Parket bij de Hoge Raad, 08-09-2023, ECLI:NL:PHR:2023:779, 23/00940
Parket bij de Hoge Raad, 08-09-2023, ECLI:NL:PHR:2023:779, 23/00940
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 september 2023
- Datum publicatie
- 17 oktober 2023
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2023:779
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1573, Gevolgd
- Zaaknummer
- 23/00940
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Ontslag op staande voet. Bewijs en tegenbewijs dringende reden.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/00940
Zitting 8 september 2023
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
[verzoekster] ,verzoekster tot cassatie,advocaat: mr. N.T. Dempsey,
tegen
Stichting Evean Zorg,verweerster in cassatie,niet verschenen.
Partijen worden hierna verkort aangeduid als [verzoekster] respectievelijk Evean.
1 Inleiding en samenvatting
[verzoekster] was bij Evean werkzaam als ‘helpende’ in de ouderenzorg. Zij is na 13 jaar dienstverband op staande voet ontslagen omdat zij volgens Evean € 5,55 had gestolen van een door haar verzorgde bewoonster. De dag waarop het geld is weggenomen, heeft Evean met een oranje stipje gemerkte munten in de portemonnee van de bewoonster gestopt. Nadat [verzoekster] de betrokken bewoonster had geholpen met douchen en aankleden, is Evean gaan kijken of de munten nog in de portemonnee zaten. Zodra was vastgesteld dat er munten waren verdwenen, heeft het management [verzoekster] bij zich laten komen. Blijkens het proces-verbaal van de aangifte die tegen [verzoekster] is gedaan, opende het management dit gesprek met de mededeling: “We weten dat je hebt gestolen. Ontken het maar niet, we weten zeker dat jij het bent.”1 [verzoekster] erkende na enige tijd dat zij de uit de portemonnee verdwenen munten bij zich droeg. Zij gaf als verklaring dat haar door de bewoonster was gevraagd van dat geld kaas en schouderham te kopen. Zij haalde tijdens het gesprek de munten uit haar zak. Zij werd toen op staande voet ontslagen.
In deze procedure gaat het om de vraag of de dringende reden die Evean aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd (kort gezegd: diefstal) is komen vast te staan. Het hof heeft in een tussenbeschikking voorshands bewezen geacht dat [verzoekster] het geld heeft gestolen, behoudens door [verzoekster] te leveren tegenbewijs. Nadat in enquête en contra-enquête getuigen zijn gehoord, heeft het hof in zijn eindbeschikking geoordeeld dat [verzoekster] er niet in is geslaagd het opgedragen tegenbewijs te leveren. Dit bewijsoordeel wordt in cassatie bestreden, mijns inziens op goede gronden.
2 Feiten
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.2
[verzoekster] , geboren in 1961, is op 8 januari 2007 in dienst getreden van Evean in de functie van helpende. Zij was laatstelijk voor 30 uren per week werkzaam. Het laatstverdiende maandsalaris bedroeg € 1.954.03 bruto, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
Evean is een zorginstelling met verschillende vestigingen door heel Nederland. [verzoekster] is vanaf het begin van haar dienstverband werkzaam geweest op de [vestiging] .
[verzoekster] was de vaste verzorgende van onder anderen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . [betrokkene 1] is op 16 maart 2020 overleden.
[verzoekster] is op 16 maart 2020 arbeidsongeschikt gemeld. Begin mei 2020 is zij weer halve dagen begonnen met werken en heeft zij de verzorging van [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) voortgezet.
Op 5 augustus 2020 is [verzoekster] op staande voet ontslagen in een gesprek met mevrouw [manager 1] , interim manager bij Evean (hierna: [manager 1]). Een collega manager, [manager 2] (hierna: [manager 2]), was bij dat gesprek aanwezig.
[manager 1] heeft het ontslag bij brief van 5 augustus 2023 schriftelijk bevestigd. In die brief staat, voor zover hier van belang:
“Er is sprake van een dringende reden, namelijk diefstal dan wel malversatie van eigendommen van onze bewoners (…). Wij hebben bewezen en jij hebt bekend geld onrechtmatig te hebben toegeëigend, te hebben gestolen, van [betrokkene 2] (…).”3
Op 10 augustus 2020 is tegen [verzoekster] bij de politie aangifte gedaan van diefstal. In het proces-verbaal van aangifte4 is onder meer het volgende opgenomen (onderstreping toegevoegd):
“Al enige tijd worden er geld en sieraden ontvreemd van de bewoners in het Henriette Roland Holst huis. (...)
In het bijzonder hadden we een verdenking op een medewerkster. Dit omdat [betrokkene 2] elke keer een geld bedrag miste nadat zij verzorgd was door deze medewerkster.
Op maandag 3 augustus 2020 omstreeks 08:30 uur heeft het management van Evean het geld geteld in de portemonnee van [betrokkene 2] , er zat toen 9,50 euro in de portemonnee. Omstreeks 09.00 uur werd [betrokkene 2] verzorgd door deze medewerkster. Omstreeks 10.00 uur was het management terug bij [betrokkene 2] en hadden het geld in haar portemonnee weer geteld. Er zat nog 3,50 in de portemonnee, er is 6,00 euro uit de portemonnee weggenomen. Op maandag 3 augustus 2020 tussen 08.30 uur en 10.00 uur is er verder niemand anders in de kamer van [betrokkene 2] geweest dan alleen de medewerkster om haar te verzorgen.
Op woensdag 5 augustus 2020 omstreeks 08.30 uur heeft het management van Evean het geld weer geteld in de portemonnee van [betrokkene 2] , er zat toen 5 euro aan kleingeld in de portemonnee. We hadden dit muntgeld gemerkt door middel van een oranje stipje. Omstreeks 09.00 uur werd [betrokkene 2] weer verzorgd door dezelfde medewerkster. Omstreeks 10.00 uur was het management terug bij [betrokkene 2] en hadden het geld in haar portemonnee weer geteld. Er zat nog maar 2,00 euro in de portemonnee, er is 3,00 euro uit de portemonnee weggenomen.
Op woensdag 5 augustus 2020 tussen 08.30 uur en 10.00 uur is er verder niemand anders in de kamer van [betrokkene 2] geweest dan alleen deze medewerkster om haar te verzorgen.
Omstreeks 10.15 uur heeft het management de medewerkster verzocht om mee te komen naar het kantoor. De medewerkster wilde eerst nog de was weg brengen dat hadden we tegengehouden. We spraken met de medewerkster. Het management zei: "We weten dat je hebt gestolen. Ontken het maar niet, we weten zeker dat jij het bent”.De medewerkster ontkende dit in eerste instantie. Vervolgens veranderde ze haar verhaal ze zei dat ze het geld had gekregen van [betrokkene 2] om boodschappen te doen. Vervolgens bekende de medewerkster dat ze het geld wel had gestolen. De medewerkster had het gemerkte geld teruggegeven.”
Op 12 augustus 2020 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [manager 1] en [verzoekster] . Daarvan is een opname gemaakt en enkele passages daaruit zijn in de gedingstukken zijdens [verzoekster] weergegeven.5 In dit telefoongesprek benadrukt [verzoekster] dat zij de muntjes op zak had om voor [betrokkene 2] boodschappen te doen. Ook benoemt zij persoonlijke omstandigheden die het gevolg zijn van het gegeven ontslag op staande voet.
[betrokkene 2] heeft een verklaring gedateerd 18 september 2020 ondertekend.6 Daarin staat dat zij in 2018 reeds aangifte had gedaan van diefstal van sieraden. Over de gebeurtenissen in 2020 heeft [betrokkene 2] overeenkomstig de in 2.8 weergegeven aangifte bij de politie verklaard, alsmede het volgende (onderstreping toegevoegd):
“U vraagt mij of [verzoekster] wel eens boodschappen voor mij heeft gedaan in de periode dat zij mij en mijn man heeft verzorgd. Dit is niet zo. Zij heeft nooit boodschappen voor ons gedaan. Dat hoeft ook niet, want dat kan ik heel goed zelf.”
Op 21 september 2020 heeft [manager 2] over het gesprek dat [manager 1] en hij met [verzoekster] op 5 augustus 2020 hebben gehad, het volgende verklaard (onderstreping toegevoegd):7
“Woensdag 5 augustus ’20 werd ik gevraagd door [manager 1] om mee te lopen. (…)[manager 1] zei tegen mij: “Loop je met mij mee, ik ga het gesprek aan met [verzoekster] .” We liepen naar de Multi Functionele Ruimte (MFR) op de begane grond en ik zag dat daar mevrouw [verzoekster] stond en zij liep met mij en [manager 1] mee naar binnen. nam het woord en zei: “Er is geld weggenomen uit het beursje van [betrokkene 2] en dat heb jij gedaan [verzoekster] .” Of woorden van gelijke strekking. Ik hoorde [verzoekster] zeggen dat zij daar niets van wist. [manager 1] herhaalde haar woorden en opnieuw ontkende [verzoekster] . Voor de derde keer herhaalde [manager 1] dat er geld was weggenomen uit het beursje van [betrokkene 2] en dat [verzoekster] dat had gedaan. Ik hoorde [manager 1] zeggen: “Het geld zat nog in het beursje voordat jij [betrokkene 2] ging verzorgen. Jij bent [de] enige die op de kamer is geweest. Het kan niet anders. Je hebt het geld gepakt.” Daarop zag ik dat [verzoekster] met een van haar handen in haar broekzak ging. Ik zag dat zij een aantal muntstukken uit haar zakken haalde en deze op de in de ruimte aanwezige tafel neer legde. (…) [verzoekster] begon te huilen en [manager 1] vroeg haar of [verzoekster] vaker geld heeft gestolen. [verzoekster] vertelde dat zij het vaker had gedaan bij [betrokkene 2] . Ik was meer dan verbaasd. Ik had echt niet gedacht dat [verzoekster] (…) geld had gestolen bij [betrokkene 2] . (…) [verzoekster] bleef erg verdrietig en zei: “Ik weet niet waarom ik het gedaan heb en nu ben ik alles kwijt.” “Wat gaan jullie doen? Jullie gaan toch geen aangifte doen?” Ik heb in het bijzijn van [verzoekster] de wijkagent gebeld. Tijdens het gesprek ben ik even weggelopen uit de MFR. Dit omdat het ging over het wel of niet aangifte gingen doen. De wijkagent gaf aan dat het ontslaan op staande voet wat hem betreft een voldoende straf was. (…) gaf aan het einde van het gesprek aan dat zij ook boodschappen deed voor [betrokkene 2] . Doordat zij eerst het gemarkeerde geld op tafel legde en daarna bekende geld te hebben gestolen van [betrokkene 2] , hebben wij daar geen aandacht aan besteed en zijn wij niet ingegaan op haar bewering.”
3 Procesverloop
[verzoekster] heeft op 10 september 2020 de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) onder meer verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen.
Evean heeft een verweerschrift ingediend en heeft voorwaardelijk, voor het geval het ontslag op staande voet zou worden vernietigd, verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
[verzoekster] heeft een verweerschrift ingediend op het voorwaardelijk ontbindingsverzoek.
Bij beschikking van 28 december 2020 heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang, het verzoek van [verzoekster] tot vernietiging van het ontslag op staande voet afgewezen.8 De kantonrechter heeft daartoe onder meer geoordeeld dat de lezing van [verzoekster] dat zij het gemarkeerde geld van [betrokkene 2] heeft gekregen om boodschappen te doen, geen steun vindt in de feiten en niet overtuigt (rov. 12). Naar het oordeel van de kantonrechter is afdoende komen vast te staan dat de gestelde diefstal zich heeft voorgedaan (rov. 13).
[verzoekster] is van de beschikking van de kantonrechter in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) en heeft verzocht deze beschikking te vernietigen. Verder heeft [verzoekster] onder meer verzocht voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven en Evean te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen.
Evean heeft een verweerschrift ingediend en heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de beschikking van de kantonrechter, en voorwaardelijk, namelijk voor het geval het hof zou oordelen dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd, tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
In zijn tussenbeschikking van 22 februari 20229 heeft het hof vooropgesteld dat Evean de bewijslast draagt met betrekking tot de door haar gestelde dringende reden, te weten dat [verzoekster] geld heeft gestolen uit de portemonnee van [betrokkene 2] . Het hof heeft verder overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat een dergelijke diefstal een dringende reden voor ontslag op staande voet vormt. Wel is in geschil of werkelijk diefstal heeft plaatsgevonden. Het hof heeft met betrekking tot die vraag overwogen dat op grond van de in de beschikking weergegeven feiten, in onderling verband en samenhang bezien, voorshands is bewezen dat [verzoekster] geld uit de portemonnee van [betrokkene 2] heeft gestolen, behoudens door [verzoekster] te leveren tegenbewijs. Het hof heeft [verzoekster] in de gelegenheid gesteld dat tegenbewijs te leveren.
Op 20 mei 2022 zijn aan de zijde van [verzoekster] , in enquête, zes getuigen gehoord. [verzoekster] heeft zichzelf en vijf voormalige collega’s doen horen. Op 12 augustus 2022 zijn aan de zijde van Evean, in contra-enquête, twee getuigen gehoord, [manager 1] en [manager 2] .
Na afloop van deze getuigenverhoren heeft [verzoekster] een memorie na enquête en Evean een antwoordmemorie na enquête genomen.
Bij eindbeschikking van 20 december 2022 heeft het hof, voor zover hier van belang, de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.10
Het hof stelt in rov. 2.2 voorop dat vast staat dat [verzoekster] op 5 augustus 2020 € 5,55 uit de portemonnee van [betrokkene 2] heeft genomen en dit geld in haar eigen kleding heeft gestopt. Evean stelt dat [verzoekster] dit geld zonder toestemming van [betrokkene 2] uit de portemonnee van laatstgenoemde heeft gehaald en daarmee diefstal heeft gepleegd. [verzoekster] voert aan dat zij dit geld met toestemming van [betrokkene 2] uit de portemonnee heeft gehaald, teneinde hiermee, op verzoek van [betrokkene 2] , enkele boodschappen voor deze te doen.
In rov. 2.3.1-2.3.6 gaat het hof in op wat de verschillende betrokkenen schriftelijk dan wel als getuige ter zitting hebben verklaard en geeft het hof enkele passages uit die verklaringen weer (onderstreping toegevoegd; cursief in het origineel):
“2.3.1 [verzoekster] heeft als getuige verklaard: “Ik heb een paar jaar voor [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gewerkt. Ik deed wel boodschappen voor hen. Niet zo heel veel. Het waren dan kleine dingen, zoals een krentenbol, yoghurt, boter, of brood. Ik heb die boodschappen niet heel vaak bij het winkeltje binnen Evean gedaan. Misschien twee keer, omdat het brood dan beschimmeld was. [betrokkene 2] vond het winkeltje duur. Boodschappen deed ik daarom meestal bij de Albert Heijn. [betrokkene 2] deed de grote boodschappen zelf maar ik haalde wat kleine dingen die ze vergeten was.” en ook: “Als ik boodschappen deed voor [betrokkene 2] , dan deed ik dat na mijn werk. Ik nam ze dan de volgende dag mee en gaf ze aan haar. Daarom deed ik die boodschappen alleen wanneer ik twee dagen achter elkaar werkte. Op 5 augustus 2020 hielp ik [betrokkene 2] met douchen en aankleden. In de badkamer vroeg ze mij of ik ook de volgende dag werkte. Dat was zo en ze vroeg toen of ik dan voor haar jong belegen kaas en schouderham wilde kopen. Vanuit de badkamer liep ik met haar mee naar het keukentje. Daar stond haar tas op tafel. Zij haalde haar portemonnee daaruit en wilde het geld pakken maar dat lukte niet zo. Ze vroeg of ik het geld eruit wilde halen. Dat deed ik en ik legde het op mijn hand. Zij vroeg: ”Wat zal dat kosten”? Ik zei: “Vijf euro”. Ik had € 5,55 op mijn hand en ze zei: de rest mag je houden want het zal niet precies vijf euro zijn. Wanneer ik boodschappen deed dan liet ik altijd na afloop de bon zien en als er dan geld over was, dan gaf ik dat aan haar terug. Die € 5,55 stopte ik in de zak van mijn vest van Evean. Ik ging toen verder met het ontbijt maken en met de was.” [verzoekster] heeft als getuige ook verklaard, kort samengevat, dat het binnen Evean gebruikelijk was dat er door personeel voor bewoners boodschappen werd gedaan, ook [manager 2] deed dat. Niemand had haar ooit verteld dat dat niet zou mogen.
[betrokkene 3] heeft vijf jaar, tot juni 2020, voor Evean gewerkt. Zij verklaarde als getuige: “Ik was leidinggevende over een gebied van 4 etages.(...). Er werden vaak boodschappen gedaan voor bewoners. Die boodschappen werden dan soms op tafel in de teampost neergelegd en per bewoner verdeeld. Sommige bewoners hadden een rekening bij het interne winkeltje. Sommige bewoners gaven geld mee. Het winkeltje was best duur. [betrokkene 2] vroeg vaak of [verzoekster] ( [verzoekster] , hof) boodschappen voor haar kon doen. [betrokkene 2] kwam dan in haar elektrische rolstoel naar het kantoortje en vroeg dan naar [verzoekster] . Soms was [betrokkene 2] zelf in staat om die boodschappen te doen maar soms ook niet.” In de schriftelijke verklaring van 8 maart 2021 heeft [betrokkene 3] geschreven: “Ja [verzoekster] deed boodschappen voor [betrokkene 2] , omdat ik ook wel eens in de winkel stond en [verzoekster] haalde boodschappen of bij het verdelen van de boodschappen werd er ook gezegd welke boodschappen voor welke bewoner was.”
De getuigen [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] (allen ex-werknemers van Evean en oud-collega’s van [verzoekster] ) hebben verklaard dat medewerkers boodschappen deden voor bewoners. [betrokkene 5] en [betrokkene 6] hebben niet specifiek verklaard of ook voor [betrokkene 2] boodschappen werden gedaan. [betrokkene 4] heeft als getuige verklaard: “Voordat dit gebeurde (het overlijden van [betrokkene 1] , hof) heb ik [verzoekster] zelf met brood en kaas naar [betrokkene 2] zien gaan.”
[betrokkene 2] , die inmiddels is overleden, heeft een schriftelijke verklaring ondertekend waarin staat dat zij [verzoekster] niet heeft gevraagd om voor haar boodschappen te doen, niet op 5 augustus 2020, en ook nooit op een ander moment. [betrokkene 2] heeft in haar verklaring geschreven dat [verzoekster] het desbetreffende geld op 5 augustus 2020 zonder toestemming uit haar portemonnee heeft gehaald.
De getuige [manager 1], werknemer van Evean, heeft verklaard: “Toen [betrokkene 2] eind juli 2020 mij vertelde over het geld dat ze regelmatig miste, zei ze erbij dat het haar was opgevallen dat dit gebeurde wanneer ze onder de douche had gestaan en geholpen werd door [verzoekster]. Als detail vertelde ze dat [verzoekster] als enige haar rollator uit de douche haalde, zodat ze ook niet zonder hulp weg kon uit de douche. Maar, zei [betrokkene 2] erbij: het kan bijna niet dat [verzoekster] dit heeft gedaan, want zowel zij als haar man en hun kinderen waren erg op [verzoekster] gesteld.
Ik ben toen op de roosters gaan letten en heb nog een keer contact gehad met de wijkagent, die adviseerde muntjes te markeren . Ik heb het er ook met collega’s over gehad, waaronder met [manager 2] . Dat was voor 3 augustus 2020.
Voorafgaand aan het markeren op 3 augustus 2020 lag het voor mij nog wel open of [verzoekster] dit gedaan had. Haar naam was wel genoemd maar het konden ook anderen zijn. Op 3 augustus bleek het geld weg te zijn maar [betrokkene 2] had te laat gebeld dus het kon zo zijn dat dit door anderen was gedaan. (…) Op 5 augustus 2020 heb ik ’s-morgens vroeg om een uur of half acht gemarkeerde muntjes in de portemonnee van [betrokkene 2] gedaan, die portemonnee in haar tas gestopt, en die tas op de normale plek neergelegd. Ik sprak met [betrokkene 2] af dat als zij onder de douche vandaan kwam zij mij zou bellen. Dat deed zij na enige tijd en ik ging toen naar boven en keek in de portemonnee van [betrokkene 2] . De gemarkeerde muntjes waren weg. Ik knikte naar [betrokkene 2] en die werd toen heel emotioneel en zei zoiets als: alsjeblieft niet hier.”
[manager 1] heeft verder als getuige verklaard: “In de MFR zat ik tegenover [verzoekster] . Ik zei tegen haar, dit is heel ernstig, je wordt verdacht van diefstal. [verzoekster] ontkende maar ik zei dat er een heel sterke verdenking was en dat ik graag wilde dat ze haar zakken zou legen. Ze ontkende nog een keer maar leegde toen haar zakken en daar zat het gemarkeerde geld in. Ik had niet alle muntjes in de portemonnee van [betrokkene 1] gemarkeerd maar wat ik gemarkeerd had, legde [verzoekster] op tafel. Uit de portemonnee ontbrak een bedrag van 5 euro nog wat.
[verzoekster] zei dat ze boodschappen zou doen. Ik weet niet of ze erbij zei dat dat voor [betrokkene 2] was. Ik zei toen tegen [verzoekster] : [betrokkene 2] heeft jou dat niet gevraagd, ik denk dat je geld hebt weggenomen. Ja, zei [verzoekster] , dat is zo. Ze zei ook dat ze dat vaker had gedaan. Hoe vaak wist ze niet meer. Ik vroeg haar of ze financiële problemen had maar dat was niet zo. Wel zei ze dat ze regelmatig haar portemonnee vergat en dat ze dan na het werk boodschappen wilde doen. (…) Nadat de rechter mij nogmaals vraagt wat [verzoekster] precies zei toen ik haar zei dat ze verdacht werd van diefstal, antwoord ik: [verzoekster] zei dat ze boodschappen moest doen. Ik weet niet meer of ze het toen over boodschappen van [betrokkene 2] had maar ik zei tegen [verzoekster] : mevrouw heeft jou helemaal niet gevraagd om boodschappen te doen. Daarop zei [verzoekster] : dat klopt. Ik heb het geld weggenomen en nog meerdere malen .”
De getuige [manager 2], werknemer van Evean, heeft verklaard: “Tijdens dat gesprek (op 5 augustus 2020, hof) zei [manager 1] ( [manager 1] , hof) tegen [verzoekster] dat de muntjes die eerst in de portemonnee van [betrokkene 2] zaten, er nu niet meer waren; ”Jij bent de enige die daar is geweest dus jij moet dat hebben gedaan”. [verzoekster] ontkende twee keer maar erkende het de derde keer, haalde muntjes uit haar zak en legde die op tafel. Er zaten door [manager 1] gemerkte muntjes tussen. Ik weet niet om hoeveel geld dat ging. Ik was flink geschokt. [verzoekster] zei: ”Ik heb het gedaan” en ze gaf toe dat ze vaker geld van [betrokkene 2] had weggenomen.
Ik denk dat [verzoekster] zich toen realiseerde wat de consequenties zouden zijn, want ze stelde vragen zoals: hoe moet ik dit thuis vertellen? Gaan jullie aangifte doen? En dat soort vragen.
Ik heb bijna nooit te maken gehad met dit soort zaken en belde daarom de wijkagent op met de vraag of wij aangifte moesten doen. De wijkagent zei dat het waarschijnlijk ontslag op staande voet zou worden en dat [verzoekster] daarmee al genoeg gestraft was. Maar als de bewoner aangifte zou willen doen, dan kwam er alsnog een aangifte door Evean. Dat laatste is later ook gebeurd.
Toen ik dit van de wijkagent had gehoord kwam ik terug in het gesprek en heb dit verteld. [verzoekster] vroeg nog hoe het nu verder moest, onder andere voor haar VOG. Ze vroeg eigenlijk: hoe pak ik mijn leven weer op? Wij hadden daar geen antwoord op.
[verzoekster] vroeg: kan ik excuses aanbieden aan [betrokkene 2] ? Dat leek ons beiden geen goed idee.
Uit het gesprek trok ik als enige conclusie dat [verzoekster] had toegegeven dat ze het geld gestolen had. [manager 1] vroeg nog: heb je financiële problemen, maar die had [verzoekster] niet.
Afgezien van [verzoekster] , verklaren slechts [betrokkene 3] en [betrokkene 4] over het soms door [verzoekster] doen van boodschappen voor [betrokkene 2] . Het hof constateert dat de verklaring van [betrokkene 3] onvoldoende strookt met de verklaring van [verzoekster] zelf. verklaart dat zij maar zelden in het interne winkeltje van Evean boodschappen heeft gedaan voor [betrokkene 2] . De enkele keer dat zij dat deed was het kopen van brood omdat het eigen brood van [betrokkene 2] beschimmeld was. [betrokkene 3] verklaart echter dat zij medewerkers in het eigen winkeltje van Evean boodschappen zag doen voor bewoners, ook [verzoekster] , en ook dat [verzoekster] daarbij boodschappen deed voor [betrokkene 2]. Ook de verklaring van [betrokkene 4] strookt onvoldoende met die van [verzoekster] . [betrokkene 4] verklaart immers dat zij [verzoekster] met brood en kaas naar [betrokkene 2] zag gaan, terwijl [verzoekster] verklaarde dat zij in het winkeltje slechts brood kocht voor [betrokkene 2] , en dat zij dat heel incidenteel deed. Andere boodschappen kocht [verzoekster] naar haar zeggen de avond van te voren en nam die de volgende dag mee voor [betrokkene 2] . Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is dus niet duidelijk hoe [betrokkene 4] gezien heeft dat [verzoekster] brood en kaas bracht naar [betrokkene 2] . Ook de getuige [ [betrokkene 7] ] verklaart dat zij [verzoekster] boodschappen heeft zien doen voor [betrokkene 2] . [ [betrokkene 7] ] duidt hierbij op het in het interne winkeltje van Evean doen van dergelijke boodschappen. Zij verklaart immers: "De praktijk is dat als ik aan het werk ging, dat dan in de agenda stond dat ik voor sommige bewoners boodschappen moest doen. Brood halen, beleg, enz. Ik weet niet of medewerkers ook buiten Evean boodschappen deden. [verzoekster] deed boodschappen voor [betrokkene 2] . Ik heb dat gezien." Deze verklaring strookt echter niet met die van [verzoekster] zelf dat zij in het interne winkeltje amper boodschappen deed voor [betrokkene 2] , maar dat zij dat na afloop van het werk buiten Evean deed, om de boodschappen dan de volgende dag mee te nemen.”
In rov. 2.4.1 gaat het hof in op de stelling van [verzoekster] dat [betrokkene 2] het haar kwalijk zou hebben genomen dat [verzoekster] , die in maart 2020 een coronabesmetting had opgelopen, [betrokkene 1] zou hebben besmet, met diens overlijden op 16 maart 2020 tot gevolg. Het hof leidt uit de processtukken af dat [verzoekster] ervan uitgaat dat [betrokkene 2] , met de onjuiste beschuldiging over het door [verzoekster] stelen van geld, wraak wilde nemen voor die besmetting en dat overlijden. Anders dan [verzoekster] heeft gesuggereerd, is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat [betrokkene 2] enig motief heeft gehad om [verzoekster] , op wie zij zeer gesteld was, valselijk te beschuldigen. Het hof hecht daarom belangrijke waarde aan de verklaring van [betrokkene 2] dat zij [verzoekster] op 5 augustus 2020 niet had verzocht boodschappen voor haar te doen.
Vervolgens gaat het hof in rov. 2.4.2 in op de verklaringen van [manager 1] en [betrokkene 2] dat op 3 augustus 2020 ook enkele euro’s vermist zijn geraakt. Het hof overweegt dat [verzoekster] heeft gesteld niet eerder dan op 5 augustus 2020 te zijn gevraagd voor [betrokkene 2] boodschappen te doen, dat [verzoekster] niet expliciet heeft gesteld dat de verklaringen van [manager 1] en [betrokkene 2] onjuist zouden zijn en dat [verzoekster] evenmin er enige verklaring voor heeft gegeven hoe dat gebeurd kon zijn, anders dan door haarzelf.
In rov. 2.5 besteedt het hof aandacht aan de stelling van [verzoekster] dat [betrokkene 2] eerder gouden sieraden was kwijtgeraakt. Dat niet is gebleken dat [verzoekster] hierbij enige betrokkenheid heeft gehad, brengt op zichzelf niet mee dat [verzoekster] geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de onderhavige verdwijning van geld uit de portemonnee van [betrokkene 2] . Vervolgens overweegt het hof in rov. 2.6 dat het niet van doorslaggevend belang acht of Evean een beleid had dat er door personeelsleden voor bewoners geen boodschappen mochten worden gedaan, en of dat beleid strak werd gehandhaafd dan wel daarop uitzonderingen werden toegestaan.
Dan overweegt het hof in rov. 2.7 (onderstreping toegevoegd):
“Evean heeft gesteld dat zij tot aan de desbetreffende gebeurtenissen met betrekking tot [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , erg op [verzoekster] gesteld was, dat Evean een tekort aan gekwalificeerd personeel heeft, en Evean dus geen enkele reden had om [verzoekster] te willen ontslaan, anders dan op grond van de door [verzoekster] gepleegde diefstal. Dat is door [verzoekster] niet weersproken. Deze omstandigheid acht het hof van groot belang. Want ofwel [betrokkene 2] zou [verzoekster] valselijk hebben beschuldigd van diefstal, en [manager 1] en [manager 2] zouden als getuige een onjuiste verklaring hebben afgelegd, daar waar zij hebben verklaard dat [verzoekster] ten overstaan van hen heeft erkend geld van [betrokkene 2] te hebben ‘weggenomen’, en waarbij [verzoekster] in het gesprek vroeg of er aangifte gedaan zou worden en welke gevolgen dit had voor haar VOG (scenario 1), ofwel de diefstal is inderdaad door [verzoekster] gepleegd (scenario 2). Dat [betrokkene 2] enig motief zou hebben gehad om [verzoekster] valselijk te beschuldigen, is voor het hof al niet komen vast te staan maar dat [manager 1] en [ [manager 2] ; A-G] enige reden zouden hebben gehad een onjuiste verklaring over [verzoekster] af te leggen is op geen enkele manier gebleken. [verzoekster] heeft ook niets gesteld wat daartoe aanleiding zou kunnen geven. Het hof acht scenario 1 daarmee hoogst onwaarschijnlijk. Dan blijft over scenario 2. Hoewel collega’s van [verzoekster] als getuige hebben verklaard erg op [verzoekster] gesteld te zijn, en ook [manager 2] heeft verklaard niet direct aan [verzoekster] te hebben gedacht als mogelijke pleger van diefstal, betekent dit niet dat [verzoekster] die diefstal niet gepleegd kan hebben.”
Het hof is op basis van de voorafgaande overwegingen van oordeel dat [verzoekster] er niet in is geslaagd het opgedragen tegenbewijs te leveren (rov. 2.8). Evean heeft de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] terecht opgezegd wegens een dringende reden (rov. 2.9).
[verzoekster] heeft tegen de eindbeschikking tijdig beroep in cassatie ingesteld. Tegen Evean is verstek verleend.