Parket bij de Hoge Raad, 28-09-2018, ECLI:NL:PHR:2018:1143, 18/01202
Parket bij de Hoge Raad, 28-09-2018, ECLI:NL:PHR:2018:1143, 18/01202
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 september 2018
- Datum publicatie
- 19 oktober 2018
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2018:1143
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2305, Gevolgd
- Zaaknummer
- 18/01202
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Transitievergoeding, art. 7:673 lid 1 BW. Regeling UWV ontslagprocedure, art. 8 lid 1. Overbruggingsregeling, art. 7:673d BW. Is vervaltermijn van art. 7:686a lid 4, onder b, BW ook van toepassing bij beroep op overbruggingsregeling in reactie op verzoek tot toekenning transitievergoeding? Verweer of zelfstandig verzoek op grond art. 282 lid 4 Rv. Toepassing bij art. 7:673a BW, art. 7:673b BW en art. 7:673c BW. Ambtshalve toepassing; is vervaltermijn van openbare orde?
Conclusie
Zaaknr: 18/01202
mr. R.H. de Bock
Zitting: 28 september 2018
Conclusie inzake:
Botobe B.V.
advocaat: mr. N.T. Dempsey
tegen
[verweerder] ,niet verschenen
In deze Wwz-zaak zijn twee vragen aan de orde. De eerste vraag is of een werkgever die zich, ten aanzien van de hoogte van een transitievergoeding waar zijn voormalige werknemer aanspraak op maakt, op het standpunt stelt dat de Overbruggingsregeling van art. 7:673d BW van toepassing is, dit beroep op de Overbruggingsregeling – bij wijze van verweer dan wel bij wijze van tegenverzoek – in rechte moet doen binnen de vervaltermijn van art. 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW. De tweede vraag is of de rechter de vervaltermijn van art. 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW ambtshalve moet toepassen.
1 Feiten
In deze zaak kan worden uitgegaan van de volgende feiten, ontleend aan rov. 3.1 t/m 3.5 van de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 december 2017.1
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1962, is op 15 oktober 2005 als verkoopmedewerker in dienst getreden bij de besloten vennootschap Belly-B B.V. te Nijmegen, exploitant van een winkel die alles aanbiedt wat samenhangt met zwangerschap en geboorte.2 Nadat (de rechtsopvolgster van) Belly-B B.V. in juli 2014 in staat van faillissement was verklaard, is [verweerder] in dienst getreden van Botobe. (Indirect) aandeelhoudster van zowel (de rechtsopvolgster van) Belly-B B.V. als Botobe is [betrokkene 1] . Het laatstverdiende salaris van [verweerder] bedroeg € 1.836,07 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
Op 18 juli 2016 heeft Botobe aan het UWV toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op te zeggen. Op diezelfde dag heeft Botobe bij het UWV een aanvraag ‘verklaring overbruggingsregeling transitievergoeding’ ingediend.
Het UWV heeft op 26 augustus 2016 Botobe toestemming gegeven de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op te zeggen. Bij brief van diezelfde dag heeft het UWV een ‘verklaring overbruggingsregeling transitievergoeding’ afgegeven, waarin wordt vermeld dat Botobe niet aan de voorwaarden voor deze regeling voldoet.3
Bij brief van 30 augustus 2016 heeft Botobe de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 30 september 2016.
Botobe heeft aan [verweerder] geen transitievergoeding betaald.
2 Procesverloop
[verweerder] heeft – na een wijziging van zijn verzoek ter zitting – de kantonrechter te Arnhem verzocht Botobe op grond van art. 7:673 lid 1 BW te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 7.106,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van Botobe in de kosten van het geding.
Botobe heeft verweer gevoerd en primair verzocht de transitievergoeding met inachtneming van de Overbruggingsregeling transitievergoeding (art. 7:673d BW jo. art. 24 Ontslagregeling) vast te stellen op een bedrag van € 1.983,- bruto, subsidiair € 7.106,- bruto, met bepaling dat het toe te wijzen bedrag in termijnen kan worden betaald.
De kantonrechter heeft bij tussenbeschikking van 14 februari 20174 overwogen dat hij in het verweerschrift van Botobe een zelfstandig tegenverzoek leest, waarvoor op grond van art. 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW een vervaltermijn geldt van drie maanden nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd (rov. 3.6). Deze vervaltermijn dient volgens de kantonrechter ambtshalve te worden toegepast. Omdat deze kwestie ter zitting niet aan de orde was geweest, heeft de kantonrechter partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover bij akte uit te laten (rov. 3.7 en het dictum).
In de eindbeschikking van 12 april 20175 heeft de kantonrechter geoordeeld dat het tegenverzoek van Botobe na het verstrijken van de vervaltermijn in art. 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW is ingediend, zodat Botobe in haar tegenverzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard. Op het verzoek van [verweerder] is Botobe veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding van € 7.106,- bruto, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 november 2016 en met veroordeling van Botobe in de proceskosten. De beslissing op het verzoek van [verweerder] is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Botobe heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de kantonrechter. Zij heeft verzocht, voor zover thans van belang, dat het verzoek van [verweerder] tot toekenning van de transitievergoeding (a) primair zal worden afgewezen; (b) subsidiair, onder toepasselijkheid van de Overbruggingsregeling transitievergoeding, zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.983,- bruto en (c) meer subsidiair tot een bedrag van € 7.106,- bruto.
[verweerder] heeft verweer gevoerd.
Op 13 oktober 2017 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de advocaat van Botobe pleitnotities heeft overgelegd.
Bij beschikking van 20 december 2017 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden het hoger beroep verworpen en de bestreden beschikkingen bekrachtigd.6
Bij verzoekschrift van 20 maart 2018 heeft Botobe – tijdig – beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof en verzocht deze te vernietigen. [verweerder] is niet verschenen in cassatie.
3 Bespreking van het cassatiemiddel
In de bestreden beschikking heeft het hof – voor zover in cassatie van belang – het volgende overwogen:
a. Uit de wettekst van de artikelen 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW jo. 7:673d BW blijkt dat voor toekenning van een beroep van de werkgever op de Overbruggingsregeling transitievergoeding, een verzoek bij de kantonrechter is vereist (rov. 5.2 en 5.5). Als de werkgever nalaat dit tijdig te doen, kan het verzoek van de werknemer worden toegewezen zonder dat acht behoeft te worden geslagen op art. 7:673d BW of andere uitzonderingen op de berekening van de transitievergoeding (rov. 5.5).
De kantonrechter heeft in het verweerschrift van Botobe terecht een zelfstandig tegenverzoek gelezen (rov. 5.2). Het hof verstaat het verweerschrift in hoger beroep aldus dat Botobe het tegenverzoek niet langer handhaaft en zij zich alleen in het kader van haar verweer tegen het verzoek van [verweerder] om een transitievergoeding beroept op de Overbruggingsregeling (rov. 5.3);
c. De door Botobe bepleite uitleg dat een werkgever bij wege van verweer, zonder dat een verzoek op grond van de artikelen 7:686a lid 4 aanhef en onder b jo. 7:673d BW is ingediend, een beroep op de Overbruggingsregeling kan doen en dat dit verweer ook ná het verstrijken van de vervaltermijn in art. 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW nog kan worden gevoerd, vindt geen steun in de wettekst en de wetsgeschiedenis. Bovendien leidt deze uitleg ertoe dat de wettelijke regeling van art. 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW voor wat betreft de artikelen 7:673a t/m 7:673d BW zinledig wordt. De werknemer die aanspraak op een transitievergoeding maakt en daarover geen overeenstemming met de werkgever heeft bereikt, zal in alle gevallen op straffe van verval tijdig een verzoek bij de kantonrechter hebben in te dienen. Als het de werkgever zou zijn toegestaan ook na het verstrijken van de vervaltermijn bij wege van verweer aanspraak te maken op een lagere transitievergoeding is de wettelijke regeling van artikelen 7:686a lid 4, aanhef en onder b, jo. 7:673d BW zonder betekenis (rov. 5.6).
d. De vervaltermijnen beogen een doelmatige en efficiënte procedure te waarborgen. Op korte termijn nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd dient over de verschuldigdheid van de transitievergoeding en de hoogte daarvan duidelijkheid te bestaan, zodat de in de wet opgenomen termijnen van openbare orde zijn waarop de rechter ambtshalve acht heeft te slaan (rov. 5.7).
Het cassatiemiddel is gericht tegen de overwegingen onder (a), (c) en (d). Betoogd wordt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat een verzoek tot toepassing van de Overbruggingsregeling van art. 7:673d BW niet meer gedaan kan worden na het verstrijken van drie maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst. Bovendien miskent het hof dat art. 7:673d BW geen zelfstandige grondslag biedt voor toekenning van een transitievergoeding (onderdeel 1). Bovendien klaagt het middel dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat de rechter ambtshalve acht moet slaan op de vervaltermijn van art. 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW (onderdeel 2).
Tot slot is in onderdeel 3 een veegklacht opgenomen voor het geval dat het hof bij zijn oordeel in rov. 5.8 dat het beroep van [verweerder] op toekenning van de (volledige) transitievergoeding niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, heeft meegewogen “dat het UWV heeft beslist dat Botobe niet voldoet aan de voorwaarden op grond waarvan een beroep kan worden gedaan op de overbruggingsregeling transitievergoeding” en “dat Botobe niet (tijdig) een beroep heeft gedaan op artikel 7:673d BW”. Indien één of meer klachten uit de onderdelen 1 en 2 slagen, heeft als vaststaand te gelden dat Botobe wél tijdig een beroep op art. 7:673d BW heeft gedaan en zal een verwijzingshof alsnog moeten beoordelen of Botobe aan de voorwaarden voor toepassing van de Overbruggingsregeling voldoet, aldus het onderdeel.
Voordat de cassatieklachten worden besproken, schets ik het juridisch kader.