Home

Parket bij de Hoge Raad, 13-02-2009, BG6232, 08/00653

Parket bij de Hoge Raad, 13-02-2009, BG6232, 08/00653

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
13 februari 2009
Datum publicatie
13 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:PHR:2009:BG6232
Formele relaties
Zaaknummer
08/00653
Relevante informatie
Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 81

Inhoudsindicatie

Familierecht. Alimentatie gewezen echtgenoten; alimentatiebehoefte die niet kan worden vastgesteld, omdat deze onvoldoende met stukken is onderbouwd en is betwist door de wederpartij (81 RO).

Conclusie

08/00653

Mr L. Strikwerda

Parket, 5 dec. 2008

conclusie inzake

[De vrouw]

tegen

[De man]

Edelhoogachtbaar College,

1. Het tijdig door verzoekster tot cassatie, hierna: de vrouw, ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 november 2007. Bij deze beschikking heeft het hof, onder vernietiging van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 november 2006, het inleidende verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door thans verweerder in cassatie, hierna: de man, te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw afgewezen.

2. Het cassatieberoep berust op één middel. De in het middel aangevoerde klacht kan naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en noopt niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.

3. Het middel is gericht tegen r.o. 8 van de bestreden beschikking. Het hof heeft aldaar onder meer overwogen:

"Hoewel het hof ter zitting nog concreet naar de behoefte van de vrouw heeft gevraagd, heeft haar advocaat ter onderbouwing van de behoefte nogmaals verwezen naar voornoemde draagkrachtberekening en jus-vergelijking. Het hof is van oordeel dat voornoemde stukken - zonder onderliggende bescheiden - onvoldoende zijn om de behoefte van de vrouw vast te kunnen stellen. Bovendien is de door de vrouw gestelde huwelijksgerelateerde behoefde van Euro 1.200,- per maand uitdrukkelijk door de man betwist."

4. Het middel klaagt dat de gevolgtrekking van het hof, dat de betwisting door de man van de door de vrouw gestelde huwelijksgerelateerde behoefte dient te leiden tot de vaststelling dat aan de kant van de vrouw geen sprake is van een behoefte, onbegrijpelijk is, aangezien de zgn. 60%-norm een in het algemeen aanvaarde norm is om de alimentatiebehoefte te duiden.

5. De klacht berust op een verkeerde lezing van de bestreden beschikking en moet reeds daarom falen. Het hof heeft niet geoordeeld dat aan de kant van de vrouw geen sprake is van alimentatiebehoefte, maar heeft geoordeeld dat de alimentatiebehoefte van de vrouw niet kan worden vastgesteld. Dit oordeel heeft het hof - anders dan het middel kennelijk veronderstelt - niet alleen gegrond op het feit dat de door de vrouw gestelde huwelijksgerelateerde behoefte van Euro 1.200,- uitdrukkelijk door de man is betwist, maar ook op het feit dat de vrouw de door haar gestelde alimentatiebehoefte onvoldoende met stukken heeft onderbouwd.

6. Overigens is het oordeel van het hof geenszins onbegrijpelijk. Voor de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde is medebepalend de welstand waarin partijen tijdens hun huwelijk hebben geleefd. Zie o.m. HR 19 december 2003, NJ 2004, 140. De zgn. 60%-regel is een hulpmiddel om in standaardgevallen deze huwelijksgerelateerde behoefte globaal te berekenen. Zie Th.M. Dorn, Alimentatieverplichtingen: richtlijnen werkgroep Alimentatie normen (Tremanormen 2006 met aanvullingen 2007), 2008, blz. 18. Zie ook de conclusie onder 2.4 van A-G Wuisman voor HR 24 oktober 2008 (art. 81 RO), LJN BE9079. Deze huwelijksgerelateerde alimentatiebehoefte wordt echter verminderd door de inkomsten van de alimentatiegerechtigde of de inkomsten die deze zich in redelijkheid kan verwerven. Het is daarom niet onbegrijpelijk dat het hof van de vrouw heeft verlangd nadere bescheiden over te leggen en dat het hof de 60%-norm, wat daar verder ook van zij, niet zonder meer beslissend heeft geoordeeld om de concrete alimentatiebehoefte van de vrouw vast te stellen.

De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,