Parket bij de Hoge Raad, 28-05-2021, ECLI:NL:PHR:2021:531, 20/02950
Parket bij de Hoge Raad, 28-05-2021, ECLI:NL:PHR:2021:531, 20/02950
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 mei 2021
- Datum publicatie
- 28 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2021:531
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:329, Gevolgd
- Zaaknummer
- 20/02950
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Privacyrecht. Recht om vergeten te worden (art. 17 AVG); tuchtrechtelijke maatregel arts; belangenafweging; proceskosten (art. 47 EU-Handvest).
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/02950
Zitting 28 mei 2021
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
[betrokkene] , verzoekster tot cassatie, advocaat: mr. H.J.W. Alt
tegen
Google LLC, verweerster in cassatie, advocaat: mr. H.J. Pot
1 Inleiding en samenvatting
Deze zaak gaat over het ‘recht om vergeten te worden’. Verzoekster tot cassatie (hierna: Betrokkene) heeft verweerster in cassatie (hierna: Google) verzocht om bepaalde zoekresultaten te verwijderen uit de resultaten bij een zoekopdracht op haar naam. Google heeft dat verzoek afgewezen, volgens de rechtbank ten onrechte maar volgens het hof terecht.1
De zoekresultaten die Betrokkene verwijderd wil zien, betreffen URL’s van de Stichting Slachtoffers Iatrogene Nalatigheid Nederland (hierna: SIN-NL), waaronder ‘zwarte lijst artsen’. Betrokkene, die werkzaam is als chirurg, staat met naam en foto op die zwarte lijst naar aanleiding van een haar opgelegde tuchtrechtelijke maatregel. Ik heb er ambtshalve kennis van genomen dat de website zwartelijsartsen.nl hangende deze cassatieprocedure door de rechtbank Midden-Nederland is verboden in het kader van een collectieve actie.2 Op dit moment is Betrokkene dan ook niet meer vindbaar op genoemde website op de wijze als weergegeven in het verzoekschrift tot cassatie onder 1.1. en 1.2.
Eerder heeft de Hoge Raad moeten oordelen over een andere website van de stichting SIN-NL en daarbij het oordeel in stand gelaten dat die website onrechtmatig is.3 Begin 2017 heeft de Hoge Raad geoordeeld over een tot Google gericht verzoek tot verwijdering van zoekresultaten in een zaak over een niet-onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling.4
Nadien zijn er in het gegevensbeschermingsrecht de nodige ontwikkelingen geweest, in de wetgeving als gevolg van de invoering van de AVG5 en in de rechtspraak als gevolg van het arrest GC e.a./CNIL van het Hof van Justitie.6 Van deze ontwikkelingen, die van direct belang zijn voor de beoordeling van dit cassatieberoep, geef ik in hoofdstuk 4 een samenvatting.
In de kern zijn in deze zaak twee vragen aan de orde. Ten eerste de vraag of gegevens over een tuchtrechtelijke procedure aan te merken zijn als strafrechtelijke gegevens in de zin van art. 10 AVG. Ten tweede de vraag of het hof bij de toepassing van het recht om vergeten te worden een juiste afweging heeft gemaakt tussen de eerbiediging van het privéleven en de bescherming van de persoonsgegevens van Betrokkene enerzijds en de vrijheid van meningsuiting en informatie van Google en internetgebruikers anderzijds. Ik kom tot de slotsom dat de bestreden beschikking in stand moet blijven. Noodzaak voor een prejudiciële verwijzing naar het Hof van Justitie zie ik niet.
2 Feiten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:7
Betrokkene is plastisch chirurg en werkzaam vanuit haar eigen kliniek. Zij houdt zich in haar kliniek onder meer bezig met het verwijderen van siliconen borstprothesen bij vrouwen met lichamelijke klachten die aan dergelijke borstprothesen worden toegeschreven.
Google is exploitant van de zoekmachine Google Search. Gebruikers kunnen een of meer zoektermen opgeven, waarna de zoekmachine een pagina met zoekresultaten weergeeft. De zoekresultatenpagina toont hyperlinks die onder andere naar webpagina’s (ook wel: bronpagina’s) verwijzen met daarbij een snippet, dat is een korte samenvatting van de pagina onder de titel. De hyperlink en de snippet worden gezamenlijk aangeduid als een koppeling. De selectie en ordening van de zoekresultaten en de vertoning daarvan aan de gebruiker zijn het product van een geautomatiseerd, algoritmisch proces. Google is verantwoordelijk voor het opnemen van een link naar de betreffende bronpagina, maar niet voor de verwerking daarop.
Op (zaterdag) 7 juni 2014 heeft Betrokkene in haar kliniek een patiënte geopereerd, bij wie siliconen borstprothesen werden verwijderd. Nadat Betrokkene enige tijd na het uitvoeren van deze operatie de kliniek had verlaten, is bij de net geopereerde patiënte een nabloeding opgetreden. Vanwege deze complicatie is Betrokkene naar de kliniek teruggekeerd waar zij de patiënte opnieuw heeft geopereerd.
Deze patiënte heeft tegen Betrokkene een klacht ingediend wegens gebrek aan organisatie en nazorg na de operatie. Deze klacht heeft geleid tot een tuchtrechtelijke procedure op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG).
Bij uitspraak van 7 augustus 2015 heeft het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg aan Betrokkene een onvoorwaardelijke schorsing van haar inschrijving in het BIG-register voor de maximale duur van een jaar opgelegd. Betrokkene heeft van deze beslissing hoger beroep ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Dat heeft bij uitspraak van 19 mei 2016 de eerdere uitspraak vernietigd en een voorwaardelijke schorsing van haar inschrijving voor de duur van vier maanden opgelegd met een proeftijd van twee jaar.
Het Centraal Tuchtcollege oordeelde dat Betrokkene ten tijde van de operatie de post-operatieve nazorg in het instituut waarvan zij directeur is, onvoldoende op orde had. Uit een oogpunt van adequate zorgverlening acht het Centraal Tuchtcollege een voorwaardelijke schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van vier maanden passend en geboden. Het Centraal Tuchtcollege beoogt met voormelde maatregel aan de plastisch chirurg een duidelijk signaal af te geven om aldus te voorkomen dat patiënten aan een structureel tekortschietende organisatie van de operatieve nazorg worden blootgesteld.
Als in de zoekmachine van Google de naam van Betrokkene wordt ingevoerd, wordt een aantal zoekresultaten weergegeven. Ten tijde van het indienen van het verzoekschrift in eerste aanleg bevond zich onder die zoekresultaten een koppeling naar “www.zwartelijstartsen.nl”/ met vermelding van de naam van Betrokkene, haar BIG-nummer, haar specialisme, een foto van haar, de integrale tekst van de genoemde uitspraak van het Centraal Tuchtcollege en een samenvatting daarvan, alsmede een koppeling naar een artikel op https://drimble.nl. Op de bronpagina van deze koppeling waren de titel en de eerste vijf regels van een artikel over de voorwaardelijke schorsing van Betrokkene weergegeven, dat op 27 mei 2016 is gepubliceerd op de website van een regionale krant.
De websites zwartelijstartsen.nl en sin-nl.org zijn opgesteld en worden gebruikt door SIN-NL. Op de website zwartelijstartsen.nl worden onder meer namen van zorgverleners vermeld die in het BIG-register zijn opgenomen met een tuchtrechtelijke maatregel.
In 2017 heeft Betrokkene bij Google schriftelijk een verzoek tot verwijdering van een viertal koppelingen (hierna: de koppelingen) ingediend. Google heeft dit verzoek afgewezen. Haar afwijzende reactie luidt – voor zover hier relevant – als volgt:
"(...) In dit geval lijkt het erop dat de URL 's in kwestie betrekking hebben tot aangelegenheden van wezenlijk belang voor het publiek met betrekking tot uw professionele leven. Deze URL's kunnen bijvoorbeeld van belang zijn voor potentiële of huidige consumenten, gebruikers of deelnemers van uw diensten. Informatie over de recente beroepen of bedrijven waarbij u betrokken was kan ook van belang zijn voor potentiële of huidige consumenten, gebruikers of deelnemers van uw diensten. Dienovereenkomstig wordt de verwijzing naar dit document in onze zoekresultaten voor uw naam gerechtvaardigd door het belang van het grote publiek hier toegang toe te hebben. (…)”.
3 Procesverloop
Bij verzoekschrift van 10 oktober 2017 heeft Betrokkene de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) verzocht om Google op te dragen de koppelingen te verwijderen en verwijderd te houden uit de zoekresultaten, zodanig dat deze niet meer worden getoond aan gebruikers die vanuit Nederland deze zoekopdracht geven, en ook te verwijderen uit Google.com, Google.nl en alle lokale EU versies van Google Search, op straffe van verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van Google in de proceskosten.
Primair heeft Betrokkene zich beroepen op strijd met art. 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en art. 10 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), omdat de koppelingen tuchtrechtelijke persoonsgegevens bevatten die volgens haar als strafrechtelijke persoonsgegevens gekwalificeerd moeten worden en daarom niet mochten worden verwerkt door Google. Subsidiair heeft Betrokkene zich beroepen op het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Google Spain/Costeja (hierna: Costeja-arrest), op het in 1.3 genoemde arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017 (hierna: X/Google-arrest), alsmede op art. 17 AVG. De te verrichten belangenafweging moet in dit geval in haar voordeel uitvallen, aldus Betrokkene. Google heeft tegen dit verzoek gemotiveerd verweer gevoerd.
Bij beschikking van 19 juli 20188 heeft de rechtbank Amsterdam overwogen dat het beroep van Betrokkene op art. 10 AVG niet opgaat omdat tuchtrechtelijke persoonsgegevens onder de AVG niet als bijzondere of strafrechtelijke persoonsgegevens worden gecategoriseerd. De rechtbank heeft het verzoek daarom beoordeeld op de subsidiaire grondslag. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat de rechtmatigheid van de grondslag van onderhavige gegevensverwerking dient te worden beoordeeld aan de hand van art. 6 lid 1, aanhef en sub f, AVG. Bij de belangenafweging die ingevolge die bepaling dient plaats te vinden, zijn twee fundamentele rechten in het geding, enerzijds het recht op privacy en op eerbiediging van persoonsgegevens en anderzijds het recht op informatievrijheid. De Hoge Raad heeft in het X/Google-arrest onder meer, onder verwijzing naar het Costeja-arrest, geoordeeld dat het recht op privacy en op eerbiediging van persoonsgegevens in de regel zwaarder weegt dan het recht op informatievrijheid. De belangenafweging valt in het onderhavige geval in het voordeel van Betrokkene uit omdat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die met zich brengen dat haar recht op eerbiediging van haar privacy en haar persoonsgegevens moet wijken voor het belang van het publiek.
De rechtbank heeft Google - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld om binnen zeven dagen de koppelingen uit het zoekresultaat van de in de zoekmachine ingevoerde zoekopdracht op de naam van Betrokkene te verwijderen overeenkomstig het vaste beleid van Google bij een veroordeling tot verwijdering. Dat houdt in (i) dat Google ervoor zal zorgen dat de desbetreffende zoekresultaten niet meer getoond worden aan gebruikers die vanuit Nederland zoeken, ongeacht welke versie van Google Search wordt gebruikt, en (ii) dat Google de zoekresultaten zal verwijderen van alle EU/EFTA-versies van Google Search (naast Google.nl, Google.be, Google.fr etc.).
Google is van deze beschikking in hoger beroep opgekomen bij het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof). Bij tussenbeschikking van 7 april 2020 heeft het hof de feiten vastgesteld en partijen gelegenheid gegeven zich uit te laten over de relatieve rechtsmacht.
Het hof heeft bij eindbeschikking van 23 juni 20199 allereerst geoordeeld dat het bevoegd is om van de zaak kennis te nemen, dat de AVG rechtstreeks toepasselijk is en dat aanvullend het Nederlands recht van toepassing is op grond van een rechtskeuze (rov. 2.2).
Het hof heeft vervolgens, na een uiteenzetting van het beoordelingskader (rov. 2.3-2.9) en de standpunten van partijen (rov. 2.10-2.11), ten aanzien van de subsidiaire grondslag van het verzoek van Betrokkene overwogen dat in het kader van het beroep op art. 17 AVG (jo. art. 21 lid 1 AVG) dient te worden beoordeeld of het recht op privacy en bescherming van persoonsgegevens van Betrokkene zwaarder dient te wegen dan het recht op vrije meningsuiting en informatievrijheid van Google en van derden, te weten informatie-aanbieders en het algemene publiek. Deze belangenafweging dient naar het oordeel van het hof in het voordeel van Google en derden uit te vallen (rov. 2.12). Daarbij zijn, samengevat, de volgende feiten en omstandigheden van doorslaggevend belang:
- de informatie waarnaar de zoekresultaten verwijzen is recent, relevant,10 feitelijk van aard en niet onnodig grievend (rov. 2.13);
- het BIG-register wordt in de praktijk nauwelijks geraadpleegd (rov. 2.14);
- een gemiddelde internetgebruiker zal begrijpen dat de website van SIN-NL geen ‘officiële’ zwarte lijst van overheidswege bevat en dat de aanduiding op die website de verantwoordelijkheid is van SIN-NL, en niet van Google (rov. 2.15);
- Betrokkene heeft niet voldoende onderbouwd dat zij substantiële hinder ondervindt van de litigieuze zoekresultaten; (rov. 2.16) en
- het grote belang van potentiële patiënten bij online beschikbare en eenvoudig toegankelijke informatie over de voor- en nadelen van de behandelingen van Betrokkene geeft bij de belangenafweging de doorslag (rov. 2.16).
Het hof is tot de conclusie gekomen dat gezien de hiervoor genoemde omstandigheden het recht op vrije meningsuiting en informatievrijheid van Google en van derden zwaarder weegt dan het recht op privacy en bescherming van persoonsgegevens van Betrokkene (rov. 2.17).
Het hof is vervolgens ingegaan op de primaire grondslag van het verzoek tot verwijdering. Het heeft overwogen dat het verzoek niet beoordeeld dient te worden aan de hand van art. 10 AVG omdat geen sprake is van verwerking van persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten. Als dat wel het geval is, leidt de in het kader van art. 17 lid 3 AVG te maken belangenafweging niet tot een andere uitkomst (rov. 2.18).
Het hof is op grond van het voorgaande tot het oordeel gekomen dat de verwerking van de gewraakte persoonsgegevens van Betrokkene door Google niet onrechtmatig is en heeft het verzoek tot wissing van de persoonsgegevens alsnog afgewezen (rov. 2.19).
Om deze redenen heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en Betrokkene als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten van beide instanties (rov. 2.20).
Betrokkene heeft tegen de beschikking van het hof - tijdig - cassatieberoep ingesteld. Google heeft een verweerschrift ingediend.