". Blijkens de MvT op de Goedkeuringswet (Rijkswet van 8 januari 1975, Stb. 4), Kamerstukken II 1973/74, 12 865 (R 948), nr. 3, blz. 8, valt hier o.a. te denken aan het kort geding. Zie ook E.M. Wesseling-van Gent, Rechtsingang en rechtshulp, Praktijkreeks IPR, deel 20, 1994, nr. 70, X.E. Kramer, Het kort geding in internationaal perspectief, diss. 2001, blz. 177/178, en Kluwers Burgerlijke Rechtsvordering, losbl., Verdragen & Verordeningen, Betekeningsverdrag, Art. 15, aant. 5 (P. Vlas) telkens met rechtspraakgegevens.
8. De onderhavige procedure betreft een kort geding. Kramer wijst er t.a.p. terecht op dat de bepaling van art. 15 lid 3 van het verdrag niet zonder meer meebrengt dat in een kort gedingprocedure de vereisten van het eerste lid van art. 15 niet van toepassing zijn. De bepaling heeft een veroorlovend, niet een verplichtend karakter. Ook in een kort gedingprocedure moet het derhalve, gezien ook de uit de preambule van het verdrag blijkende doelstelling van het verdrag, van belang worden geacht dat de dagvaarding de verweerder daadwerkelijk en ook tijdig heeft bereikt, zodat de uitzonderingsbepaling van art. 15 lid 3 in beginsel slechts door de rechter wordt toegepast, indien is gebleken van omstandigheden op grond waarvan met een redelijke mate van zekerheid kan worden aangenomen dat, niettegenstaande dat geen bewijs van kennisgeving overeenkomstig het verdrag is verkregen, de verweerder daadwerkelijk en ook tijdig kennis heeft kunnen nemen van de dagvaarding. Zie bijv. Pres. Rb Zwolle 11 mei 1983, NIPR 1983, 360, en Pres. Rb 's-Gravenhage 16 juli 1992, NJ 1993, 76 nt. JCS. Anders Pres. Rb Assen 27 juli 1994, NIPR 1994, 371.
9. In het onderhavige geval heeft betekening van de cassatiedagvaarding plaatsgevonden niet alleen op de voet van art. 55 Rv aan het Parket van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, maar ook op de voet van art. 63 Rv aan het kantoor van mr. P.N. van Regteren Altena, de procureur bij wie [verweerder] laatstelijk te dezer zake woonplaats heeft gekozen. Naar mijn mening is het feit dat laatstbedoelde betekening heeft plaatsgevonden op zichzelf reeds voldoende om in dit geval toepassing van de uitzonderingsbepaling van art. 15 lid 3 te kunnen rechtvaardigen. Deze betekening, die plaatsvond op 11 juli 2007, derhalve ruim twee maanden voor de eerst dienende dag (14 september 2007), biedt immers, gelet ook op de verplichting die ingevolge de tweede volzin van art. 63 lid 1 Rv op de betrokken procureur rust, voldoende grond om met een redelijke mate van zekerheid te kunnen aannemen dat [verweerder] daadwerkelijk en ook tijdig kennis heeft kunnen nemen van de dagvaarding. Met toepassing van art. 15 lid 3 van het verdrag kan derhalve tegen [verweerder] verstek worden verleend.
De conclusie strekt tot verlening van het gevraagde verstek.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden