Parket bij de Hoge Raad, 28-09-2010, BL2823, 07/13416 B
Parket bij de Hoge Raad, 28-09-2010, BL2823, 07/13416 B
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 september 2010
- Datum publicatie
- 29 september 2010
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2010:BL2823
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL2823
- Zaaknummer
- 07/13416 B
Inhoudsindicatie
Overzichtsbeschikking inzake beklag tegen beslagzaken. Artt. 552a Sv, 94 en 94a Sv. I.c. wordt klager alsnog n-o verklaard omdat de wet niet de mogelijkheid kent een verzoek tot teruggave mondeling te doen.
Conclusie
Nr. 07/13416 B
Mr. Vegter
Zitting: 2 februari 2010
Conclusie inzake:
[Klager]
1. Nadat de Rechtbank te Haarlem zich onbevoegd had verklaard en de doorzending van het klaagschrift had bevolen heeft het Gerechtshof te Amsterdam het klaagschrift(1) bij beschikking van 14 november 2007 gegrond verklaard voor zover dit strekt tot teruggave van een in beslag genomen Turks paspoort, een identiteitskaart en pasfoto's en ongegrond verklaard voor zover het strekt tot teruggave van een geldbedrag van € 2.500,-.
2. Namens klager heeft mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Amsterdam, cassatieberoep ingesteld. Het beroep strekt zich kennelijk niet uit tot de beschikking voor zover daarbij het beklag gegrond is verklaard.(2) Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het klaagschrift houdt in:
"1. dat in de strafzaak tegen [betrokkene 1] met parketnummer 15/630108-05 op 25 april 2007 door uw rechtbank uitspraak is gedaan (bijlage 1);
2. dat in die strafzaak ten aanzien van het beslagene is beslist dat goederen -met uitzondering van een verbeurd te verklaren busje traangas- bewaard dienen te worden ten behoeve van de rechthebbende;
3. dat klager ten aanzien van een aantal van deze goederen als rechthebbende kan worden aangemerkt;
4. zo was ook het openbaar ministerie -in ieder geval t.a.v. een identiteitsbewijs en Turks paspoort ten name van klager- van oordeel;
5. mitsdien wordt verzocht over te gaan tot teruggave van -in ieder geval- de onder 4 bedoelde goederen;
6. een en ander als nader (feitelijk) te onderbouwen in raadkamer."
4. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt in:
"De advocaat licht het klaagschrift nader toe en vult dit aan met het verzoek om teruggave van de in beslag genomen pasfoto's en het in beslag genomen geld ter hoogte van een bedrag van EUR 2.500,- aan klager. Subsidiair heeft de advocaat verzocht de behandeling van heden aan te houden teneinde op een nadere terechtzitting de betrokkenen, waaronder [betrokkene 1], te horen als getuige.
De advocaat-generaal concludeert tot teruggave aan klager van het identiteitsbewijs, het Turkse paspoort en de pasfoto's. De advocaat-generaal concludeert, voor zover het verzoek strekt tot de teruggave van het geldbedrag van EUR 2.500,-, tot ongegrondverklaring van het verzoek, nu de teruggave van het geld niet voor toewijzing in aanmerking komt, en tot ongegrondverklaring van het verzoek voor het overige nu het belang van strafvordering zich hiertegen verzet."
5. De bestreden beschikking houdt in:
"2. Feiten en procesgang.
In de nacht van 13 februari op 14 februari 2005 heeft de verdachte [betrokkene 1] een poging gedaan om klager die gedetineerd zat in de PI te Haarlem te bevrijden. [Betrokkene 1] is toen aangehouden en er zijn een aantal goederen, waaronder goederen die aan klager toebehoren, in beslag genomen.
De verdachte [betrokkene 1] is op 22 juli 2004 vrijgesproken van de poging om klager te bevrijden, maar is wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van een wapen van categorie II. Verdachte [betrokkene 1] is op 4 mei 2007 in hoger beroep gegaan en dit hoger beroep loopt thans nog.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken van de strafzaak onder bovengenoemd parketnummer en heeft op 3 oktober 2007 in openbare raadkamer de advocaat-generaal, klager en diens advocaat gehoord.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot teruggave van het Turkse paspoort, de identiteitskaart en de pasfoto's. Voor zover het verzoek strekt tot de teruggave van het geldbedrag van EUR 2.500,- heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot ongegrond verklaring van het verzoek.
3 Beoordeling.
Met betrekking tot het Turkse paspoort, de identiteitskaart en de pasfoto's stelt het hof vast dat deze aan verzoeker toebehoren. Nu het hoogst onaannemelijk is dat de rechter, oordelend in hoger beroep, daarover anders zal oordelen, is het hof van oordeel dat genoemde voorwerpen aan verzoeker moeten worden teruggegeven. Het beklag te dien aanzien zal dan ook gegrond worden verklaard. Dat ligt anders bij het in beslaggenomen geldbedrag van EUR 2.500,-. Te dien aanzien verzet het belang van strafvordering zich tegen teruggave en zal het beklag derhalve ongegrond worden verklaard."
6. Naar aanleiding van de eerste klacht in het tweede middel merk ik het volgende op. In het klaagschrift wordt niet met zoveel woorden verzocht om teruggave van het geldbedrag waarop het onderhavige cassatieberoep betrekking heeft. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt in dat klagers advocaat het klaagschrift in raadkamer in zoverre heeft aangevuld. Die aanvulling lijkt mij mede in het licht van de (niet glasheldere) inhoud van het klaagschrift toelaatbaar.(3) Ik lees het klaagschrift zo dat beklag wordt gedaan over het uitblijven van een last tot teruggave van alle voorwerpen waarvan in de strafzaak tegen [betrokkene 1] is beslist dat ze ten behoeve van de rechthebbende bewaard dienden te worden. Dat vonnis is aan het klaagschrift gehecht en noemt onder meer het geldbedrag.(4) Bij de behandeling in raadkamer is duidelijk geworden dat het Hof kon volstaan met een beslissing over het paspoort, het identiteitsbewijs, de pasfoto's en het geld.
7. Gelet op de niet volledig heldere formulering van het klaagschrift is een andere minder voor de hand liggende uitleg van dat klaagschrift wel mogelijk. Niet geheel uitgesloten kan worden geacht dat het Hof het klaagschrift zo heeft gelezen dat het slechts betrekking heeft op het identiteitsbewijs en het paspoort. Een aanwijzing daarvoor kan worden geput uit het gebruik door het Hof van het woord aanvulling. In de benadering onder 6 is echter geen sprake van een aanvulling, maar van een precisiering. Tegen een aanvulling (betreffende een in het klaagschrift niet genoemd voorwerp) laten zich bezwaren denken. Artikel 552a, eerst lid, Sv bepaalt dat belanghebbenden zich schriftelijk kunnen beklagen over inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave. De wet kent niet de mogelijkheid dat een verzoek om teruggave mondeling wordt gedaan.(5) Klaagschriften dienen op grond van artikel 449, derde lid, Sv ter griffie te worden ingediend. Dat stelt onder meer de griffier in staat om overeenkomstig artikel 552a, vijfde lid, Sv, een afschrift van het klaagschrift te zenden aan degene onder wie het beslag is gelegd, indien (kort gezegd) hij noch de klager is, noch afstand van het voorwerp heeft gedaan en hem daarbij mede te delen dat hij zijnerzijds een klaagschrift kan indienen. De beslagene kan dan mede op grond van het hem toegezonden klaagschrift beslissen of hij van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken. In het onderhavige geval is het in dit verband voorstelbaar dat de beslagene ([betrokkene 1]) geen aanleiding zag om op te komen tegen het verzoek om teruggave van "een identiteitsbewijs en Turks paspoort ten name van klager", maar dat hij wel in actie zou zijn gekomen tegen klagers expliciete aanspraak op het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag. Indien er van wordt uitgegaan dat de door het Hof zo genoemde aanvulling betrekking heeft op een niet in het klaagschrift genoemd voorwerp, rijst de vraag of het Hof dat onderdeel niet buiten behandeling zou behoren te laten dan wel klager voor zover het betreft dat voorwerp niet-ontvankelijk hebben behoren te verklaren. Gevolg zou dan kunnen zijn dat de Hoge Raad in deze cassatieprocedure alsnog een partiele niet-ontvankelijkheid uitspreekt. Omdat ik voor een andere benadering kies laat ik deze vragen verder buiten beschouwing.
Ik ga er vanuit dat het Hof hier onder aanvulling van het klaagschrift een nadere precisiering heeft verstaan. Het moet er voor gehouden worden dat ingeval van kennisname de beslagene het klaagschrift eveneens zo zou opvatten dat het om alle ten behoeve van de rechthebbende bewaarde voorwerpen als bedoeld in het vonnis tegen beslagene ging.
8. De eerste klacht van het tweede middel sluit op het voorgaande aan en luidt dat uit "het proces-verbaal van de behandeling in Raadkamer, noch uit de beschikking blijkt dat het Hof de verdachte, onder wie het geldbedrag in beslag is genomen, als belanghebbende ten behoeve van de zitting heeft opgeroepen, althans in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord." Ik voeg daar aan toe dat ook uit de overige stukken van het dossier niet kan worden afgeleid dat de beslagene op de hoogte is gesteld van het onderhavige beklag en/of een afschrift van het klaagschrift heeft ontvangen.
9. De vraag is waartoe een en ander moet leiden. Hoe de beslagene door het mogelijk achterwege blijven van een kennisgeving als bedoeld in artikel 552a, vijfde lid, Sv in een nadeligere positie is geraakt valt niet in te zien en behoeft derhalve niet tot cassatie te leiden.(6)
10. Het eerste middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag verzet.
11. Bij vonnis van de Rechtbank te Haarlem in de strafzaak tegen [betrokkene 1] is de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.500,-. De Officier van Justitie had de verbeurdverklaring van dit geldbedrag gevorderd. Een machtiging van de Rechter-Commissaris als bedoeld in artikel 103 Sv heb ik tussen de aan de Hoge Raad gezonden stukken niet aangetroffen. Voorts blijkt nergens uit dat er onderscheid is gemaakt tussen de overige inbeslaggenomen goederen - waarvan nauwelijks voorstelbaar is dat deze ter verhaal van een geldboete of ontnemingsmaatregel in beslag zijn genomen - en het geldbedrag. Daarom meen ik dat er in cassatie vanuit gegaan kan worden dat het geldbedrag op grond van artikel 94 Sv in beslag is genomen.(7)
12. Omdat de last tot bewaring ten behoeve van de rechthebbende die de Rechtbank in de strafzaak ten aanzien van het geld heeft gegeven nog niet onherroepelijk is en het beslag kennelijk voortduurt op de voet van artikel 94 Sv, diende de Rechtbank na te gaan of a) het belang van strafvordering het voortduren van het beslag nog vorderde, en b) zo niet, of klager redelijkerwijs als rechthebbende kon worden aangemerkt.(8)
13. Het Hof heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave aan klager van het geldbedrag van € 2.500,-. De houdbaarheid van dit oordeel is reeds twijfelachtig omdat het er op lijkt dat de Advocaat-Generaal bij het Hof op een ander standpunt stond. Waarom het geld volgens hem niet voor teruggave in aanmerking kwam is uit het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer niet duidelijk, maar kennelijk niet omdat het belang van strafvordering het beslag nog vorderde.(9) Na de vrijspraak van [betrokkene 1] van de poging tot bevrijding van klager - waartoe het hoger beroep in de strafzaak van [betrokkene 1] zich niet zal uitstrekken - valt gelet op artikel 33a Sr zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet goed in te zien dat in hoger beroep alsnog de verbeurdverklaring(10) van het geldbedrag zal worden uitgesproken. Waarom het belang van de waarheidsvinding nog met het beslag zou zijn gediend is evenmin helder.
14. Wellicht heeft het Hof het beslag niet willen opheffen in het licht van een eerder aan [betrokkene 1] opgelegde voorwaardelijke geldboete, waarvan de Rechtbank de tenuitvoerlegging heeft gelast. Dat lijkt mij evenwel reeds niet mogelijk omdat het hier kennelijk niet om een beslag ex artikel 94a Sv gaat.
15. Het oordeel van het Hof dat het belang van strafvordering het beslag op het geldbedrag van € 2.500,- vordert is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, zodat het middel slaagt.
16. De tweede klacht van het tweede middel luidt dat het Hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het door de raadsman van klager gedane verzoek [betrokkene 1] ter zitting als getuige te horen. Nu "in een Raadkamerprocedure getuigen kunnen worden gehoord brengen beginselen van een behoorlijke procesorde met zich mee dat de (Raadkamer-)rechter ook respondeert op een ter zitting gedaan verzoek een getuige te doen horen (...). Op grond van deze omstandigheid dient de beschikking van het Hof te worden vernietigd", aldus de steller van het middel.
17. Zo algemeen als het middel is gesteld faalt het reeds omdat geen van de op de raadkamerprocedure toepasselijke artikelen 21 tot en met 25 Sv nietigheid stelt op het verzuim om te beslissen op een "subsidiair" verzoek als hier aan de orde. Ik merk voorts op dat niet blijkt dat het verzoek bij het Hof op enige wijze was gemotiveerd en ook in cassatie niet is uiteengezet in welk belang de klager door het niet inwilligen van het verzoek is geschaad. Dat belang is voorts niet evident, omdat het Hof het beklag heeft afgewezen op de grond dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave van het geldbedrag verzet - en dus niet op de grond dat klager niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt - en zonder toelichting van de zijde van de raadsman niet duidelijk is wat [betrokkene 1] op dit punt voor relevants zou kunnen verklaren.(11)
18. Het middel faalt.
19. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof te 's-Hertogenbosch opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Het klaagschrift is gedateerd op 11 juli 2006. Zowel de Rechtbank als het Hof is er kennelijk vanuit gegaan dat hier sprake is van een verschrijving. Het klaagschrift is mede gelet op de zich daarop bevindende print van verzendingsgegevens van de fax ingekomen op 11 juli 2007.
2 Vgl. Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 6e, p. 140.
3 Zie ook A.M. Berkhout-Van Poelgeest, Handboek Strafzaken, hoofdstuk 77.3, p. 1: "Klager en zijn raadsman kunnen het klaagschrift zo nodig bij de behandeling mondeling aanvullen."
4 Dat alleen het identiteitsbewijs en het Turkse paspoort (overigens voorafgegaan door de woorden in ieder geval) in het klaagschrift worden genoemd valt te verklaren uit de omstandigheid dat het openbaar ministerie kennelijk op de zitting in de strafzaak van [betrokkene 1] heeft gezegd dat tegen teruggave van die voorwerpen aan Kursunlu geen bezwaar bestond.
5 HR 7 september 2004, NJ 2004, 593, HR 25 juni 2002, LJN AE2644, R. Kuiper, 552a-beklag tegen 94(a)-beslag, Strafblad 2008, p. 94.
6 HR 20 september 2005, NJ 2006, 26, HR 1 oktober 2002, NJ 2002, 616, HR 28 november 1995, 1996, 383, R. Kuiper, t.a.p., p. 100. In de zaak die leidde tot HR 6 januari 2009, LJN BG4193 verstond de Hoge Raad de bestreden beschikking zo dat het klaagschrift daarbij deels gegrond was verklaard, waarmee het belang van de niet-opgeroepen derde-belanghebbende was gegeven.
7 Dat was anders in de zaak die leidde tot HR 6 maart 2007, LJN AZ6174, waarin het er op leek dat het beklag op artikel 94a Sv was gebaseerd.
8 Vgl. HR 10 maart 2009, NJ 2009, 150, HR 10 maart 2009, NS 2009, 141, HR 18 december 2007, NJ 2008, 35, HR 25 september 2001, NJ 2002, 109.
9 Indien het OM bij de behandeling van een klacht te kennen geeft dat het belang van de strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van een in beslag genomen voorwerp mag de rechter niet zelfstandig beoordelen of dat belang nog bestaat, HR 25 november 2003, NS 2004, 17.
10 Onttrekking aan het verkeer komt gelet op de aard van het voorwerp niet in aanmerking.
11 Vgl. HR 7 juli 2009, NJ 2009, 404, HR 6 februari 2007, NJ 2007, 111.