Home

Parket bij de Hoge Raad, 10-03-2009, BG9151, 07/10153 B

Parket bij de Hoge Raad, 10-03-2009, BG9151, 07/10153 B

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
10 maart 2009
Datum publicatie
11 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:PHR:2009:BG9151
Formele relaties
Zaaknummer
07/10153 B

Inhoudsindicatie

Beslag ex art. 94 Sv. Ex art. 94.1 Sv zijn vatbaar voor inbeslagneming voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel “aan te tonen”, terwijl ingevolge art. 94.2 Sv voorts vatbaar zijn voor inbeslagneming “alle voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen”. Inbeslagneming van voorwerpen tot bewaring van het recht tot verhaal is geregeld in het i.c. niet toepasselijke art. 94a Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AD5966. Het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich o.m. tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen. Het oordeel van de Rb. dat het i.c. toepasselijke art. 94 Sv gediende belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet indien niet hoogst waarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, “het wederrechtelijk voordeel zal ontnemen”, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel van de Rb. dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomen goed verbeurd zal verklaren, is, mede gelet op hetgeen de raadsman van klager over de mogelijkheid van verbeurdverklaring van de auto heeft aangevoerd, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.B

Conclusie

Nr. 07/10153 B

Mr Machielse

Zitting 6 januari 2009

Conclusie inzake:

[Klager]

1. De Rechtbank te Amsterdam heeft op 29 mei 2007 het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van een inbeslaggenomen personenauto (Volkswagen, type Golf met kenteken [AA-00-BB]) ongegrond verklaard.

2. Mr. A. Ghonedale, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Mr. S.M. Krans, eveneens advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.

3.1. Het middel klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag, zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.

3.2. Het proces-verbaal van de openbare behandeling in raadkamer luidt, voor zover van belang:

"De raadsman van klager verklaart, zakelijk weergegeven:

Cliënt heeft zijn auto nodig voor werk én privé. Bovendien meen ik dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, een verbeurdverklaring zal uitspreken. De inbeslaggenomen auto heeft geen enkel verband met de ten laste gelegde feiten en aan de wijze waarop cliënt de auto heeft verworven mankeert niets. Mocht de officier van justitie voornemens zijn een ontnemingsvordering in te dienen, dan is cliënt bereid een andere borg aan te bieden. Maar de auto heeft hij dringend nodig. Het persoonlijk belang van klager dient zwaarder te wegen dan het algemeen belang van strafvordering.

De officier van justitie verklaart, zakelijk weergegeven:

Ik verzet mij tegen teruggave van de auto aan klager. Het Openbaar Ministerie is voornemens klager te vervolgen ten aanzien van overtreding van de Opiumwet. Te zijner tijd zal in de strafzaak tegen klager de verbeurdverklaring worden geëist of een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden ingediend. In dit stadium van het onderzoek weegt het onderzoeksbelang zwaarder dan het persoonlijk belang van klager bij opheffing van het beslag. Het klaagschrift dient derhalve ongegrond te worden verklaard."

3.3. De beschikking van de rechtbank luidt, voor zover van belang:

"De raadsman van klager heeft in raadkamer onder meer aangevoerd dat het strafvorderlijk belang zich niet tegen teruggave verzet.

(...)

De rechtbank overweegt het volgende.

Op grond van art. 94 Sv. kunnen voorwerpen in beslag worden genomen met het oog op de waarheidsvinding of om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aan te tonen, dan wel omdat zij in aanmerking komen voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. Uit de stukken en de behandeling in raadkamer blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomen goed verbeurd zal verklaren of het wederrechtelijk verkregen voordeel zal ontnemen.

Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.

Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard."

3.4. Het middel klaagt dat het oordeel van de rechtbank zonder nadere motivering onbegrijpelijk is omdat een beslag op de voet van art. 94 Sv wel kan dienen voor het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel maar niet om verhaal van het bedrag dat strekt tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te garanderen.

Volgens de steller van het middel dient de inbeslagneming geen door artikel 94 Sv nagestreefd doel omdat ook verbeurdverklaring van de in beslag genomen auto niet in aanmerking komt.

3.5. Bij gebreke van een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris op de voet van art. 103 Sv - ik heb althans zo een machtiging in de stukken niet aangetroffen - moet het ervoor worden gehouden dat het beslag enkel berust op art. 94 Sv. De verwijzing door de rechtbank naar de mogelijkheid van een latere ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan dus niet met de inbeslagneming in verband worden gebracht. De verwijzing door de rechtbank naar deze mogelijkheid ontbeert dus een grondslag.

De advocaat van klager heeft blijkens het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer van 8 mei 2007 aangevoerd dat de inbeslaggenomen auto geen enkel verband heeft met de ten laste gelegde feiten en dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter een verbeurdverklaring zal uitspreken. De officier van justitie heeft daartegen slechts ingebracht dat het OM voornemens is klager te vervolgen voor overtreding van de Opiumwet en dat te zijner tijd tegen klager de verbeurdverklaring zal worden geëist of een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zou worden ingediend. De officier heeft niet gereageerd op de stelling van de advocaat dat de auto zich niet leent voor verbeurdverklaring. Uit de beschikking van de rechtbank valt niet op te maken waarom de rechtbank van oordeel is dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de auto verbeurd zal verklaren.

De rechtbank heeft in haar beschikking echter wel verwezen naar de stukken en de behandeling in raadkamer waaruit zou blijken dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter de auto verbeurd zal verklaren. Het ware fraaier geweest als de rechtbank had aangegeven aan welke stukken zij dit, wat nader beargumenteerde oordeel ontleende. Bladerend door het dossier heb ik een enkel aanknopingspunt aangetroffen voor het vermoeden dat de auto bestemd is geweest voor het vervoer van verdovende middelen. Dat aanknopingspunt is te vinden op dossierpagina's 200E en 200F. Daar is immers te lezen dat op 14 november 2006 is waargenomen dat de bestuurder van een Fiat naar de bestuurder van de Golf met als kenteken [AA-00-BB] toeloopt en dat de bestuurder van de Golf uit de Golf drie pakketten ter grootte van 25 bij 25 centimeter en een dikte van ongeveer anderhalve centimeter haalt en die overhandigt aan de bestuurder van de Fiat. Dat lijkt mij voorlopig voldoende gezien het feit dat er in de woning van de verdachte verdovende middelen zijn aangetroffen en de verdenking bestaat dat hij verdovende middelen ook aan anderen heeft verstrekt.

Hoewel de motivering van de beschikking dus rammelt en wel heel erg beknopt is kan zij volgens mij, gelet op het summiere karakter van deze procedure, nog net door de beugel.

Het middel faalt.

4. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.

Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden