Parket bij de Hoge Raad, 15-01-2008, BA7888, 01751/06
Parket bij de Hoge Raad, 15-01-2008, BA7888, 01751/06
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 januari 2008
- Datum publicatie
- 15 januari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2008:BA7888
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BA7888
- Zaaknummer
- 01751/06
Inhoudsindicatie
1. Verzoek reconstructie. 2. Inrijden op agent. Ad 1. Maatstaf bij de beoordeling van een verzoek om een reconstructie te houden is of de rechter de noodzaak van het verzochte is gebleken. In aanmerking genomen dat het Hof de tot het bewijs gebezigde verklaring van verdachte kennelijk aldus heeft begrepen dat hij met zodanige snelheid reed dat hij de politieagent omver had gereden indien hij niet was uitgeweken, geeft de afwijzing van het verzoek om een reconstructie te houden teneinde vast te stellen welke snelheid de auto van verdachte kon hebben, niet blijk van miskenning van de i.c. aan te leggen maatstaf, terwijl die veronderstelling evenmin onbegrijpelijk is. Ad 2. Tegen de achtergrond van ’s Hofs vaststellingen is zijn oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de politieagent zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, onjuist noch onbegrijpelijk, ook niet in het licht van de verklaring van verdachte dat hij naar links is uitgeweken omdat hij hem niet wilde raken, aangezien die uitwijken eerst geschiedde toen hij vlak vóór de politieagent was.
Conclusie
Nr. 01751/06
Mr. Vellinga
Zitting: 19 juni 2007
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens 1. 'poging tot zware mishandeling' en 2. 'overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994' veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen, en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 600,-- .Voor dat bedrag is tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Namens verdachte heeft mr. G.J. van Oosten, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat de overweging van het Hof met betrekking tot het voorwaardelijk opzet onbegrijpelijk is.
4. Het Hof heeft - voor zover hier van belang - ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 7 januari 2004 te Diemen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een personenauto in de nacht met gedoofde lichten met vermeerderende snelheid en terwijl hij gas bleef geven op [slachtoffer] is ingereden;"
5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 9 februari 2006.
Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 7 januari 2004 ben ik in Diemen weggereden voor de politie. De politieagent (het hof begrijpt: [slachtoffer]) stond vrijwel midden op de weg. Ik reed in mijn auto zonder de lichten aan. De manier waarop ik reed en de snelheid hadden ervoor kunnen zorgen dat ik de politieagent omver had kunnen rijden. Ik ben gewoon rechtdoor gereden, in de richting van de politieagent en ik ben niet gestopt. Ik ben gas blijven geven tot ik vlakbij de politieagent was. Ik ben daarna naar links uitgeweken omdat ik hem niet wilde raken. Ik kon niet voorzien wat de politieagent ging doen.
2. Een proces-verbaal met nummer 2004005061-1 van 7 januari 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant:
Brigadier van politie [slachtoffer] deelde mij het volgende mede: op 7 januari 2004 omstreeks 03.00 uur was ik te Diemen. Toen ik de rijbaan van de Sportlaan opliep, zag ik dat een Volkswagen Polo met gedoofde lichten in mijn richting reed. Aan het geluid van de motor hoorde ik dat die hoge toeren maakte. Ik zag dat de Volkswagen zijn snelheid vermeerderde. Ik hoorde dat het toerental van de motor opliep. De Volkswagen naderde mij heel snel. Ik zag dat de Volkswagen in een rechte lijn op mij afkwam.
Ik hoorde dat de motor van de Volkswagen steeds meer toeren ging maken. Ik heb via de portofoon doorgegeven wat er gebeurd was en dat de Volkswagen Polo, met in het kenteken het getal 75, in de richting van de Rijksweg A1 reed."
6. Ten aanzien van een gevoerd verweer heeft het Hof overwogen:
"De raadsvrouw van de verdachte heeft - kort gezegd - aangevoerd dat de verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, op gronden zoals weergegeven in de door haar ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitaantekeningen. Deze pleitaantekeningen zijn bij de stukken van het dossier gevoegd.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte met toenemende snelheid, in het donker met gedoofde lichten, recht op [slachtoffer] is afgereden en dat hij daarbij gas is blijven geven en zijn snelheid is blijven vermeerderen tot hij vlak bij [slachtoffer] was.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte onder meer het volgende verklaard:
- dat [slachtoffer] vrijwel op het midden van de weg stond;
- dat hij reed in zijn auto zonder de lichten aan;
- dat de manier waarop hij reed en de snelheid ervoor hadden kunnen zorgen dat hij [slachtoffer] omver had kunnen rijden;
- dat hij gewoon rechtdoor is gereden;
- dat hij in de richting van [slachtoffer] is gereden en niet is gestopt;
- dat hij gas is blijven geven tot hij vlak bij [slachtoffer] was;
- dat hij daarna naar links is uitgeweken omdat hij [slachtoffer] niet wilde raken;
- dat hij snapt dat hij [slachtoffer] in levensgevaar heeft gebracht, maar wel is uitgeweken;
- dat hij inderdaad niet kon voorzien op welke wijze [slachtoffer] zou reageren op zijn - verdachtes - nadering.
Het hof wil er veronderstellenderwijs van uitgaan dat de verdachte op het laatste moment is uitgeweken.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zich, door in het donker met een auto met gedoofde lichten met toenemende snelheid recht op [slachtoffer] af te blijven rijden en gas te blijven geven tot hij vlak voor [slachtoffer] was, willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer] zou raken en dat hij hem daarbij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De verdachte heeft door aldus te handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toegenomen, dat [slachtoffer], in een reactie als gevolg op verdachtes handelen, weg zou springen in een andere richting dan door de verdachte voorzien of wellicht ten val zou komen en daarbij door de uitwijkende auto geraakt zou worden met zwaar lichamelijk letsel als mogelijk gevolg, zoals ook volgt uit zijn hiervoor weergegeven verklaring. De verdachte kon immers niet voorzien hoe [slachtoffer] op zijn handelen zou reageren, hetgeen door de verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep is bevestigd.
Op grond van het vorenstaande acht het hof voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen."
7. Volgens de toelichting op het middel is de verwerping van het verweer onbegrijpelijk omdat bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte de agent niet wilde raken en dat hij daarom is uitgeweken.
8. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 25 maart 2003, LJN AZ1668, NJ 2003, 552 overwoog met betrekking tot het voorwaardelijk opzet:
"3.6. (...)
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg (...) is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. (...)
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.."
9. Wie in het verkeer uitwijkt voor een ander, pleegt dat te doen om een aanrijding met die ander te voorkomen. Ook al heeft men zeer gevaarzettend gereden en de aanmerkelijke kans op een ongeval beseft, dan wijst juist dat uitwijken er op dat men niet wenst dat die kans werkelijkheid wordt en men ervan is uitgegaan dat deze kans zich niet zou realiseren. Ik wijs op HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199 waarin in het meermalen op het laatste moment afbreken van een roekeloze inhaalmanoeuvre mede een aanwijzing werd gezien dat in de voorstelling en de verwachting van de verdachte die manoeuvre niet tot een botsing zou leiden, temeer waar de verdachte - anders dan in het onderhavige geval - de kans liep ook zelf bij een botsing om het leven te komen en het niet voor de hand ligt dat men dat risico op de koop toe neemt.(1)
10. Het voorgaande betekent niet dat de omstandigheid dat een verdachte die op iemand inrijdt, tracht toch voor die persoon uit te wijken, steeds aan het bewijs van het voorwaardelijk opzet in de weg staat. Zo overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 28 maart 2006, LJN AV1591, waarin de verdachte was veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van een politieagent en deze - anders dan in het onderhavige geval - daadwerkelijk met zijn auto schepte(2):
"4.4. De hierboven weergegeven bewijsmiddelen houden in dat het Hof heeft vastgesteld dat:
- de verdachte paniekerig is weggereden, omdat de agenten hem wilden aanhouden en hij daar zeker niet meer wilde blijven;
- de verdachte snel wegreed, zonder de verlichting aan te doen en zonder goed voor de auto te kijken;
- de verdachte wist dat er zich meerdere mensen rondom en in de nabijheid van de auto bevonden;
- de verdachte toen hij de auto startte en wegreed over een weg die 5 à 6 meter breed is, niet precies wist waar de mensen die zich rondom zijn auto bevonden op dat moment stonden maar aan de rechter voorkant wel iets in zijn ooghoek zag;
- het slachtoffer Kooistra toen de auto gestart werd twee à drie meter vóór de auto stond ter hoogte van de rechter koplamp;
- de verdachte verder is gereden nadat hij had gehoord dat er iets tegen zijn auto was geklapt.
4.5. Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, in het bijzonder gelet op de hierboven weergegeven vaststellingen, heeft het Hof kunnen afleiden dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat [A] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht bewust heeft aanvaard. Dat de verdachte op het laatste moment heeft getracht iemand te ontwijken doet hieraan niet af, gelet op de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de verdachte, die wist dat er zich ongeveer zes politieagenten rond zijn auto moesten bevinden, met zijn auto is weggereden en doorgereden."
11. Uiteraard is daarmee niet gezegd dat een ter zake gevoerd verweer geen deugdelijke bespreking behoeft. Voor het onderhavige geval is met name van belang dat het Hof onder de bewijsmiddelen heeft opgenomen en dus geloofwaardig heeft geacht niet alleen dat de verdachte naar links is uitgeweken, maar ook dat de verdachte dit deed omdat hij de agent niet wilde raken. Daarbij merk ik op dat het Hof aldus bij het vaststellen van de inhoud van de bewijsmiddelen verder gaat dan in zijn hiervoor weergegeven verwerping van het verweer, waarin het Hof overweegt slechts veronderstellenderwijs ervan te willen uitgaan dat de verdachte op het laatste moment is uitgeweken. Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen neem ik daarom hierna tot uitgangspunt dat vaststaat dat de verdachte naar links is uitgeweken omdat hij de politieagent niet wilde raken.
12. Voorts is van belang dat de bewijsmiddelen niet inhouden dat verdachtes uitwijkmanoeuvre niet effectief is geweest, nu deze immers niet inhouden dat de agent waarop de verdachte inreed door tijdig weg te springen heeft kunnen voorkomen dat de verdachte hem met zijn auto raakte. Daarom vindt in de gebezigde bewijsmiddelen geen steun dat de verdachte, zoals het Hof overweegt, "op het laatste moment" is uitgeweken voor zover het Hof daarmee heeft bedoeld dat deze uitwijkmanoeuvre op een zo laat moment plaatsvond dat deze aan het bewijs van het (voorwaardelijk) opzet niet kan afdoen. In zoverre ga ik daarom hierna ook aan genoemde overweging van het Hof voorbij.
13. Het Hof heeft, reagerend op verdachtes verweer dat bij hem het vereiste opzet ontbrak omdat hij de politieagent niet wilde raken en daarom is uitgeweken, op twee gronden aangenomen dat de verdachte, hoewel hij uitweek, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij de politieagent zou raken en hem daarbij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen:
- de verdachte is met zijn auto in het donker met gedoofde lichten met toenemende snelheid recht op de politieagent afgereden;
- de verdachte kon niet voorzien hoe de politieagent op zijn handelen zou reageren, dus heeft hij ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toegenomen dat de politieagent in reactie op zijn handelen weg zou springen in een andere richting dan door hem voorzien of ten val zou komen en daarbij door de uitwijkende auto geraakt zou worden met zwaar lichamelijk letsel als mogelijk gevolg.
14. Verdachtes onder de bewijsmiddelen opgenomen verklaring dat hij de politieagent niet wilde raken en daarom naar links is uitgeweken, is in zijn algemeenheid niet redengevend voor het bewijs. (3) Met het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat de verdachte met zijn auto de politieagent zou raken en dat hij hem daarbij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen valt immers niet te verenigen dat de verdachte de politieagent niet wilde raken en daartoe ook daadwerkelijk - en mogelijk tijdig - uitweek.(4)
15. Het Hof heeft het kennelijk zo gezien dat de verdachte is uitgeweken toen hij al zo dicht bij de politieagent was en zo snel reed, dat de aanmerkelijk kans bestond dat zijn uitwijkmanoeuvre geen resultaat zou hebben, omdat de politieagent in een andere richting wegsprong dan door de verdachte voorzien of ten val zou komen en zo toch door de uitwijkende auto geraakt zou worden met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Daaruit heeft het Hof geconcludeerd dat de verdachte, nu hij niet kon voorzien hoe de politieagent op verdachtes rijgedrag zou reageren, ook die aanmerkelijke kans bewust op de koop toe heeft genomen. Daarbij laat het Hof onbesproken hoe dit oordeel valt te verenigen met verdachtes verklaring dat hij de politieagent niet wilde raken. Het is onmiskenbaar dat de verdachte, ook al is hij voor de politieagent uitgeweken, heeft gereden op een wijze die uiterst gevaarlijk en voor de politieagent levensbedreigend was. Maar het vergt nadere verklaring waarom uit dit uitgesproken roekeloze rijgedrag opzet op zwaar lichamelijk letsel voortvloeit ook in een geval waarin de verdachte naar het Hof kennelijk geloofwaardig heeft geoordeeld voor de politieagent mogelijk ernstige gevolgen wilde vermijden en zich kennelijk dus wel, zij het bepaald niet vroegtijdig, om die gevolgen heeft bekommerd.(5) Daarbij verdient opmerking dat het Hof wel heeft vastgesteld dat de verdachte heeft bevestigd niet te hebben kunnen voorzien of en in welke richting de politieagent zou wegspringen, maar dat het Hof verder niet heeft uiteengezet waarom de verdachte ook die kans, die het Hof ook als aanmerkelijk heeft aangemerkt, willens en wetens heeft aanvaard. Uit het niet willen raken en daarom uitwijken spreekt dat willens en wetens aanvaarden niet.
16. Het middel slaagt.
17. Het tweede middel klaagt over de verwerping van verdachtes verzoek tot het uitvoeren van een reconstructie.
18. De pleitnota in hoger beroep houdt met betrekking tot bedoeld verzoek in:
"In casu zijn de omstandigheden van het geval:
* cliënt rijdt op een agent af;
* vijf meter voor een mogelijke botsing wijkt cliënt uit;
* cliënt heeft nimmer een aanrijding willen veroorzaken;
* cliënt wilde de agent (zo stelt hij later) wel schrik aanjagen;
* cliënt rijdt tussen de 20 en 60 km per uur;
* langs de weg staan meerdere lantaarnpalen, het is licht;
* cliënt geeft gas;
* cliënt rijdt met gedoofde lichten.
Maken deze omstandigheden de kans dat een aanrijding zou plaatsvinden, met alle gevolgen van dien, groter dan wel aanmerkelijker? Nee.
Het geven van gas dan wel het rijden zonder verlichting heeft hier in principe niet zonder meer enige invloed op. Immers de weg was verlicht en breed genoeg om uit te wijken. Cliënt had de agent reeds in zijn blikveld. Cliënt is ruim uitgeweken (er is ook geen sprake van rakelings langs de agent rijden).
Een en ander had allemaal anders kunnen liggen indien het een zeer smalle weg was, zonder straatverlichting, cliënt honderd kilometer per uur had gereden en cliënt niet was uitgeweken. Daar is echter geen sprake van.
Met betrekking tot de gereden snelheid dient te worden opgemerkt dat deze niet vaststaat. Het vermeende slachtoffer heeft een schatting van de gereden snelheid gemaakt, aan welke schatting gezien de positionering van het vermeende slachtoffer ten tijde van het gebeuren en de overige waarnemingsomstandigheden, weinig waarde kan worden gehecht. Cliënt stelt niet harder te hebben gereden dan 40 km per uur. De verdediging blijft bij haar standpunt dat uit eigen onderzoek ter plaatse is gebleken dat het niet mogelijk is om vanaf de hoek waar cliënt vandaan kwam de plaats delict te bereiken met een snelheid van meer dan 25 km/uur. Deze gereden snelheid kan van belang zijn voor de beoordeling van het voorwaardelijk opzet. Voorzover uw Hof mijn eerdere betoog niet volgt en de bevindingen met betrekking tot de gereden snelheid niet als bewijs gebruiken, dan handhaaft de verdediging haar verzoek tot het houden van een reconstructie, nu deze in dat geval van belang is voor de beoordeling van de vragen van 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering."
19. Het Hof heeft te doen aanzien overwogen en beslist:
De raadsvrouw van de verdachte heeft op gronden zoals weergegeven in de door haar overgelegde pleitaantekeningen verzocht om een reconstructie te houden teneinde vast te stellen welke snelheid de auto van de verdachte kon hebben ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde.
Het hof wijst dit verzoek af, omdat naar het oordeel van het hof de noodzaak daartoe niet is gebleken, gelet op hetgeen de verdachte heeft verklaard over de snelheid waarmee hij op [slachtoffer] is afgereden. Deze verklaring is opgenomen onder de bewijsmiddelen.
20. Het Hof verwijst voor de gereden snelheid naar de inhoud van de verklaring van de verdachte zoals deze onder de bewijsmiddelen is opgenomen. Over de gereden snelheid houdt die verklaring in dat die snelheid zo groot was dat de verdachte de politieagent omver had kunnen rijden en dat hij gas is blijven geven tot hij vlak bij de politieagent was. In het licht van deze verklaring moet het oordeel van het Hof kennelijk aldus worden begrepen dat onderzoek naar de gereden snelheid niet noodzakelijk was omdat verdachte in elk geval zo snel heeft gereden dat hij de politieagent omver had kunnen rijden.
21. Verdachtes raadsvrouw refereert aan een verklaring van de verdachte waarin hij zou hebben gezegd dat hij 40 km/u zou hebben gereden. Op welke verklaring zij het oog heeft, vermeldt zij niet en viel aan de hand van het dossier ook niet te achterhalen.
22. In HR 16 augustus 2005, LJN AT 6425 was een zaak aan de orde waarin de verdachte was veroordeeld ter zake van poging tot doodslag wegens het met een auto inrijden op een groepje personen waarbij één persoon werd geraakt. Het Hof had onder de bewijsmiddelen wel opgenomen dat de verdachte met hoge snelheid op dat groepje personen was ingereden maar had in het midden gelaten hoe hoog - uitgedrukt in kilometers per uur - die snelheid was. Volgens de Hoge Raad was dat niet bezwaarlijk:
" Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte onder verwijzing naar een deskundigenrapport aangevoerd dat de snelheid waarmee de verdachte op de slachtoffers is ingereden maximaal 25 kilometer per uur heeft bedragen en is in verband daarmee bedoeld onderdeel van de verklaringen van de getuigen betwist. Zulks noopte het Hof echter niet het gebruik van die verklaringen nader te motiveren. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat, ook al zou sprake zijn geweest van een snelheid van 25 kilometer per uur, in de door het Hof vastgestelde omstandigheden van dit geval een zodanige snelheid naar normaal spraakgebruik als hoog is aan te merken, zodat het deskundigenrapport niet in strijd is met die getuigenverklaringen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat die omstandigheden daaruit hebben bestaan dat de verdachte, na de in de bewezenverklaring vermelde personen te hebben toegevoegd "Ik maak jullie kapot", althans woorden van gelijke strekking, woedend in zijn personenauto is gestapt, na pompend gas te hebben gegeven met maximale snelheid achteruit is gereden waarbij [B] opzij moest springen om niet geraakt te worden, dat hij tot stilstand is gekomen en vervolgens vooruitrijdend maximaal accelererend en met gierende banden op de overige in de bewezenverklaring genoemde personen is afgereden die op betrekkelijk korte afstand van hem in een groepje voor een café stonden, waarbij de verdachte één van hen heeft geraakt."
23. Anders dan in de aangehaalde zaak gaf de verdachte niet te kennen te verlangen naar de gevolgen die het inrijden op personen met een auto kan hebben, maar liet de verdachte weten de politieagent op wie hij inreed niet te willen raken en gaf hij aan die wil ook uitdrukking door naar links uit te wijken. Voor de vraag of die uitwijkmanoeuvre daadwerkelijk enig effect kon hebben, lijkt mij van belang hoe snel de verdachte kan hebben gereden. Hoog, zegt de getuige, maar daarmee is nog niets gezegd over de daadwerkelijk gereden snelheid en het daarmee verbonden realiteitsgehalte van de uitwijkmanoeuvre. Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat de bewijsmiddelen niet uitsluiten dat de uitwijkmanoeuvre zijn effect niet heeft gemist. Het oordeel van het Hof dat er geen noodzaak was aan het verzoek tot reconstructie gevolg te geven acht ik dan ook niet zonder meer begrijpelijk.
24. Het middel slaagt.
25. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
26. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 In HR 17 februari 2004, LJN 9360, NJ 2004, 323 stond de omstandigheid dat niet aannemelijk was dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hijzelf als gevolg van de aanrijding van zijn terreinwagen met een fietser het leven zou laten, niet in de weg aan het bewijs van opzet op de dood van de aangereden fietser. In HR 5 december 2006, LJN AZ1668, NJ 2006, 663 legt de Hoge Raad uit dat gevaarlijke gedragingen in het verkeer onder omstandigheden (poging tot) doodslag kunnen opleveren, maar dat de rechter daarbij - zoals reeds overwogen in HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199 - in voorkomende gevallen in aanmerking moet nemen dat het niet voor de hand ligt dat iemand een frontale botsing met een tegenligger en daarbij zijn eigen dood op de koop toeneemt.
2 Zie ook HR 21 oktober 2003, 02614/02 (81 RO).
3 Vgl. HR 20 juni 2006, NJ 2006, 358 waar de verdachte het slachtoffer met zijn auto meer dan 60 meter meesleepte, en de verklaring van de verdachte dat hij toen nergens aan dacht, ook niet aan het slachtoffer, niet redengevend werd geacht voor het bewezenverklaarde opzet op de dood.
4 Zie over "ontwijkend" gedrag in een geheel andere situatie(naar buiten trachten te gooien van een rotje) HR 15 februari 2005, LLJN LJN AR6569.
5 Vgl. HR 17 februari 2004, LJN AN9360, NJ 2004, 323, rov. 3.5. Zie HR 23 januari 2001, NJ 2001, 327 voor een duidelijk voorbeeld van een geval waarin de verdachte zich niet had bekommerd om de gevolgen van zijn gedrag: de verdachte wilde naar zijn zeggen "koste wat het kost"aan de politie ontkomen. Nog een voorbeeld: HR 5 december 2006, LJN AZ1668, NJ 2006, 663 waarin een spookrijder het "kicken vond om met zijn auto tegen het verkeer in te rijden".