Home

Parket bij de Hoge Raad, 15-04-2016, ECLI:NL:PHR:2016:289, 15/00608

Parket bij de Hoge Raad, 15-04-2016, ECLI:NL:PHR:2016:289, 15/00608

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
15 april 2016
Datum publicatie
12 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:PHR:2016:289
Formele relaties
Zaaknummer
15/00608

Inhoudsindicatie

Contractenrecht. Geschil over afgesproken rente in hypotheekakte. Uitleg volgens objectieve maatstaf of volgens Haviltex-maatstaf? (HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8933, NJ 2011/111; HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2904, NJ 2013/240).

Conclusie

15/00608

Mr. P. Vlas

Zitting, 15 april 2016

Conclusie inzake:

[verzoekster],

gevestigd te [vestigingsplaats]

(hierna: [verzoekster])

tegen

1. [verweerder 1]

2. [verweerster 2]

(hierna gezamenlijk: [verweerder] c.s.)

In deze zaak gaat het om de te hanteren maatstaf voor de uitleg van afspraken omtrent een geldlening, zoals deze blijken uit een hypotheekakte. Het incidenteel cassatieberoep heeft betrekking op een door de rechter gemaakte rekenfout.

1 Feiten en procesverloop

1.1

De feiten en het procesverloop komen in het kort op het volgende neer.1 Partijen zijn op 16 maart 2009 een ‘Memorandum of Understanding’ aangegaan ter zake van de koop door [verzoekster] van de aandelen van [verweerder] c.s. in [A] N.V. (hierna: de vennootschap) voor een bedrag van Naf. 799.800,-. [verzoekster] heeft toen een aanbetaling gedaan van Naf. 35.000,-.

1.2

Op 2 april 2009 heeft [verweerder] c.s. bij een notarieel verleden akte zijn aandelen in het kapitaal van de vennootschap verkocht en geleverd aan [verzoekster] voor een (ten opzichte van het ‘Memorandum of Understanding’ gewijzigde) koopsom van Naf. 825.000,-. In deze akte staat verder vermeld dat voor de koopsom kwijting wordt verleend.2

1.3

[verweerder] c.s. hebben aan [verzoekster] een geldlening verstrekt om de koop van de aandelen in de vennootschap mogelijk te maken. Ter zekerheid van de terugbetaling van deze lening heeft [verzoekster] op registergoederen van de vennootschap een hypotheekrecht gevestigd ten behoeve van [verweerder] c.s.

1.4

In de hypotheekakte van 2 april 2009, waarin [verzoekster] “de schuldenaar” wordt genoemd, de vennootschap “de onderzetter” en [verweerder] c.s. “de schuldeisers”, staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:

‘De schuldenaar verklaarde wegens op heden ter leen ontvangen gelden wel en wettig schuldig te zijn aan de schuldeisers de som van ZESHONDERD EN TACHTIGDUIZEND EENHONDERD EN ZEVENTIG GULDEN (f.680.170,-) ten aanzien van welke schuld de partijen zijn overeengekomen als volgt:

1. De schuldenaar is verplicht het verschuldigde terug te betalen in twee renteloze termijnen van vijf en dertigduizend gulden (f.35.000,-) elk, vervallende op een mei tweeduizend negen en een juni tweeduizend negen en vervolgens zes en dertig (36) achtereenvolgende maandelijkse termijnen van ieder twintigduizend gulden (f.20.000,-) voor het eerst op een juli tweeduizend negen, totaliserend zevenhonderd en twintigduizend gulden (f.720.000,-). Vervroegde aflossing is niet mogelijk.

2. De schuldenaar is verplicht over het geleende bedrag ad ZESHONDERD EN TACHTIGDUIZEND EENHONDERD EN ZEVENTIG GULDEN (Naf. 680.170,-) een rente te betalen naar reden van zes procent (6%) per jaar, ingaande een juni tweeduizend negen.

3. Het verschuldigde is daarentegen te allen tijde terstond opeisbaar, (...) alsmede indien het verbonden onderpand geheel of gedeeltelijk in openbare veiling wordt gebracht en eindelijk bij niet-nakoming door de schuldenaar van een of meer harer uit deze akte voortvloeiende verbintenissen’.3

1.5

Uit de gewaarmerkte kopie van de hypotheekakte blijkt dat in de kantlijn een (van een paraaf voorziene) wijziging is opgenomen in die zin dat het bedrag van Naf. 610.170,- onder punt 2 van de hypotheekakte is gewijzigd in Naf. 680.170,-.

1.6

[verzoekster] heeft ingevolge de hypotheekakte twee renteloze termijnen van elk Naf. 35.000,- betaald en daarna nog Naf. 161.500,- betaald. [verzoekster] is haar verdere betalingsverplichtingen niet nagekomen.

1.7

Op 10 mei 2011 zijn de registergoederen die als onderpand hebben gediend voor de geldlening executoriaal verkocht. De verkoop heeft Naf. 622.793,- opgeleverd.

1.8

[verzoekster] heeft bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao (hierna: het GEA) betaling gevorderd van Naf. 93.303,-.4 [verzoekster] heeft het volgende gesteld. De koopsom is vastgesteld op Naf. 825.000,- waarvan reeds Naf. 35.000,- als aanbetaling is betaald (van het totale afgesproken aanbetalingsbedrag van Naf. 105.000,- dat [verzoekster] zou voldoen), vóórdat de leveringsakte en de hypotheekakte op 2 april 2009 zijn verleden. Volgens [verzoekster] is, teneinde de resterende koopsom van Naf. 790.000,- te voldoen, het volgende afgesproken. Op het genoemde bedrag van Naf. 680.170,-, vermeld in de hypotheekakte, moeten de eerste twee, renteloze aflossingstermijnen van ieder Naf. 35.000,- (in totaal Naf. 70.000) in mindering worden gebracht. Deze renteloze aflossingen zouden volgens [verzoekster] de laatste twee aanbetalingen betreffen van het afgesproken aanbetalingsbedrag. Het resterende bedrag (Naf. 610.170,-) is volgens [verzoekster] de lening waarover rente is verschuldigd, namelijk 6% rente per jaar, die in 36 achtereenvolgende maandelijkse termijnen dient te worden afgelost (in totaal Naf. 720.000,-). Volgens [verzoekster] was het bedrag Naf. 610.170,-, dat oorspronkelijk in de akte stond, correct doch later foutief gewijzigd in Naf. 680.170,-. Deze afspraak houdt in dat de (resterende) koopsom van Naf. 790.000,- na ongeveer drie jaar, in termijnen, zou zijn betaald (Naf. 70.000,- plus Naf. 720.000,-). [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat zijn eigenlijke schuld Naf. 610.170,- bedraagt.5

1.9

[verweerder] c.s. hebben in reconventie van [verzoekster] betaling van Naf. 29.299,- gevorderd.6 [verweerder] c.s. hebben gesteld dat het geleende bedrag Naf. 680.170,- is, zoals in de hypotheekakte staat vermeld.7 Naderhand is de eis in reconventie vermeerderd in die zin dat [verweerder] c.s. zich op het standpunt hebben gesteld dat het geleende bedrag Naf. 790.000,- betreft (gelijk aan de resterende koopsom op het moment van het verlijden van de desbetreffende akte). Van het geleende bedrag worden de twee renteloze aflossingen van ieder Naf. 35.000,- afgetrokken (in totaal Naf. 70.000,-). Over het resterende leningsbedrag van Naf. 720.000,-, vermeld onder punt 1 van de hypotheekakte, is volgens [verweerder] c.s. de afgesproken rente verschuldigd.8

1.10

Bij tussenvonnis van 8 oktober 2012 heeft het GEA overwogen dat de vraag ter beoordeling ligt of de overeengekomen rente van 6% per jaar al dan niet is inbegrepen in de aan [verzoekster] verstrekte geldlening (rov. 4.2). Het GEA is van oordeel dat voor het antwoord op de vraag hoe in schriftelijke contracten de verhouding tussen partijen is geregeld, het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (de Haviltex-maatstaf) (rov. 4.5). In de hypotheekakte van 2 april 2009 staat dat partijen rente overeengekomen zijn. Partijen hebben verschillende standpunten omtrent de hoogte van de hoofdsom. Het GEA heeft daarom de zaak naar de rol verwezen voor akte van uitlating zijdens [verzoekster] en iedere verdere beslissing aangehouden (rov. 4.6-4.10).

1.11

Bij tussenvonnis van 22 juli 2013 heeft het GEA overwogen dat [verzoekster] de juistheid van haar standpunt omtrent de hoofdsom niet gemotiveerd heeft onderbouwd. Het GEA heeft opnieuw een comparitie van partijen gelast (rov 2.4 en 2.5).

1.12

Nadat een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, heeft het GEA bij vonnis van 21 oktober 2013 de vordering van [verzoekster] afgewezen, omdat [verzoekster] haar standpunt inzake de uitleg omtrent de renteclausule onvoldoende heeft onderbouwd (rov. 2.4). De vordering in reconventie wordt eveneens afgewezen, omdat [verweerder] c.s. de vordering niet (voldoende) hebben gespecificeerd (rov. 2.6).

1.13

[verzoekster] is tegen de vonnissen van 22 juli 2013 en 21 oktober 2013 in hoger beroep gekomen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het hof). [verweerder] c.s. hebben incidenteel appel ingesteld tegen het tussenvonnis van 22 juli 2013, evenals tegen het eindvonnis.

1.14

In principaal appel heeft [verzoekster] van [verweerder] c.s. betaling van Naf. 93.303,- gevorderd. Daartoe heeft [verzoekster] zich op het standpunt gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat het bedrag van Naf. 720.000 (onder punt 1 van de hypotheekakte) inclusief rente is, waardoor zij, met inachtneming van de aflossingen, de veilingopbrengst en de kosten van de aangehouden veiling, een vordering op [verweerder] c.s. heeft van Naf. 93.303,-.9

1.15

In incidenteel appel hebben [verweerder] c.s. gevorderd een verklaring voor recht dat het leningsbedrag Naf. 790.000,- bedroeg, dat het rentedragende gedeelte van het leningsbedrag Naf. 720.000,- bedroeg, en dat [verzoekster] wordt veroordeeld om het bedrag van Naf. 106.085,53 aan [verweerder] c.s. te voldoen.10

1.16

Bij vonnis van 11 november 2014 heeft het hof in principaal appel het eindvonnis van het GEA in conventie bevestigd. Daartoe heeft het hof het volgende overwogen:

‘3.4 Het gaat in deze zaak om de uitleg van een notariële akte ter vestiging van een beperkt recht. Bij de uitleg van een zodanige akte komt het aan op de partijbedoeling voor zover die in de akte tot uitdrukking is gebracht. Deze bedoeling moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (o.a. HR 19 april 2013, NJ 2013/240).

3.5

Aan de hand van voornoemde maatstaf komt het Hof tot het volgende oordeel. Door de in artikel 1 van de hypotheekakte gebezigde bewoordingen “en vervolgens” wordt er een onderscheid gemaakt tussen de daarin vermelde aflossingstermijnen. Dit onderscheid beperkt zich niet alleen tot het aflossingsbedrag en het aantal termijnen, maar betreft ook de renteloosheid van de termijnen. Het woord “renteloze” in het artikel staat immers alleen voor “termijnen van vijf en dertigduizend gulden”, reden waarom het Hof, op basis van een geobjectiveerde uitleg, tot de conclusie komt dat partijen juist hebben bedoeld dat over de 36 termijnen wel rente is verschuldigd. De andere in het artikel gebezigde woorden strekken, op basis van een geobjectiveerde uitleg, niet tot de conclusie dat deze termijnen reeds een rentecomponent bevatten. De verdere inhoud van de akte brengt het Hof niet tot een andere uitleg.

3.6

Verder wordt in aanmerking genomen dat indien [verzoekster] in haar standpunt wordt gevolgd dat het bedrag van Naf. 720.000,00 inclusief rente is, dit zou betekenen dat [verweerder] c.s., bij een richtige uitvoering van het aflossingsschema door [verzoekster], samen met de aanbetaling van Naf. 35.000,00 (rov. 3.1a), uiteindelijk alleen de koopsom betaald zou krijgen zonder enige rente, ook al betaalt [verzoekster] in termijnen. Een dergelijke partijbedoeling ligt naar objectieve maatstaven niet voor de hand en kan niet afgeleid worden uit de in de hypotheekakte gebezigde bewoordingen.

3.7

Bovendien geldt dat in artikel 2 van de hypotheekakte de verschuldigdheid van 6% rente over het geleende bedrag, in niet mis te verstane bewoordingen, is vastgesteld. Een geobjectiveerde uitleg van artikel 1 in samenhang met artikel 2 leidt tot de conclusie dat naast de renteloze aflossingen, rente moet worden betaald over het overige geleende bedrag. De renteloosheid van de twee termijnen van elk Naf. 35.000,- is kennelijk een uitzondering op artikel 2 dat bepaalt dat rente dient te worden betaald over het gehele geleende bedrag. Dat dit anders zou zijn, zoals [verzoekster] meent, ligt bij een geobjectiveerde uitleg van de hypotheekakte dan ook niet voor de hand. Voor het horen van notaris I.W.R. Naaldijk (die de zaak heeft behandeld) en notaris J.R.E. Kleinmoedig (die de akte heeft verleden) is, gelet op de toepasselijke maatstaf, dan ook geen plaats.

3.8

Daar komt het volgende bij. [verzoekster] heeft niet alleen betoogd dat het bedrag van Naf. 720.000,00 een rentecomponent bevat, maar zij meent ook dat deze rentecomponent van het bedrag moet worden afgetrokken om haar schuld te berekenen. Ook dat laatste kan niet als juist worden aanvaard. Daarvoor is immers geen grondslag gesteld of gebleken, integendeel. De registergoederen die als onderpand hebben gediend, zijn immers in openbare veiling gebracht. Voorts moet worden aangenomen dat sprake is van niet-nakoming door [verzoekster] van haar uit de hypotheekakte voortvloeiende verbintenis tot betaling volgens het betalingsschema. Artikel 3 van de hypotheekakte vermeldt dat in die gevallen het verschuldigde terstond opeisbaar is. Daarbij is niet vermeld dat een eventuele rentecomponent niet verschuldigd is, indien ten tijde van de openbare veiling de in het betalingsschema gehanteerde periode van drie jaar nog niet is verstreken. Het ligt naar objectieve maatstaven ook niet voor de hand dat dit bedoeld is.

3.9

Gelet op hetgeen onder rov. 3.4 tot en met 3.8 is overwogen, hetgeen [verzoekster] heeft afgelost, de veilingopbrengst en de kosten van de aangehouden veiling, oordeelt het Hof dat het GEA terecht heeft geoordeeld dat [verzoekster] geen vordering heeft op [verweerder] c.s. Het Hof ziet verder geen aanleiding voor ambtshalve vernietiging van het bestreden vonnis in conventie. Het dient, onder verbetering van gronden, te worden bevestigd.’

1.17

In het incidenteel appel heeft het hof het vonnis in reconventie van het GEA vernietigd en [verzoekster] veroordeeld om aan [verweerder] c.s. te betalen een bedrag van Naf. 42.601,75 vermeerderd met de bedongen rente van 6% per jaar (0,5% per maand) daarover vanaf 1 juni 2012 tot de dag van de algehele betaling. Het hof heeft, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:

‘3.15 Ten aanzien van de door [verzoekster] ter leen ontvangen gelden oordeelt het Hof als volgt. Partijen zijn het erover eens dat deze ter leen ontvangen gelden betrekking hebben op de koop van de aandelen van [verweerder] c.s. door [verzoekster]. Bij elkaar opgeteld bedragen de aflossingen, zoals vermeld onder artikel 1 van de hypotheekakte, Naf. 790.000,00. Een geobjectiveerde uitleg van de hypotheekakte leidt tot de conclusie dat de ter leen ontvangen gelden Naf. 790.000,00 bedragen, zoals door [verweerder] c.s. is gesteld, en niet Naf. 680.170,00 zoals foutief in de hypotheekakte staat vermeld. Ten tijde van het verlijden van de hypotheekakte was [verzoekster] blijkens de notariële akte van 2 april 2009 en gelet op de aanbetaling van Naf. 35.000,- een bedrag van Naf. 790.000,00 (Naf. 825.000,00 minus Naf. 35.000,00) verschuldigd aan [verweerder] c.s.

3.16

Voor wat betreft het rentedragende gedeelte van de lening geldt het volgende. Artikel 2 van de hypotheekakte bepaalt dat 6% rente verschuldigd is met ingang van 1 juni 2009. Volgens het in artikel 1 van de hypotheekakte opgenomen aflossingsschema zou [verzoekster] per 1 juni 2009 nog Naf. 720.000,00 verschuldigd zijn aan [verweerder] c.s. Gelet hierop zal het Hof [verweerder] c.s. in zijn stelling volgen dat het rentedragende gedeelte van de lening Naf. 720.000,00 bedraagt. De eerste grief van [verweerder] c.s. slaagt.

(…)

3.19

Gelet op hetgeen onder rov, 3.14 tot en met 3.18 is overwogen, komt het Hof tot het oordeel dat [verweerder] c.s. een vordering heeft op [verzoekster] van Naf. 42.601,75 aan restantschuld die als volgt is berekend:

-het uitgeleende bedrag van Naf. 790.000,00 vermeerderd met Naf. 129.600,00 (Naf. 720.000,00 x 18%) aan rente plus Naf. 876,75 aan kosten marktindicatie onderpand, en Naf. 10.318,00 aan kosten aangehouden veiling en Naf. 1.100,00 aan advocaatkosten is Naf. 931.894,75;

-Naf. 931.894,75 minus Naf. 266.500,00 (Naf. 105.000,00 plus Naf. 161.500,00) aan aanbetaling en aflossingen en Naf. 622.793,00 aan veilingopbrengst is Naf. 42.601,75.’

1.18

[verzoekster] heeft tegen het vonnis van het hof van 11 november 2014 (tijdig) cassatieberoep ingesteld. [verweerder] c.s. hebben verweer gevoerd, geconcludeerd tot verwerping van het beroep en tevens incidenteel cassatieberoep ingesteld. [verzoekster] heeft zich in het incidentele beroep gerefereerd aan het oordeel van Uw Raad. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht, gevolgd door re- en dupliek.

2 Bespreking van het principale cassatiemiddel

2.1

Het cassatiemiddel bestaat uit vijf onderdelen (a t/m e) en is gericht tegen rov. 3.4-3.10 en rov. 3.15 van het bestreden vonnis.

2.2

De onderdelen bevatten kort samengevat de volgende klachten. Onderdeel a klaagt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door voorbij te gaan aan de rechtsstrijd, omdat het hof de opstelling van partijen niet in zijn oordeelsvorming heeft betrokken, althans zijn oordeel ondeugdelijk met redenen heeft omkleed. Onderdeel b.1 klaagt dat het hof heeft miskend dat het in de onderlinge verhouding tussen partijen niet (slechts) aankwam op de uitleg van de notariële akte van 2 april 2009, maar dat het aankwam op de uitleg van die akte in de context van en samenhang met het ‘Memorandum of Understanding’ en de nadere uitwerking zowel in de leveringsakte als in de hypotheekakte. Onderdeel b.2 bouwt op het voorgaande onderdeel voort en klaagt dat het hof in zijn oordeelsvorming niet heeft betrokken de betekenis die [verzoekster] hecht aan het ‘Memorandum of Understanding’. Onderdeel c klaagt dat het hof in rov. 3.4 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting in de toepassing van de maatstaf van de objectieve uitleg, voor zover deze maatstaf zou zijn te hanteren. Onderdeel d betoogt dat het hof in rov. 3.4 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omdat het heeft miskend dat het aankwam op de vraag wat de inhoud was van de obligatoire afspraken van partijen, samenhangend met en leidend tot de leverings- en hypotheekakte. Voor de uitleg van de obligatoire afspraken is de Haviltex-maatstaf bepalend, ook als deze afspraken in een notariële akte tot uitdrukking zijn gebracht. De in rov. 3.4 gehanteerde objectieve uitlegnorm geldt, indien de inzet is de zakelijke werking in relatie tot derden. Het hof heeft dit miskend althans zijn oordeel ondeugdelijk gemotiveerd. Subonderdeel e klaagt dat zonder nadere onderbouwing het hof niet heeft kunnen oordelen dat op grond van de objectieve uitleg het bedrag van de ter leen ontvangen gelden Naf. 790.000,- dient te zijn en niet Naf. 680.170,-, zoals vermeld staat in de hypotheekakte.

2.3

De onderdelen kunnen gezamenlijk worden besproken. Zij hebben betrekking op uitleg en raken daarmee de kern van het onderhavige geschil. De kernvraag in deze zaak is immers van welk leningsbedrag moet worden uitgegaan en over welk gedeelte van de lening rente verschuldigd is. Is rente verschuldigd over het bedrag van Naf. 720.000,- dat in de hypotheekakte is genoemd of is de rente bij dat bedrag inbegrepen?

2.4

Het is vaste rechtspraak dat bij de uitleg van een notariële akte de partijbedoeling zoals deze in de akte tot uitdrukking komt, doorslaggevend is. De partijbedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, die moeten worden uitgelegd naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Voor de beantwoording van de vraag wat in de onderhavige zaak de inhoud is van de obligatoire afspraken die ten grondslag liggen aan de vestiging van het hypotheekrecht, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, zulks in het licht van alle omstandigheden van het geval (de Haviltex-maatstaf).11 Uit de bestreden rechtsoverweging blijkt niet dat het hof bij de uitleg rekening heeft gehouden met de bedoeling van partijen zoals deze tot uitdrukking is gebracht in de ‘Memorandum of Understanding’. In dit opzicht levert de notariële vestigingsakte van hypotheek indien daarin tevens de inhoud van de obligatoire overeenkomst is opgenomen, weliswaar tussen partijen dwingend bewijs op (art. 136 lid 2 Rv-NA), maar staat daartegen wel tegenbewijs open (art. 130 lid 2 Rv-NA) dat gelet op de toepasselijke Haviltex-maatstaf op alle omstandigheden van het geval betrekking kan hebben.12 Het oordeel van het hof in rov. 3.4, dat de uitleg dient te geschieden aan de hand van de objectieve uitlegmaatstaf vastgestelde partijbedoeling, geeft aldus blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In zoverre slaagt het middel, in het bijzonder onderdeel d daarvan. Bij deze stand van zaken behoeven de overige onderdelen geen bespreking.

2.5

Ik kom tot de slotsom dat het principale cassatieberoep slaagt.

3 Bespreking van het incidentele cassatiemiddel

3.1

Het incidentele cassatiemiddel is onvoorwaardelijk ingesteld. Het is ingesteld tegen rov. 3.19 van het bestreden vonnis en klaagt dat het hof uitgaande van Naf. 790.000,- een rekenfout heeft gemaakt door Naf. 105.000,- (3 x Naf. 35.000,-) af te trekken ter berekening van de restantschuld, zodat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is. Volgens de klacht heeft het hof over het hoofd gezien dat de aanbetaling van Naf. 35.000,- blijkens rov. 3.15 reeds in mindering is gebracht op de koopsom van Naf. 825.000,-, hetgeen heeft geleid tot het bedrag van Naf. 790.000,-, welk bedrag uitgangspunt in de berekening is.

3.2

Het middel is terecht voorgesteld. Gelet op hetgeen het hof heeft overwogen in rov. 3.1 onder (a) en (d) en in rov. 3.15, in het bijzonder dat het hof uitgaat van de nog te betalen koopsom van Naf. 790.000,- op het moment van verlijden van de notariële akten van 2 april 2009 (Naf. 825.000,- minus de gedane aanbetaling door [verzoekster] van Naf. 35.000,-), is het oordeel van het hof dat ter berekening van de restantschuld een bedrag van Naf. 105.000,- (3 x Naf. 35.000,-) moet worden afgetrokken, inderdaad onbegrijpelijk.

4 Conclusie