Home

Parket bij de Hoge Raad, 08-08-2014, ECLI:NL:PHR:2014:1733, 14/01472

Parket bij de Hoge Raad, 08-08-2014, ECLI:NL:PHR:2014:1733, 14/01472

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
8 augustus 2014
Datum publicatie
3 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:PHR:2014:1733
Formele relaties
Zaaknummer
14/01472

Inhoudsindicatie

Prejudiciële vraag (art. 392 Rv). Rechtsbijstandverzekering. Vrije advocaatkeuze bij ontslagprocedure bij UWV (art. 6 BBA)? Art. 4:67 Wft. Richtlijn 87/344/EEG en HvJEU 7 november 2013, zaak C-442/12, ECLI:EU:C:2013:717. Moet ontslagprocedure worden aangemerkt als ‘administratieve procedure’ in de zin van art. 4 lid 1, aanhef en onder a, Richtlijn 87/344/EEG? De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen aan het HvJEU.

Conclusie

14/01472

mr J. Spier

Zitting 8 augustus 2014 (bij vervroeging)

Prejudiciële vraag

Conclusie ten gronde inzake1

[eiser]

(hierna: [eiser])

tegen

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.

(hierna: DAS)

1 Inleiding

1. Bij vonnis van 18 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2014:1920 heeft de voorzieningenrechter in de Rechtbank Amsterdam de volgende prejudiciële vraag gesteld aan de Hoge Raad:

“Wat wordt verstaan onder het begrip “gerechtelijke of administratieve procedure” als bedoeld in artikel 4:67 Wft en valt de procedure bij het UWV, die volgt op een verzoek van een werkgever om toestemming te verlenen voor opzegging van een arbeidsverhouding (ex artikel 6BBA), onder dit begrip?”

2 Feiten

2.1

De beantwoording van de prejudiciële vraag dient plaats te vinden tegen de achtergrond van de navolgende feiten, ontleend aan rov. 2.1 e.v. van het onder 1 genoemde vonnis.

2.2

[eiser] heeft bij (de rechtsvoorganger van) ASR een rechtsbijstandsverzekering afgesloten. De uitvoering van de verzekering is overgedragen aan DAS.

2.3

In de op de verzekeringsovereenkomst van toepassing zijnde polisvoorwaarden zijn, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen opgenomen:

“4.3. De verlening van rechtsbijstand

a. De rechtsbijstand wordt verleend door het juridisch zelfstandig schaderegelingsinstituut. Het schaderegelingsinstituut garandeert daarbij de inzet van alle in loondienst aan haar verbonden deskundigen.2 Met de verzekerde wordt overlegd over de wijze van behandeling en hij/zij wordt geïnformeerd over de haalbaarheid van het gewenste resultaat.

(...)

d. Als de behandeling niet door het schaderegelingsinstituut zelf kan worden voltooid draagt het schaderegelingsinstituut deze over aan een advocaat (...). In aanmerking komen advocaten die in Nederland zijn ingeschreven of kantoor houden, als de zaak hier dient of die bij het buitenlands gerecht staat3 ingeschreven als de zaak daar dient. In geval van een opdracht aan een advocaat (...) volgt het schaderegelingsinstituut de keuze van de verzekerde. (...)

e. Alleen het schaderegelingsinstituut is bevoegd, na overleg met de verzekerde, opdrachten te verstrekken aan advocaten (...). De opdrachten worden steeds gegeven namens de verzekerde. De verzekerde machtigt het schaderegelingsinstituut hiertoe onherroepelijk. (...)

De kosten van rechtsbijstand

5.1.

Vergoed worden alle kosten van rechtsbijstand en van advies en behandeling door het schaderegelingsinstituut.

5.2.

Daarnaast worden vergoed:

a. de honoraria en voorschotten van de overeenkomstig deze voorwaarden ingeschakelde advocaat (...)”

2.4

De werkgever van [eiser], Tropenzorg B.V., heeft op 14 januari 2014 het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om toestemming ex art. 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA) verzocht om de arbeidsovereenkomst met [eiser] te mogen beëindigen wegens bedrijfseconomische redenen.

2.5

[eiser] heeft DAS op 17 januari 2014 verzocht om kostendekking voor rechtsbijstand in de ontslagprocedure door een externe advocaat. DAS heeft [eiser] meegedeeld dat hij “in deze” geen recht heeft om zelf een advocaat te kiezen en dat, indien hij er toch voor kiest om zijn belangen door een externe advocaat te laten behartigen, de hieraan verbonden kosten voor zijn rekening komen.

2.6

Bij brief van 21 januari 2014 heeft de advocaat van [eiser] DAS nogmaals verzocht de redelijke en noodzakelijke advocaatkosten van [eiser] te vergoeden.

2.7

Bij e-mail van 22 januari 2014 heeft mr. A. van der Plas, jurist bij DAS, de advocaat van [eiser] onder meer het volgende meegedeeld:

“In een procedure bij het (...) UWV (...) is er geen sprake van een gerechtelijke of administratieve procedure zoals is bedoeld in de Europese Richtlijn voor Rechtsbijstandsverzekeraars, de Wet op het financieel toezicht (en de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 7 november 2013, C-442/12, Sneller/DAS). Reden hiervoor is dat er uitsluitend besluitvorming aan de orde is ten aanzien van de toestemming ex artikel 6 BBA. Het UWV neemt als overheidsinstelling een eindbeslissing. (...) Het UWV is daarbij een overheidsorgaan, geen gerecht of overheidsrechter met de daarbij passende waarborgen (...) Tegen deze achtergrond past het dan ook dat er na van het UWV verkregen toestemming tot opzegging van de arbeidsovereenkomst een KOO-procedure [kennelijk onredelijk ontslag-procedure, vzr.] kan worden gestart, die wel de waarborgen en mogelijkheden kent van een reguliere gerechtelijke procedure.”

2.8

Op de verzekeringsovereenkomst tussen ASR en [eiser] is de Wet op het financieel toezicht (Wft) van toepassing. Art. 4:67 Wft luidt, voor zover hier van belang:

“Een rechtsbijstandverzekeraar draagt er zorg voor dat in de overeenkomst inzake de rechtsbijstanddekking uitdrukkelijk wordt bepaald dat het de verzekerde vrij staat een advocaat of een andere rechtens bevoegde deskundige te kiezen indien:

a. een advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige wordt verzocht de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen (...)”

2.9.1

De onder 2.8 geciteerde bepaling is gebaseerd op richtlijn 87/344 EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering (hierna: de Richtlijn). In de overwegingen voorafgaand aan de richtlijn is het volgende opgenomen:4

"Overwegende dat het belang van de voor rechtsbijstand verzekerde inhoudt dat deze zelf zijn advocaat moet kunnen kiezen of elke andere persoon met de kwalificaties die door het nationale recht worden toegestaan in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures (...)"

2.9.2

Art. 4 van de Richtlijn luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“In elke overeenkomst inzake rechtsbijstandverzekering moet uitdrukkelijk worden bepaald dat:

a) indien een advocaat of andere persoon die volgens het nationaal recht gekwalificeerd is, wordt gevraagd de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen, de verzekerde vrij is om deze advocaat of andere persoon te kiezen (...)”

2.10.1

In het Sneller/DAS-arrest (ECLI:NL:XX:2013:197)5 heeft het HvJ EU de volgende prejudiciële vragen beantwoord:

“1) Laat artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344/EEG toe dat een rechtsbijstandverzekeraar die in zijn polissen regelt dat rechtsbijstand in gerechtelijke of administratieve procedures in beginsel zal worden verleend door werknemers van de verzekeraar, tevens nog bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbijstandverlener slechts onder de dekking vallen indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe hulpverlener moet worden uitbesteed?

2) Maakt het voor de beantwoording van de eerste vraag verschil of voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure rechtsbijstand wel of niet verplicht is?”

2.10.2

Het HvJ EU heeft onder meer het volgende overwogen (rov. 24 e.v. van het arrest):

“24 (...) de doelstelling die door richtlijn 87/344 en inzonderheid artikel 4 ervan wordt nagestreefd, namelijk de belangen van de verzekerden ruim te beschermen (...) [is] niet verenigbaar (...) met een restrictieve uitlegging van artikel 4, lid 1, sub a, van deze richtlijn (...)

25 In dat verband moet eraan worden herinnerd dat artikel 4, lid 1, van de richtlijn 87/344 met betrekking tot de vrije keuze van de rechtshulpverlener een algemene strekking en een bindend karakter heeft (...)

29 Gelet op de voorgaande overwegingen moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344 aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een rechtsbijstandverzekeraar die in zijn verzekeringsovereenkomsten regelt dat rechtsbijstand in beginsel wordt verleend door zijn werknemers, tevens bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbijstandverlener slechts vergoed kunnen worden indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed. (...)

31 Aangezien, enerzijds, het recht van de verzekerde om zijn rechtshulpverlener vrij te kiezen, een algemene strekking en een bindend karakter heeft (...) en anderzijds, richtlijn 87/344 het bestaan en de reikwijdte van dat recht niet afhankelijk stelt van nationale regels voor de vertegenwoordiging in rechte (...) kunnen deze nationale regels niet van invloed zijn op het antwoord op de eerste vraag.

32 Gelet op deze overwegingen moet op de tweede vraag worden geantwoord dat het voor de beantwoording van de eerste vraag geen verschil maakt of rechtsbijstand voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure naar nationaal recht verplicht is. (...)”

2.11.1

[eiser] vordert - kort gezegd - primair dat de voorzieningenrechter DAS zal veroordelen tot overdracht van de zaak aan een door [eiser] aan te wijzen advocaat onder de verplichting diens honorarium en proceskosten te voldoen vanaf 17 januari 2014, dan wel tot betaling van een voorschot van € 5.000 op de advocaatkosten en subsidiair dat DAS zal worden veroordeeld tot betaling € 6.050 aan [eiser] als voorschot op schadevergoeding, beide keren met veroordeling van DAS in de proceskosten.6

2.11.2

[eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat het hem, gelet op het bepaalde in artikel 4:67 Wft en de Richtlijn, vrij staat op kosten van DAS in het kader van de ontslagprocedure bij het UWV zelf zijn advocaat te kiezen of elke andere persoon met kwalificaties die door het nationale recht worden erkend. Art. 4.3 onder a en d van de polisvoorwaarden maakt inbreuk op het recht op vrije advocaatkeuze en is daarom onredelijk bezwarend en vernietigbaar of dient buiten toepassing te worden gelaten op grond van de redelijkheid en billijkheid en strijd met dwingend recht.

2.12

DAS heeft, samengevat, ten verwere aangevoerd dat de ontslagprocedure ex art. 6 BBA niet kan worden aangemerkt als een gerechtelijke of administratieve procedure als bedoeld in art. 4, lid 1, onder a van de Richtlijn en art. 4:67 Wft.7

2.13

De voorzieningenrechter heeft vooropgesteld dat het spoedeisend belang van [eiser] is “gegeven”.8 Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het hier niet gaat om een gerechtelijke procedure als bedoeld in art. 4:67 Wft en de Richtlijn, omdat het UWV geen rechterlijke instantie is, maar een overheidsorgaan. Het gaat er dan ook om of de beoogde procedure een administratieve procedure is als in voornoemde regelingen bedoeld. Dit begrip is - voor zover de voorzieningenrechter bekend - nog niet in de Europese en Nederlandse rechtspraak uitgelegd. De uitlegging zal naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor de rechtspraktijk in veel geschillen relevant zijn.9 Met instemming van partijen heeft de voorzieningenrechter de eerder weergegeven vraag aan de Hoge Raad gesteld, met de kanttekening dat de Hoge Raad dan kan beoordelen of het nodig is om een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie EU te stellen.10 Iedere verdere beslissing is aangehouden.

2.14.1

Na mijn conclusie strekkend tot het niet in behandeling nemen van de vraag, heeft Uw Raad besloten om de vraag wél in behandeling te nemen. Partijen hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Tevens zijn, na daartoe verleende toestemming, door de navolgende derden schriftelijke opmerkingen ingediend: namens Achmea Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Achmea) door mrs. Vermeulen, Van Mierlo en Van der Vorst en namens [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8], [betrokkene 9], [betrokkene 10], [betrokkene 11] en [A] B.V. (hierna gezamenlijk: [betrokkene] c.s.) door mr. Gelpke. Partijen hebben klaarblijkelijk afgezien van de mogelijkheid om op elkaars schriftelijke opmerkingen te reageren; in elk geval zijn geen stukken van die strekking binnengekomen.

2.14.2

Volgens de onderscheidene “opmerkingen” is Achmea actief in de rechtsbijstandsbranche;11 [betrokkene] c.s. zouden geschillen hebben met rechtsbijstandsverzekeraars over de uitleg van het begrip “gerechtelijke of administratieve procedure” in de zin van art. 4:67 Wft.

3 Spoedeisend belang?

3.1

Zoals onder 2.13 reeds vermeld, meent de voorzieningenrechter dat sprake is van een spoedeisend belang. In mijn conclusie van 3 april 2014 onder 14.1 heb ik dat in twijfel getrokken omdat mag worden aangenomen dat de beslissing over de litigieuze ontslagvergunning zal zijn genomen ruim voordat Uw Raad (uiteindelijk)12 de vraag van de voorzieningenrechter zal hebben beantwoord.

3.2

Ik besef dat [eiser], bij wege van alternatieve voorziening, betaling van € 5000 heeft gevraagd. Maar waarom betaling van zo’n bedrag (voorschot?) spoedeisend zou zijn, is niet aanstonds duidelijk; [eiser] heeft op dat punt niets nuttigs gesteld.13 Dat klemt eens te meer omdat mag worden aangenomen dat de kosten van de huidige procedure aanzienlijk hoger zijn dan bedoelde € 5.000.

3.3

Uit de omstandigheid dat Uw Raad, mijn eerdere kanttekening ten spijt, deze zaak in behandeling heeft genomen, leid ik af dat de Hoge Raad van oordeel is dat sprake is van een spoedeisend belang. Zou [eiser] niet-ontvankelijk zijn, dan zou beantwoording van de vraag niet nodig zijn in de zin van art. 392 lid 1 Rv.

3.4.1

Naar Nederlands recht is de spoedeisendheidskwestie thans van de baan. Uw Raad heeft daarin geen beletsel gezien om de zaak in behandeling te nemen, terwijl art. 393 lid 9 Rv. de mogelijkheid biedt om een prejudiciële vraag toch te beantwoorden, ook wanneer dat niet meer nodig zou zijn om het betrokken geschil te beslechten.

3.4.2

Daarmee is de vraag of het (gebrek aan) spoedeisendheid een hindernis kan zijn voor het vragen van een prejudiciële vraag aan het HvJ EU evenwel nog niet zonder meer van tafel. Dergelijke vragen kunnen immers alleen worden gesteld indien ze nodig zijn voor de beslechting van het geschil. Bij de beantwoording van die vraag is het HvJ niet gebonden aan de inzichten van de nationale rechter, al zou wel een wat gecompliceerde situatie ontstaan als hij een van het oordeel van Uw Raad afwijkend standpunt in zou nemen.

4 De reikwijdte van de te beantwoorden vraag

5 Vrijheid blijheid? Een puur Nederlandse aangelegenheid?

6 Spiegelgevechten in het luchtledige

8 Rechtsvergelijking

9 Bespreking van de schriftelijke opmerkingen van DAS

10 De schriftelijke opmerkingen van [eiser]

12 De schriftelijke opmerkingen van [betrokkene] c.s.

13 Voorlopig antwoord

14 Vraagstelling