Parket bij de Hoge Raad, 01-12-2023, ECLI:NL:PHR:2023:1193, 21/05264
Parket bij de Hoge Raad, 01-12-2023, ECLI:NL:PHR:2023:1193, 21/05264
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 1 december 2023
- Datum publicatie
- 19 december 2023
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2023:1193
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:23
- Zaaknummer
- 21/05264
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht. Procesrecht. Arbeidsrecht. Procedure over kwalificatie rechtsverhouding tussen eiseres en schoonmakers die via online platform van eiseres afspraken maken over uit te voeren huishoudelijke werkzaamheden. Gevolgen faillissement eiseres tot cassatie. Voortzetting procedure ten aanzien van niet-verifieerbare vorderingen met voldoende zelfstandig belang. Vervolg ECLI:NL:HR:2023:887.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/05264
Zitting 1 december 2023
CONCLUSIE
R.H. de Bock
In de zaak
Helpling Netherlands B.V.
advocaten: mr. S.F. Sagel en mr. I.L.N. Timp
tegen
1. Federatie Nederlandse Vakbeweging
2. [verweerster 2]
hierna tezamen: FNV c.s.
advocaat: mr. H.J.W. Alt
1 Inleiding en samenvatting
FNV c.s. heeft een procedure aangespannen tegen Helpling Netherlands B.V. (hierna: Helpling), die draait om de vraag of sprake is van een arbeidsrelatie tussen Helpling en de personen die via het online platform van Helpling schoonmaakwerkzaamheden verrichten in huishoudens van particulieren. Nadat Helpling op 10 januari 2023 (tijdens de procedure in cassatie) failliet is verklaard, heeft de Hoge Raad bij arrest van 9 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:887) verstaan dat het geding in cassatie is geschorst voor zover het rechtsvorderingen betreft die voldoening van verbintenissen uit de boedel ten doel hebben (verifieerbare vorderingen). Voorts heeft de Hoge Raad overwogen voornemens te zijn de zaak ambtshalve door te halen op grond van art. 3.1.17.2 van het Procesreglement van de Hoge Raad, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld zich uit te laten over dit voornemen.
Op grond van wat FNV c.s. heeft aangevoerd over haar belang bij voortzetting van de procedure ten aanzien van de niet-verifieerbare vorderingen, ben ik van mening dat FNV c.s. voldoende zelfstandig belang heeft bij een beoordeling van de gevorderde verklaringen voor recht onder 1, 2, 4 en 18, nu die vorderingen niet alleen de toewijsbaarheid van de verifieerbare vorderingen in deze procedure ten doel hebben. Ten aanzien van deze vorderingen kan het geding in cassatie dan ook worden voortgezet.
2 Feiten en procesverloop
Voor de feiten en het procesverloop in eerste aanleg en hoger beroep wordt verwezen naar rov. 2.1-2.10 van het arrest van het hof Amsterdam van 21 september 2021.1
Helpling heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld van het arrest van het hof Amsterdam van 21 september 2021. FNV c.s. hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld. Partijen hebben beide een schriftelijke toelichting genomen, waarna zij hebben gerepliceerd en gedupliceerd. Achtereenvolgens op 17 en 18 november 2022 hebben partijen de dossiers in vorige instanties gefourneerd en om arrest gevraagd. Op dat moment was in deze zaak nog geen conclusie genomen.
Op 10 januari 2023 heeft de rechtbank Amsterdam het faillissement van Helpling Netherlands B.V. uitgesproken. Mr. M. Moeliker is aangesteld als curator.2
De curator heeft alle geregistreerde huishoudhulpen, gelet op deze procedure in cassatie, voorwaardelijk ontslag aangezegd.3
Op 3 februari 2023 heb ik een conclusie genomen over de gevolgen van het faillissement van Helpling voor de procedure in cassatie. De conclusie strekte ertoe dat de Hoge Raad verstaat dat het geding met ingang van een door de Raad te bepalen datum op grond van art. 29 Fw van rechtswege is geschorst.4
Op 9 juni 2023 heeft de Hoge Raad arrest gewezen. Voor de leesbaarheid van deze conclusie, citeer ik eerst rov. 2.2 van het arrest, waarin is samengevat welke vorderingen van FNV c.s. in deze procedure voorliggen. Waar in het vervolg van deze conclusie wordt verwezen naar de vorderingen die in deze zaak aan de orde zijn, zal de hier gehanteerde nummering van vorderingen worden aangehouden. Samengevat vordert FNV c.s.: 5
primair
1. te verklaren voor recht dat tussen [verweerster 2] en andere schoonmakers enerzijds en Helpling anderzijds een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW bestaat;
subsidiair
2. te verklaren voor recht dat tussen [verweerster 2] en Helpling een uitzendovereenkomst in de zin van art. 7:690 BW bestaat;
3. te verklaren voor recht dat Helpling handelt in strijd met het verbod arbeidskrachten ter beschikking te stellen zonder registratie in het handelsregister op grond van art. 7a lid 1 Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (hierna: Waadi);
4. te verklaren voor recht dat Helpling in strijd met art. 9 Waadi aan [verweerster 2] een financiële tegenprestatie vraagt voor haar uitzendwerkactiviteiten;
5. Helpling te gebieden aan [verweerster 2] de bedragen die Helpling heeft geïncasseerd als percentage van haar verdiensten terug te betalen;
6. Helpling te verbieden een beloning te vragen voor haar uitzendactiviteiten, op straffe van een dwangsom;
7. te verklaren voor recht dat Helpling in strijd met art. 8 Waadi handelt door [verweerster 2] niet hetzelfde loon en andere arbeidsvoorwaarden te bieden als gelden voor werknemers in gelijkwaardige functies;
8. te verklaren voor recht dat het in paragraaf 4 lid 1 van de algemene voorwaarden vermelde verbod om gedurende 24 maanden na het laatste contact met Helpling, zonder Helpling, schoonmaakdiensten overeen te komen, nietig is wegens strijd met art. 9a Waadi;
9. Helpling te gebieden te stoppen met het hanteren van belemmeringen in de zin van art. 9a Waadi, op straffe van een dwangsom;
primair en subsidiair
10. te verklaren voor recht dat op de rechtsverhouding tussen [verweerster 2] en andere schoonmakers enerzijds en Helpling anderzijds de Schoonmaak-cao van toepassing is;
11. Helpling te veroordelen tot naleving van de Schoonmaak-cao op straffe van een dwangsom;
12. Helpling te veroordelen tot betaling aan FNV van een schadevergoeding van € 15.000,- wegens het niet naleven van de Schoonmaak-cao;
13. Helpling te veroordelen tot betaling van het rechtens geldende (cao-)loon aan [verweerster 2] op basis van het gemiddelde van de door haar feitelijk gewerkte uren;
14. Helpling te gebieden opgave te doen aan FNV c.s. van de berekening van het loon van [verweerster 2] , op straffe van een dwangsom;
15. Helpling te gebieden [verweerster 2] in de gelegenheid te stellen de basisvakopleiding te volgen;
16. Helpling te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging over de verschuldigde loonaanspraken van [verweerster 2] ;
17. Helpling te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de verschuldigde loonaanspraken van [verweerster 2] ;
meer subsidiair
18. te verklaren voor recht dat het gebruik van algemene voorwaarden om een arbeidsovereenkomst tot stand te brengen in strijd is met het dwingende karakter van het arbeidsrecht en/of art. 6:245 BW dan wel art. 6:233 onder a BW en/of onrechtmatig is jegens de schoonmakers;
19. Helpling te gebieden te stoppen met het gebruik van algemene voorwaarden om een arbeidsovereenkomst tot stand te brengen, op straffe van een dwangsom;
20. te verklaren voor recht dat Helpling bemiddelt tussen [verweerster 2] en de schoonmaakhulpen enerzijds en de klanten anderzijds met het oogmerk om tussen de schoonmaker en klant een arbeidsverhouding tot stand te brengen als bedoeld in de Waadi;
21. te verklaren voor recht dat de activiteiten van Helpling bemiddelingsactiviteiten zijn in de zin van de Waadi en dat Helpling in strijd handelt met art. 1 lid 1 sub b Waadi door van de werkzoekenden een financiële tegenprestatie te vorderen voor haar bemiddelingsactiviteiten;
22. Helpling te gebieden te stoppen met het vragen van een financiële tegenprestatie voor haar bemiddelingsactiviteiten op straffe van een dwangsom;
23. Helpling te gebieden aan [verweerster 2] de bedragen terug te betalen die Helpling heeft geïncasseerd als percentage van haar verdiensten;
24. te verklaren voor recht dat Helpling ten onrechte heeft nagelaten [verweerster 2] te wijzen op haar rechten uit de regeling Dienstverlening aan huis;
uiterst subsidiair
25. te verklaren voor recht dat er tussen [verweerster 2] en haar collega’s en Helpling sprake is van een overeenkomst van opdracht waarbij tussen [verweerster 2] en andere schoonmakers enerzijds en de klant anderzijds sprake is van een overeenkomst op basis van de Regeling Dienstverlening aan huis.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 6 juni 2023 verstaan dat het geding in cassatie geschorst is voor zover het verifieerbare vorderingen betreft, en dat het geding ten aanzien van deze rechtsvorderingen kan worden voortgezet indien de verificatie van de vorderingen wordt betwist (rov. 3.3.5). De verifieerbare vorderingen zijn volgens de Hoge Raad bijvoorbeeld de onder 5, 12, 13 en 23 genoemde rechtsvorderingen (rov. 3.3.4).6
Voorts overweegt de Hoge Raad dat partijen naar aanleiding van mijn conclusie van 3 februari 2023 er geen blijk van hebben gegeven het geding ten aanzien van de overige rechtsvorderingen – de niet-verifieerbare vorderingen7 – (thans) te willen voortzetten (rov. 3.3.5).
De Hoge Raad overweegt vervolgens voornemens te zijn de zaak ambtshalve door te halen.8 Alvorens daartoe over te gaan, biedt de Hoge Raad partijen de gelegenheid zich over dit voornemen uit te laten. Daarbij overweegt de Hoge Raad dat, indien een partij voortzetting van het geding ten aanzien van een of meer niet-verifieerbare vorderingen verlangt, zij zich mede erover uit dient te laten in hoeverre bij die rechtsvorderingen een ander belang bestaat dan dat haar verifieerbare vorderingen toewijsbaar zijn.9
Helpling heeft geen uitlating gedaan over het voornemen van de Hoge Raad tot ambtshalve doorhaling van de zaak.10
FNV c.s. heeft bij brief van 6 juli 2023 verzocht om niet tot ambtshalve doorhaling over te gaan. FNV c.s. heeft toegelicht belang te hebben bij voortzetting van de procedure, in elk geval voor wat betreft de vorderingen genoemd onder 1 t/m 4, 10, 18 en 24. FNV c.s. verzoekt de Raad om over deze vorderingen, mogelijk nadat er een nadere conclusie is gevraagd, inhoudelijk uitspraak te doen.
Voorts heeft FNV c.s. voor zover nodig verzocht om haar een termijn te gunnen om de curator in het geding te roepen.
FNV c.s. is in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 28 juli 2023 over te gaan tot oproeping van de curator.
FNV c.s. heeft de curator bij oproepingsexploot van 14 juli 2023 opgeroepen te verschijnen ter terechtzitting van 28 juli 2023.
Bij brief van 25 juli 2023 heeft de curator laten weten niet in het geding te zullen verschijnen. Voorts heeft de curator zich op het standpunt gesteld dat de procedure volledig dient te worden geschorst, omdat de vorderingen van FNV c.s. (uiteindelijk) voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben.
3 Met betrekking tot het voornemen tot doorhaling van de zaak
Deze nadere conclusie wordt uitsluitend genomen met het oog op het voornemen van de Hoge Raad om op grond van art. 3.1.17.2 van het Procesreglement tot ambtshalve doorhaling van de zaak over te gaan. Hierbij is aan te tekenen dat doorhaling van de zaak niet tot gevolg heeft dat het geding definitief tot een einde komt. Zoals uit art. 3.1.17.3 van het Procesreglement van de Hoge Raad volgt, kan de behandeling van een doorgehaalde zaak op verzoek van (een der) partijen worden hervat.11
De vraag die nu voorligt, is of FNV c.s. voldoende zelfstandig belang heeft bij voortzetting van de procedure ten aanzien van de niet-verifieerbare vorderingen. Van een zelfstandig belang is slechts sprake als FNV c.s. bij deze niet-verifieerbare vorderingen een ander belang heeft dan slechts de toewijsbaarheid van de verifieerbare vorderingen te bewerkstelligen.12
Zelfstandig belang
Of een niet-verifieerbare vordering al dan niet zelfstandige betekenis heeft naast een verifieerbare vordering, is een vraag van feitelijke aard die van geval tot geval beantwoord moeten worden.13
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 25-30 Fw valt af te leiden dat bijvoorbeeld voldoende zelfstandig belang kan bestaan bij een niet-verifieerbare vordering strekkende tot revindicatie, of tot ontbinding van een overeenkomst.14 In de feitenrechtspraak is voorts erkend dat zelfstandig belang kan bestaan bij een verklaring voor recht dat een bestuurder van een gefailleerde vennootschap zijn bestuurstaak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld, dat dit handelen een belangrijke oorzaak is van het faillissement van de vennootschap, en dat de bestuurder aansprakelijk is voor het tekort in de faillissementsboedel. Deze vordering had namelijk niet enkel voldoening van verbintenissen uit de boedel ten doel, maar kon ook van belang zijn voor toewijzing van de vorderingen die strekten tot het opleggen van een bestuursverbod.15
Een ander voorbeeld van een niet-verifieerbare vordering waarvan wordt aangenomen dat daarbij voldoende zelfstandig belang bestaat, is de vordering tot vernietiging van een ontslag op staande voet. Een dergelijke vordering wordt in de feitenrechtspraak niet alleen van belang geacht voor de toewijsbaarheid van – bijvoorbeeld – een (verifieerbare) loonvordering, maar ook voor het herstel van de eer en goede naam van de werknemer, die daarmee immers een inhoudelijk oordeel krijgt over het gegeven ontslag op staande voet.16 Tevens kan bij een vordering tot vernietiging van een ontslag op staande voet zelfstandig belang bestaan in verband met het (eventuele) recht op een WW-uitkering.17
Beoordeling belang FNV c.s.
FNV c.s. bij brief van 6 juli 2023 toegelicht belang te hebben bij voortzetting van het geding voor zover dit de niet-verifieerbare vorderingen betreft. Dit geldt volgens FNV c.s. in ieder geval voor de vorderingen genoemd onder 1, 2, 3, 4, 10, 18 en 24. FNV c.s. licht haar belang als volgt toe.
Fiscale heffing over financiële tegenprestatie
Als eerste stelt FNV c.s. belang te hebben bij de vorderingen genoemd onder 1, 2 en 4, gelet op de financiële tegenprestatie die Helpling van de huishoudens heeft ingehouden, en in het licht van het bepaalde in de Regeling Dienstverlening aan Huis (hierna: RDH). Volgens de RDH is niet het huishouden inhoudingsplichtig voor een schoonmaker die krachtens deze regeling werkt, maar dient de schoonmaker zelf datgene wat bruto van het huishouden wordt ontvangen, als loon op te geven. Vervolgens vindt dan alsnog een fiscale heffing plaats.18
FNV c.s. voert in dit verband aan dat zij belang heeft bij beoordeling van de gevorderde verklaring voor recht dat Helpling in strijd met art. 9 Waadi aan [verweerster 2] een financiële tegenprestatie vraagt voor haar uitzendwerkactiviteiten (vordering 4), nu zij volgens FNV c.s. alsnog loonbelasting en premies dient af te dragen voor hetgeen Helpling als commissie heeft ingehouden. FNV c.s. licht daarbij voorts toe dat het inhouden van een financiële tegensprestatie niet mogelijk is indien vast komt te staan dat de rechtsverhouding met Helpling als arbeidsovereenkomst (vordering 1) of als uitzendovereenkomst (vordering 2) kwalificeert.19
Uit deze toelichting volgt m.i. genoegzaam dat FNV c.s. een voldoende ander belang heeft bij een beoordeling van de vorderingen genoemd onder 1, 2 en 4, dan enkel het bewerkstelligen van de toewijsbaarheid van de verifieerbare vorderingen in deze procedure. Dit betekent dat het geding ten aanzien van deze vorderingen kan worden voortgezet.
Recht op WW-uitkering
Voorts voert FNV c.s. aan belang te hebben bij de gevorderde verklaringen voor recht onder 1 en 2, in verband met het vaststellen van het recht op een WW-uitkering van de voormalig schoonmakers. FNV c.s. licht in dit verband toe dat het UWV de WW-uitkeringen voor niet-kantoorpersoneel van Helpling nog niet heeft toegewezen, vanwege onduidelijkheid over de vraag of sprake is van verzekeringsplichtige arbeid. Onderdeel van die onduidelijkheid is volgens FNV c.s. “ongetwijfeld” gelegen in de vraag of het in Nederland überhaupt mogelijk is om te spreken van een uitzendrelatie wanneer de inlener geen ondernemer, maar een particuliere partij is. Voor de rechtspositie van de (ex-)schoonmakers van Helpling is volgens FNV c.s. des te meer van belang dat vast komt te staan dat sprake is van een “volle” arbeidsovereenkomst.20
Ervan uitgaande dat het inderdaad zo is dat het UWV de WW-uitkeringen voor niet-kantoorpersoneel nog niet heeft toegewezen vanwege de twijfels rondom de vraag of een uitzendrelatie met een particuliere inlener mogelijk is, dan geldt dat FNV c.s. voldoende zelfstandig belang heeft bij de vordering genoemd onder 1. Zoals ook hiervoor (onder 3.5) is toegelicht, is in de feitenrechtspraak aanvaard dat zelfstandig belang kan bestaan bij de beoordeling van een vordering tot vernietiging van een ontslag op staande voet, nu een oordeel daarover mede van belang is voor het vaststellen van het recht op een WW-uitkering. In gelijke zin geldt dat het vaststellen van het recht op een WW-uitkering ook een voldoende zelfstandig belang vormt voor de verklaring voor recht dat sprake is van een arbeidsovereenkomst (vordering 1).
Pensioenaanspraken
FNV c.s. benoemt verder dat de vaststelling dat sprake is van arbeidsovereenkomsten met Helpling, ook op andere gronden rechten schept voor de door FNV vertegenwoordigde schoonmakers, zodat FNV c.s. tevens een zelfstandig belang heeft bij de beoordeling van de vorderingen onder 1, 2, 10, 18 en 24. FNV c.s. licht in dit verband toe dat de toepasselijkheid van de Schoonmaak-cao ook een pensioenaanspraak oplevert, en dat daarmee ook het moederbedrijf en/of de bestuurders wellicht kunnen worden aangesproken op niet afgedragen pensioenpremies. Dit zou volgens FNV c.s. ook gelden in het geval de voormalige rechtsverhoudingen als uitzendovereenkomsten kwalificeren.21
Deze toelichting lijkt alleen betrekking te hebben op het belang dat FNV c.s. stelt te hebben bij de beoordeling van de vordering onder 10 (over de toepasselijkheid van de Schoonmaak-cao). Voor zover deze toelichting inderdaad zo moet worden begrepen, geldt het volgende.
Uit het Pensioenreglement van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf 2023 (hierna: het Pensioenreglement) volgt dat de verplichtstelling van het fonds zich uitstrekt tot de werknemer in dienst bij een werkgever die onder de werkingssfeer van het fonds valt (art. 1.2 lid 2). Deze werkingssfeer wordt in art. 1.2 lid 3 van het Pensioenreglement als volgt omschreven:22
“Tot de werkingssfeer van het fonds behoort iedere onderneming die als hoofd- of nevenberoep heeft: het op een door de opdrachtgever bepaalde locatie regelmatig of eenmalig schoonmaken dan wel glazenwassen in, op, van of aan gebouwen, woningen, straten/wegen, (huisvuil-) containers, terreinen en/of verkeersmiddelen, een en ander in de ruimste zin van het woord tenzij overwegend sprake is van rioolreinigingsactiviteiten.”
Hoewel deze werkingssfeerbepaling in grote mate overeenkomt met de werkingssfeerbepaling uit de Schoonmaak-cao,23 volgt hieruit niet dat een pensioenaanspraak afhankelijk is van de toepasselijkheid van de cao. Zonder nadere toelichting, die in de uitlating van FNV c.s. ontbreekt, valt dan ook niet in te zien welk ander belang FNV c.s. zou hebben bij de beoordeling van de vordering onder 10, dan de toewijsbaarheid van de (hieraan gekoppelde) verifieerbare vorderingen in deze procedure. Evenmin valt uit voormelde toelichting af te leiden welk zelfstandig belang FNV c.s. zou hebben bij een beoordeling van de vorderingen onder 1, 2, 18 en 24.
Overige belangen
FNV c.s. noemt verder als belang bij de beoordeling van de vorderingen genoemd onder 1 t/m 4, de rechtsbescherming van haar leden, die er belang bij hebben om te weten hoe moet worden omgegaan met (de door Helpling gestelde) driehoeksrelaties.24 Voorts noemt FNV c.s. ten aanzien van de vorderingen onder 1 t/m 4, 10, 18 en 24 als bijkomend belang van FNV c.s. dat door de Hoge Raad duidelijkheid wordt gegeven over de wijze waarop driehoeksrelaties met werkplatformen juridisch moeten worden beoordeeld. Daarbij benadrukt FNV dat zij veel tijd, geld en moeite besteedt aan het tegengaan van misbruik via ontduikingsconstructies. Daarbij dient zij in de eerste plaats het belang van haar leden, maar daarnaast dient zij ook een breder maatschappelijk belang, aldus FNV c.s. FNV c.s. wijst er in dit verband op dat in het Deliveroo-arrest een aantal aspecten in het kader van de kwalificatieproblematiek onbehandeld is gebleven: in Deliveroo ging het om de vraag of er wel of geen arbeidsovereenkomst was met Deliveroo, terwijl het in de Helpling-zaak over de driehoeksrelatie gaat, waarbij het de vraag is wie met wie welke overeenkomst sluit, aldus FNV c.s.25
Nu het zelfstandig belang bij het gevorderde onder 1, 2 en 4 m.i. reeds uit het voorgaande volgt, sta ik hier nog slechts stil bij het belang dat FNV c.s. stelt te hebben bij een beoordeling van de vorderingen onder 3, 10 en 18. Het gaat hier om de gevorderde verklaringen voor recht dat Helpling in strijd met art. 7a lid 1 Waadi arbeidskrachten ter beschikking stelt zonder registratie in het handelsregister (vordering 3), de verklaring voor recht dat de Schoonmaak-cao van toepassing is (vordering 10), en de verklaring voor recht dat het gebruik van algemene voorwaarden om een arbeidsovereenkomst tot stand te brengen, in strijd is met het dwingende karakter van het arbeidsrecht en/of art. 6:245 BW dan wel art. 6:233 onder a BW en/of onrechtmatig is jegens de schoonmakers (vordering 18).
Niet valt in te zien hoe de hiervoor (onder 3.16) beschreven belangen gediend worden met de gevorderde verklaringen voor recht onder 3 en onder 10. Beide vorderingen hebben immers betrekking op de (voormalige) rechtsverhoudingen tussen de schoonmakers en Helpling, en niet op de beoordeling van driehoeksverhoudingen of het tegengaan van misbruikconstructies in algemene zin. Reeds om die reden geldt dan ook dat FNV c.s. niet voldoende heeft toegelicht dat bij de vorderingen genoemd onder 3 en onder 10 een voldoende zelfstandig belang bestaat.
De gevorderde verklaring voor recht onder 18 ziet niet uitsluitend op de (voormalige) rechtsverhoudingen tussen de schoonmakers en Helpling, maar heeft ook betrekking op de juridische beoordeling van arbeidsrelaties in algemene zin. Volgens haar statuten behartigt FNV de materiële en immateriële belangen van werkenden en niet-werkenden, in het bijzonder de belangen van haar leden.26 Nu de achterban van FNV er belang bij heeft dat nadere duidelijkheid wordt verschaft over de kwalificatie van arbeidsrelaties, heeft FNV c.s. m.i. voldoende zelfstandig belang bij een beoordeling van deze vordering.27
Belang onvoldoende toegelicht
Tot slot geldt dat de toelichting van FNV c.s. bij het belang dat zij stelt te hebben bij de vordering genoemd onder 24, niet toereikend is. FNV c.s. voert ten aanzien van deze vordering aan dat, in het geval dat vast zou komen te staan dat sprake is van een arbeidsovereenkomst met het huishouden én indien de RDH van toepassing is, er belang bestaat bij de verklaring voor recht dat Helpling ten onrechte heeft nagelaten [verweerster 2] te wijzen op haar rechten voortvloeiend uit de RDH.28 Waar het zelfstandig belang bij deze verklaring voor recht dan precies in zou bestaan, is door FNV c.s. echter niet nader toegelicht. Uit deze toelichting blijkt m.i. dus niet dat FNV c.s. een zelfstandig belang heeft bij het gevorderde onder 24.
Slotsom
FNV c.s. heeft voldoende toegelicht dat en waarom zij bij de beoordeling van de vorderingen genoemd onder 1, 2, 4 en 18 een ander belang heeft dan enkel de toewijsbaarheid van de verifieerbare vorderingen die in deze procedure voorliggen. Dit betekent dat de procedure ten aanzien van deze vorderingen kan worden voortgezet.
Verder dient hier te worden aangetekend dat de curator heeft laten weten niet in het geding te zullen verschijnen. Dit heeft tot gevolg dat de procedure tegen Helpling wordt voortgezet, en dat de uitspraak in die procedure ook rechtskracht heeft jegens de boedel. Uit art. 28 lid 4 Fw volgt dat de curator de uitspraak zal moeten respecteren.29
Dat FNV c.s. tevens voldoende ander belang zou hebben bij de overige niet-verifieerbare vorderingen, is m.i. uit de toelichting van FNV c.s. niet gebleken. Ten aanzien van de overige vorderingen dient dan ook te worden verstaan dat het geding op de voet van art. 29 Fw geschorst is.