Home

Parket bij de Hoge Raad, 16-06-2015, ECLI:NL:PHR:2015:1823, 14/05249

Parket bij de Hoge Raad, 16-06-2015, ECLI:NL:PHR:2015:1823, 14/05249

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
16 juni 2015
Datum publicatie
23 september 2015
ECLI
ECLI:NL:PHR:2015:1823
Formele relaties
Zaaknummer
14/05249

Inhoudsindicatie

Cassatieberoep tegen 2 beschikkingen. 1. Verlof ex art. 552p Sv. Rechtshulpverzoek VS. 2. Beklag ex art. 552a Sv. Verschoningsrecht advocaat. Art. 98 Sv. Art. 218 Sv. Maatstaf.

Ad 1. De maatstaf om geen toepassing te geven aan art. 23.2, 23.3, 23.4 en 23.5 Sv, is of het onderzoek “ernstig wordt geschaad”. Blijkens de bestreden beschikking heeft de Rb evenwel kennelijk als maatstaf gehanteerd dat het onderzoek “nog volop gaande is” en dat “in deze fase van de procedure naleving van de volkenrechtelijke verplichting prevaleert boven het belang van de betrokkenen om kennis te nemen van de vorderingen, het rechtshulpverzoek dat daaraan vooraf ging en de onderliggende stukken, alsmede om daaromtrent hun standpunten kenbaar te kunnen maken bij de behandeling in raadkamer”. Het oordeel van de Rb dat zij “om deze redenen” het verzoek van de OvJ om art. 23.6 Sv toe te passen op de raadkamerprocedure heeft toegewezen en dat daarom de behandeling in raadkamer buiten de aanwezigheid van betrokkene en haar raadsvrouw heeft plaatsgevonden, getuigt dus van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BR2326).

Ad 2. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:1991:ZC0422. Daarbij doet niet ter zake of de in het geding zijnde stukken zich bij de verschoningsgerechtigde zelf of bij diens cliënt of patiënt bevinden. Blijkens de bestreden beschikking heeft de Rb geoordeeld dat de in art. 98 Sv bedoelde geheimhoudingsplicht reeds daarom niet van toepassing is op de onderhavige uitslag van een Mantouxtest, omdat deze in het huis van klaagster is aangetroffen en dus niet onder de arts van klaagster in beslag is genomen. Dit oordeel geeft, in het licht van hetgeen in voornoemd arrest is vooropgesteld, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De gegrondheid van het middel behoeft nochtans niet tot cassatie te leiden. Dat berust op het navolgende. I.c., waarin een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de woning van klaagster, heeft klaagster aangevoerd dat de inbeslaggenomen uitslag van een Mantouxtest “niet kan bijdragen aan de waarheidsvinding”, dat “deze uitslag hoogstpersoonlijke informatie [zou] bevatten” en dat “onduidelijk [is] of de geheimhoudingsplicht van de arts hiermee is doorbroken”. De Rb heeft het aldus aangevoerde kennelijk ontoereikend geacht voor de gevolgtrekking dat een verschoningsgerechtigde zich m.b.t. dat stuk op zijn verschoningsrecht beroept. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk.

Conclusie

Nr. 14/05249 B

Mr. Harteveld

Zitting 16 juni 2015 (bij vervroeging)

Conclusie inzake:

[klaagster]1

1. De Rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 2 september 2014, onder het voorbehoud als bedoeld in art. 552p, derde lid, Sv, het in art. 552p, tweede lid, Sv bedoelde verlof verleend. Tevens heeft de Rechtbank bij beschikking van diezelfde datum het op grond van art. 552a Sv door klaagster ingediende klaagschrift ongegrond verklaard.

2. Tegen beide beschikkingen van de Rechtbank is namens klaagster tijdig cassatieberoep ingesteld. Mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam, heeft in beide zaken een schriftuur ingediend, bevattende vijf middelen van cassatie. De door mr. Buruma ingediende schrifturen zijn in beide zaken gelijkluidend.

3. Deze conclusie heeft betrekking op de 552a Sv-procedure van klaagster en hangt samen met de zaak betreffende het verlof ex art. 552p Sv van de klaagster onder nr. 14/06137B, waarin ik vandaag eveneens concludeer.

4. Voor een goed begrip van de zaak citeer ik hier eerst een aantal overwegingen uit de bestreden beschikking omtrent de procedure en de feitelijke vaststellingen van de Rechtbank:

“Procedure

Het klaagschrift is op 11 augustus 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. Het klaagschrift is op 19 augustus 2014 door de meervoudige raadkamer behandeld. De raadsvrouw van klagers2, mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie, mr. T. van Noord zijn in openbare raadkamer gehoord. Klagers zelf waren niet aanwezig.

Feiten

Naar aanleiding van de stukken in het raadkamerdossier kunnen (onder meer) de volgende feiten worden vastgesteld.

Ter uitvoering van een rechtshulpverzoek van de bevoegde Amerikaanse justitiële autoriteiten heeft op 23 juli 2014 onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden in het perceel [a-straat 1] te [plaats], het woonadres van klagers. Bij de doorzoeking zijn diverse goederen in beslag genomen. Deze zijn vermeld op de beslaglijst die als bijlage is gevoegd bij het proces-verbaal van doorzoeking d.d. 25 juli 2014.

Op 29 juli 2014 is door de officier van justitie op grond van artikel 552p, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering een vordering ingediend waarin de rechtbank wordt verzocht verlof te verlenen tot het ter beschikking stellen van inbeslaggenomen stukken van overtuiging en/of gegevensdragers ten behoeve van de overdracht daarvan aan de Amerikaanse autoriteiten.

Op 11 augustus 2014 is ter griffie van deze rechtbank ontvangen een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klagers verzoeken de rechtbank dit klaagschrift gegrond te verklaren, het gebruik van de goederen en gegevens te verbieden en een last tot teruggave met betrekking tot die goederen en gegevens te verstrekken.”

5.1.

Het eerste middel klaagt in de kern erover dat in het proces-verbaal niet is opgenomen een gevoerde discussie voorafgaande aan de beslissing tot toepassing van art. 23, vijfde lid, Sv. De steller van het middel betoogt daartoe dat de raadsvrouw in raadkamer heeft aangevoerd dat en waarom de behandeling van de vordering ex art. 552p niet buiten haar aanwezigheid diende plaats te vinden.

5.2.

Nu de onderhavige zaak ziet op de behandeling van het klaagschrift ex art. 552a Sv, vermag ik niet in te zien welk rechtens te respecteren belang klaagster heeft bij opname in het proces-verbaal van een al dan niet gevoerd ‘verweer’ dat betrekking heeft op een andere procedure, te weten de verlofprocedure ex art. 552p Sv. Het middel faalt reeds daarom. De opvatting die de steller van het middel voor ogen heeft, namelijk dat het proces-verbaal ook melding dient te maken van hetgeen in een andere zaak is voorgevallen, vindt geen steun in het recht.

5.3.

Ook om de volgende reden heeft het middel geen kans van slagen. Volgens vaste jurisprudentie is het proces-verbaal de kenbron bij uitstek van al hetgeen is voorgevallen in raadkamer. Van de juistheid daarvan moet dan ook worden uitgegaan, evidente misslagen daargelaten. Indien uit het proces-verbaal niet blijkt dat een verweer is gevoerd, dient het ervoor te worden gehouden dat dit inderdaad niet is gevoerd. Een klaagster - en hetzelfde geldt voor haar raadsvrouw - die van een antwoord op een bepaald verweer verzekerd wil zijn, doet er verstandig aan om ervoor te zorgen dat dit verweer in het proces-verbaal vast komt te liggen. Dat kan op twee manieren. Op de voet van art. 25, tweede lid, Sv (zie ten aanzien van gewone strafzaken het met dit artikel vergelijkbare art. 326 Sv) kan de klaagster verzoeken dat enige opgave in de eigen woorden zal worden opgenomen in het proces-verbaal. Daarnaast kan de raadsvrouw namens de klaagster een pleitnota overleggen. In aanmerking genomen dat door of namens de klaagster van geen van beide opties gebruik is gemaakt, voldoet het opgemaakte proces-verbaal aan het bepaalde in art. 25, eerste lid, Sv.

5.4.

Voor het overige wil ik opmerken dat uit het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer en de beschikking van de Rechtbank niet kan worden afgeleid dat sprake was van gelijktijdig onderzoek van zowel de 552a Sv als de 552p Sv-procedure in raadkamer, zodat - anders dan het middel wil - niet kan worden aangenomen dat de Rechtbank van één raadkamerbehandeling meerdere processen-verbaal heeft opgemaakt. Zoals de steller van het middel zelf ook al aangeeft, hebben er twee aparte onderzoeken plaatsgevonden, één betreffende de behandeling van het ingediende klaagschrift op de grond van art. 552a Sv en één betreffende de verlofverlening ex art. 552p Sv.

5.5.

Het middel faalt.

6. Het tweede, het derde en het vierde middel hebben alle betrekking op de verlofprocedure ex art. 552p Sv van de klaagster. Als cassatiemiddel kan slechts worden aangemerkt een stellige en duidelijke klacht over de schending van een rechtsregel of een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. Nu de middelen niet zijn gericht tegen de bestreden beschikking maar tegen de beschikking inzake het verlof ex art. 552p Sv, kunnen zij dus niet als middel van cassatie gelden. Dat betekent dat de in deze middelen geformuleerde klachten buiten bespreking kunnen blijven.

7.1.

Het vijfde middel klaagt over het oordeel van de Rechtbank dat de in beslag genomen goederen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen in het onderzoek naar het in het rechtshulpverzoek vermelde strafbare feit.

7.2.

Over de vraag of de in beslag genomen goederen stukken van overtuiging betreffen overweegt de rechtbank als volgt:

“Gegeven het toetsingskader op grond van artikel 552k en 552l van liet Wetboek van Strafvordering zal de rechtbank zich een eigen oordeel moeten vormen over de vraag of het rechtshulpverzoek en de uitvoering daarvan voldoen aan de wettelijke eisen. Dat betekent dat ook getoetst moet worden aan artikel 552o, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikellid bepaalt met betrekking tot de uitvoering door de rechtercommissaris van een rechtshulpverzoek dat vatbaar voor inbeslagneming zijn de stukken van overtuiging ‘die daarvoor vatbaar zouden zijn’ indien het desbetreffende feit in Nederland zou zijn begaan. Daarin wordt gelezen dat de desbetreffende stukken moeten kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen met betrekking tot het feit waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft (artikel 94, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering).

De rechtbank zal bij haar oordeel of aannemelijk is dat het beslaggoed kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, als regel mogen vertrouwen op het oordeel dienaangaande van de justitiële autoriteiten van de verzoekende staat. De Nederlandse justitiële autoriteiten verkeren niet in de positie om zich een goed oordeel te vormen over de buitenlandse strafzaak. Gelet op deze omstandigheden zal daarbij met een globaal oordeel kunnen worden volstaan. (Zie de Advocaat-Generaal Knigge in zijn conclusie voor het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2010, § 24, ECLI:NL:PHR:2010:BN4301). De rechtbank zal aldus slechts marginaal de rechtmatigheid van het beslag toetsen.

Met betrekking tot de inbeslaggenomen uitslag van de Mantouxtest stelt de rechtbank vast dat deze uitslag in het huis van klagers is aangetroffen. De uitslag is niet in beslag genomen onder de arts van klagers en zodoende kan niet gezegd worden dat de uitslag van de test valt onder de geheimhoudingsplicht van een arts.

Ten aanzien van de inbeslaggenomen videobanden en het geld is de rechtbank van oordeel dat - gelet op de aard van de verdenking en de door de officier van justitie verstrekte informatie met betrekking tot de reden van inbeslagname van deze goederen - de inbeslagname van deze stukken de rechtbank niet vreemd voorkomt. De enkele omstandigheid dat in het rechtshulpverzoek een periode wordt genoemd waarin de nader omschreven feiten zouden zijn begaan, brengt niet zonder meer mee dat gegevens en bescheiden, zoals de videobanden die vallen buiten deze periode niet vatbaar zijn voor inbeslagneming en afgifte op de voet van artikel 552p Sv.

Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de inbeslaggenomen goederen dienen om de waarheid aan de dag te brengen met betrekking tot het feit waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft. Het klaagschrift zal om die reden ongegrond worden verklaard.”

7.3.

De Rechtbank heeft met juistheid tot uitdrukking gebracht dat het in de onderhavige zaak niet aan de Nederlandse rechter is om het beslag in volle omvang te toetsen, maar dat de rechtmatigheid van het beslag slechts marginaal kan worden getoetst en dat wat deze toets betreft op de Amerikaanse autoriteiten mag worden vertrouwd. In zaken waarin een rechtshulpverzoek is gegrond op een verdrag3 geldt immers dat ingevolge art. 552k, eerste lid, Sv aan het verzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven, in dier voege dat slechts van inwilliging kan worden afgezien, indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen, die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder art. 552l Sv, dan wel indien door de inwilliging wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht.4 Uit de omstandigheid dat de Rechtbank heeft geoordeeld dat de desbetreffende inbeslaggenomen goederen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, blijkt dat de Rechtbank die marginale toetsing ook daadwerkelijk heeft verricht. Voldoende is dat de in beslag genomen stukken van overtuiging een rol kunnen spelen in de waarheidsvinding.5 Of de rechter tot een nadere motivering gehouden is, hangt af van wat er zijdens de klaagster is aangevoerd.

7.4.

Het middel heeft betrekking op de volgende stukken van overtuiging: een uitslag van een Mantouxtest, videobanden, een schrift met Koranlessen en een OV-chipkaart6. Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer heeft de raadsvrouw van de klaagster ten aanzien van de Mantouxtest en de videobanden enkel aangevoerd dat zij niet kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding en daarbij heeft zij dat standpunt niet voorzien van een nadere onderbouwing op grond waarvan aannemelijk zou kunnen worden dat de bedoelde goederen niet kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding.

Uit voornoemd proces-verbaal blijkt voorts niet dat de raadsvrouw enig ‘verweer’ heeft gevoerd met betrekking tot een schrift met Koranlessen en een OV-chipkaart, zodat de klacht dat de Rechtbank niet is ingegaan op de stelling dat deze goederen geen stukken van overtuiging opleveren, feitelijke grondslag mist.

7.5.

De Rechtbank heeft het hiervoor onder 7.3 vooropgestelde niet miskend en daarbij heeft zij blijkens haar overwegingen geen gronden gezien die ertoe nopen dat van een inwilliging zou moeten worden afgezien.7 In aanmerking genomen de aard van de verdenking (er is sprake van misdrijven die verband houden met een terroristische organisatie) en de door de officier van justitie verstrekte informatie met betrekking tot de reden van inbeslagname van deze goederen, heeft de Rechtbank geoordeeld dat de inbeslaggenomen goederen de waarheidsvinding kunnen dienen ten behoeve van de verzoekende autoriteiten. Daarin ligt besloten dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag op de stukken van overtuiging waarop het ex art. 552a Sv gedane beklag betrekking heeft. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. De overige door de steller van het middel in de schriftuur aangevoerde omstandigheden kunnen daaraan niet afdoen. In het licht van hetgeen namens klaagster is aangevoerd was de Rechtbank bovendien niet gehouden tot een nadere motivering.8

7.6.

Voor zover het middel klaagt over het oordeel van de Rechtbank dat de uitslag van de Mantouxtest niet valt onder de geheimhoudingsplicht van een arts, zij nog het volgende opgemerkt. De overwegingen van de Rechtbank moeten aldus worden begrepen dat de uitslag bij klaagster thuis is aangetroffen, aldaar in beslag is genomen, en dat dit als een aan klaagster toebehorend stuk moet worden beschouwd en niet als een geheimhouderstuk. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.

7.7.

Het middel faalt.

8. Het eerste en vijfde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het tweede, het derde en het vierde middel kunnen buiten bespreking blijven.

9. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.

10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG