Parket bij de Hoge Raad, 03-10-2023, ECLI:NL:PHR:2023:860, 22/01250
Parket bij de Hoge Raad, 03-10-2023, ECLI:NL:PHR:2023:860, 22/01250
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 oktober 2023
- Datum publicatie
- 3 oktober 2023
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2023:860
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1607
- Zaaknummer
- 22/01250
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. OM-cassatie. Overtreding van artikel 3.5 lid 1 van de Wet natuurbescherming, plaatsen van onbeschermde muskusrattenklemmen om bevers te vangen. Strafrechtelijke immuniteit waterschap. Klachten dat het hof de toepasselijke maatstaf m.b.t. strafrechtelijke immuniteit van openbare lichamen heeft miskend en dat ’s hofs oordeel dat de tenlastegelegde gedraging bezwaarlijk anders kan worden verricht dan door bestuursfunctionarissen i.h.k.v. de uitvoering van de opgedragen bestuurstaak blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting althans niet zonder meer begrijpelijk is. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/01250 E
Zitting 3 oktober 2023
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de verdachte
-
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het openbaar ministerie bij arrest van 29 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van de tenlastegelegde overtreding van artikel 3.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming.
-
Het cassatieberoep is ingesteld door A.C.L. van Holland, advocaat-generaal bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Namens het openbaar ministerie heeft H.H.J. Knol, advocaat-generaal bij het ressortsparket te Den Haag, één middel van cassatie voorgesteld.
-
Het middel bevat de klacht dat 's hofs oordeel dat bij de beoordeling van de vraag of aan de verdachte strafrechtelijke immuniteit toekomt beslissend is of de tenlastegelegde gedraging exclusief is in die zin dat zij niet anders dan in het kader van een overheidstaak kan worden verricht, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl ook 's hofs oordeel dat de tenlastegelegde gedraging gezien de door het Hof weergegeven parlementaire geschiedenis bezwaarlijk anders kan worden verricht dan door bestuursfunctionarissen in het kader van de uitvoering van de aan het waterschap opgedragen bestuurstaak, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans niet zonder meer begrijpelijk is.
-
Voordat ik het middel bespreek, geef ik de tenlastelegging en de overwegingen van het hof die aan de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie ten grondslag liggen weer. Voorts citeer ik enkele bepalingen uit de Wet natuurbescherming, de Waterwet en de Waterschapswet alsmede passages uit Kamerstukken die op deze bepalingen betrekking hebben. Tenslotte ga ik, vóór die bespreking, in op jurisprudentie van Uw Raad inzake de strafrechtelijke immuniteit van overheidsorganen en een wetgevingsinitiatief op dat terrein.
Tenlastelegging; ’s hofs overwegingen
5. Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
‘zij op één om meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 januari 2020 tot en met 5 april 2020 te [plaats] ,
ter uitvoering van haar voorgenomen misdrijf om een of meer in het wild levende dieren van soorten,
- genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn en/of
- bijlage II bij het Verdrag van Bern en/of
- bijlage I bij het Verdrag van Bonn,
te weten bever(s) (Castor Fiber)
in hun natuurlijk verspreidingsgebied,
opzettelijk
te doden en/of te vangen,
immers heeft zij, verdachte
- op of omstreeks 24 januari 2020, 2 onbeschermde (muskusrat)klemmen (Conibearklem 110mm en/of grondklem) in [plaats] geplaatst/opgesteld en/of
- op of omstreeks 30 januari 2020, 14 onbeschermde (muskusrat)klemmen (Conibearklem 110mm) in [plaats] geplaatst/ opgesteld en/of
- op of omstreeks 3 februari 2020, 4 onbeschermde (muskusrat)klemmen (Conibearklem 110mm) in [plaats] geplaatst/ opgesteld en/of
- op of omstreeks 24 maart 2020, 2 onbeschermde (muskusrat)klemmen (Conibearklem 110mm) in [plaats] geplaatst/opgesteld en/of
- op of omstreeks 2 april 2020, 2 onbeschermde (muskusrat)klemmen (grondklem) in [plaats] geplaatst/opgesteld en/of
- op of omstreeks 5 april 2020, 1 onbeschermde (muskusrat)klem (grondklem met letters FK) in [plaats] geplaatst/opgesteld,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;’
6. Het hof heeft inzake de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie het volgende overwogen:
‘Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
[verdachte] wordt - kort gezegd - verweten dat het in 2020 in [plaats] meermalen opzettelijk zou hebben gepoogd een bever te doden of te vangen door in gebieden waarin bevers leven onbeschermde klemmen om muskusratten te vangen te plaatsen. Het verwijt is geënt op het bepaalde in artikel 3.5, eerste lid, van de Wet Natuurbescherming.
Namens de verdachte is primair gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat het waterschap ter zake van het tenlastegelegde strafrechtelijke immuniteit geniet.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De Hoge Raad heeft in het arrest "Pikmeer II" van 6 januari 1998 het criterium voor strafrechtelijke immuniteit van decentrale overheden nader vormgegeven en bepaald dat de strafrechtelijke immuniteit van een openbaar lichaam als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Grondwet slechts dan dient te worden aangenomen als de desbetreffende (verweten) gedragingen naar hun aard en gelet op het wettelijke systeem rechtens niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak, zodat uitgesloten is dat derden in zoverre op gelijke voet als het openbaar lichaam aan het maatschappelijk verkeer deelnemen. In andere gevallen is er wegens de te betrachten gelijkheid tussen overheidslichamen en natuurlijke personen geen aanleiding immuniteit aan het openbaar lichaam te verlenen.
Het hof stelt vast dat het waterschap een openbaar lichaam is in de zin van hoofdstuk 7 van de Grondwet. Het hof zal daarom de strafrechtelijke aansprakelijkheid van het waterschap dienen te toetsen aan de hand van het hiervoor weergegeven Pikmeer II-criterium.
Bij de beantwoording van de vraag of het waterschap strafrechtelijke immuniteit toekomt moet allereerst worden beoordeeld of het handelen van het waterschap kan worden aangemerkt als een gedraging die is voorbehouden aan zijn bestuursfunctionarissen in het kader van de uitvoering van een hem opgedragen taak.
Artikel 1 van de Waterschapswet luidt als volgt:
1. Waterschappen zijn openbare lichamen welke de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel hebben.
2. De taken die tot dat doel aan waterschappen zijn of worden opgedragen betreffen de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op de voet van artikel 3.4 van de Waterwet. Daarnaast kan de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden zijn of worden opgedragen.
3. De zorg voor het watersysteem, bedoeld in het tweede lid, omvat mede het voorkomen van schade aan waterstaatswerken veroorzaakt door muskus- en beverratten, bedoeld in artikel 3.2a van de Waterwet.
Artikel 3.2a van de Waterwet luidt als volgt:
Het waterschap draagt zo goed mogelijk zorg voor het voorkomen van schade aan waterstaatswerken veroorzaakt door muskus- en beverratten.
Uit de parlementaire behandeling volgt dat in 1985 is gekozen voor een landelijke aanpak van de muskusrattenbestrijding. Gebleken was dat het onvoldoende effectief is als de bestrijding ter hand wordt genomen door degenen die de schade lijden. Kamerstukken II, 1984-1985, 19005, nr. 3: "De materie van het onderhavige wetsontwerp betreft het beleid waarvan de hoofdlijnen zijn neergelegd in de op 5 december 1983 gedateerde notitie Definitief standpunt inzake de organisatie van de permanente muskusrattenbestrijding (bijlage van 18100, XII, nr. 53). In die notitie is (onder 1.2) uiteengezet dat, alhoewel het denkbaar zou zijn dat bestrijding van schade (aan waterkeringen, watergangen, wegen, oogst en visserij) ter hand wordt genomen door degenen die de schade lijden, de praktijk voldoende heeft bewezen dat de bestrijding van de muskusrat geïntegreerd moet plaatsvinden en dat een dergelijke bestrijding dus vooral een zorg voor de overheid is." Als bestuurlijk niveau is gekozen voor de provincie omdat de bestrijding doelmatig per provincie kan worden georganiseerd en een organisatie op rijksniveau niet nodig is. Sinds die tijd is de muskusrattenbestrijding een wettelijke taak van de provincies. Deze bestrijding is door de provincies, met uitzondering van de provincies Noord- en Zuid-Holland en Groningen, gedelegeerd aan waterschappen. Voor de coördinatie van de bestrijding is de Landelijke Coördinatie Commissie Muskusrattenbestrijding ingesteld door de provincies en de waterschappen.
In 1995 is de wetgeving uit 1985 gewijzigd als onderdeel van een decentralisatie-impuls. Sinds die tijd vindt de bekostiging van de inzet van de muskusrattenvangers als volgt plaats: het Rijk levert een bijdrage aan het Provinciefonds en de provincies en waterschappen zorgen voor de rest van de benodigde middelen.
Sinds 1995 is de bestuurlijke context sterk veranderd. Belangrijke wijzigingen in de context zijn het ontstaan van all-in-waterschappen, waardoor de verschillende aspecten van het waterbeheer in alle gebieden aan één waterschap zijn opgedragen, de nog steeds toenemende schaalvergroting en professionalisering van de waterschappen en het feit dat de meeste provincies de muskusrattenbestrijding aan de waterschappen hebben gedelegeerd. Binnen deze constellatie heeft het kabinet het doelmatiger geacht om de taak en de verantwoordelijkheid voor de financiering hiervan direct op te dragen aan de waterschappen. De bestrijding van muskusratten is vanwege het belang voor de waterveiligheid te beschouwen als onderdeel van het watersysteembeheer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32474, nr. 3).
Het hof komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat het plaatsen van de onbeschermde klemmen om muskusratten te vangen heeft te gelden als een gedraging die is verricht in het kader van de uitvoering van een aan het waterschap opgedragen taak, namelijk het voorkomen van schade aan waterstaatswerken door bestrijding van de muskus- en de beverrat.
De tweede vraag die dient te worden beantwoord is of het waterschap heeft gehandeld ter uitvoering van zijn exclusieve bestuurstaak. Daarbij is naar het oordeel van het hof beslissend of de ten laste gelegde gedraging exclusief is in die zin, dat zij niet anders dan in het kader van een overheidstaak kan worden verricht. Alleen dan kan uitgesloten worden geacht dat derden ten aanzien van het verrichten van die ten laste gelegde gedragingen op gelijke voet als het openbaar lichaam aan het maatschappelijk verkeer deelnemen.
Deze tweede vraag beantwoordt het hof bevestigend. De aan het strafrechtelijke verwijt ten grondslag liggende gedraging - het plaatsen van onbeschermde klemmen om muskusratten te vangen - kan gezien de hiervoor weergegeven parlementaire behandeling bezwaarlijk anders worden verricht dan door bestuursfunctionarissen in het kader van de uitvoering van de aan het waterschap opgedragen bestuurstaak.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat het waterschap in de onderhavige zaak strafrechtelijke immuniteit toekomt en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard.’