Parket bij de Hoge Raad, 12-04-2024, ECLI:NL:PHR:2024:416, 23/03281
Parket bij de Hoge Raad, 12-04-2024, ECLI:NL:PHR:2024:416, 23/03281
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 april 2024
- Datum publicatie
- 14 mei 2024
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2024:416
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:1372
- Zaaknummer
- 23/03281
Inhoudsindicatie
Gegevensbescherming. Verzoek op voet art. 35 UAVG. Inzagerecht (art. 15 lid 1 AVG); reikwijdte en beperkingen (art. 23 AVG jo art. 41 UAVG); belang verwerkingsverantwoordelijke bij ongestoorde gedachtewisseling voor standpuntbepaling in arbeidsgeschil.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/03281
Zitting 12 april 2024
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
[verzoekster] ,
verzoekster tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
tegen
De Staat der Nederlanden (meer in het bijzonder het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Holland),
verweerder in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Verzoekster wordt hierna verkort aangeduid als [verzoekster] en verweerder als de Staat dan wel als de rechtbank Noord-Holland.
1 Inleiding en samenvatting
Deze zaak betreft de afwikkeling van een inzageverzoek op de voet van art. 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG).1
[verzoekster] is als gerechtsjurist werkzaam geweest bij de rechtbank Noord-Holland. Zij is na een arbeidsgeschil uit dienst gegaan. Kennelijk leefde bij [verzoekster] de veronderstelling dat ten tijde van het arbeidsgeschil collega’s zich negatief over haar hebben uitgelaten. Om daar achter te komen heeft zij bij de Raad voor de Rechtspraak (hierna: de RvdR) een verzoek om inzage in haar persoonsgegevens ingediend. De rechtbank Noord-Holland heeft haar een overzicht van haar persoonsgegevens verstrekt. Het verzoek om inzage is alleen geweigerd voor zover dat betrekking had op een adviesaanvraag van de rechtbank Noord-Holland aan de RvdR in verband met het arbeidsgeschil en het advies van de RvdR.
[verzoekster] heeft vervolgens een verzoek ingediend op voet van art. 35 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: UAVG).2 De rechtbank Rotterdam heeft dat verzoek afgewezen. Het hof Den Haag heeft de door de rechtbank gegeven beschikking bekrachtigd.3 Niet in geschil is dat er een grondslag was voor de verwerking van persoonsgegevens van [verzoekster] .
In cassatie klaagt [verzoekster] in de eerste plaats over de beslissing van het hof dat de wijze waarop de rechtbank Noord-Holland haar inzage heeft gegeven in haar persoonsgegevens onvoldoende is (onderdeel I). Verder klaagt [verzoekster] over de beslissing van het hof dat de rechtbank Noord-Holland inzage in de adviesaanvraag aan en het advies van de RvdR mocht weigeren (onderdeel II). [verzoekster] klaagt voorts over de beslissing dat de rechtbank Noord-Holland inzage kon weigeren in de zoekslag die zij heeft uitgevoerd in het kader van de behandeling van het inzageverzoek (onderdeel III). [verzoekster] klaagt verder nog over de afwijzing van haar verzoek om inzage in het verwerkingsregister van genoemde rechtbank (onderdeel IV) en in de verwijdering van haar persoonsgegevens door die rechtbank (onderdeel V). Ik meen dat geen enkele van de talrijke klachten doel treft.
2 Feiten
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.4
[verzoekster] was van 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2020 werkzaam als gerechtsjurist bij de Belastingkamer van de rechtbank Noord-Holland.
Bij brief van 31 maart 2021 met bijgevoegd een “Formulier privacyverzoek” heeft [verzoekster] de RvdR verzocht om inzage in haar persoonsgegevens. Tevens heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt tegen de verwerking van haar persoonsgegevens. De RvdR heeft de brief met genoemd formulier doorgestuurd naar de rechtbank Noord-Holland.
Bij brief van 29 juni 20215 aan [verzoekster] heeft de rechtbank Noord-Holland een overzicht verstrekt van de verwerking van categorieën persoonsgegevens van haar (bijlage A)6 en van haar rechten in het kader van de verwerking van persoonsgegevens (bijlage B).
Daarnaast is als volgt gereageerd op het inzageverzoek:
“Correctie, aanvulling, (niet) verwijderen van persoonsgegevens
U verzoekt uw betermelding van 30 november 2020 te corrigeren naar 100%. Deze wijziging is inmiddels verwerkt, zowel bij het UWV als bij Zorg van de Zaak. U heeft van de correspondentie hierover via uw gemachtigde een afschrift ontvangen.
Daarnaast heeft u om inzage verzocht van:
(…)
Het inzagerecht volgens artikel 15 AVG is beperkt tot persoonsgegevens. Alle u betreffende persoonsgegevens waarover de Rechtbank Noord-Holland beschikt zijn opgenomen in bijlage A. Het merendeel van de stukken waarin uw persoonsgegevens voorkomen maakt deel uit van het P-dossier dat zich bij P-Direkt bevindt, zodat u zelf in de gelegenheid bent om daarvan kennis te nemen. Voor een aantal stukken van het UWV en van de bedrijfsarts van Zorg van de Zaak geldt dat deze stukken niet zijn opgeslagen in P-Direkt, maar wel zijn bewaard bij de afdeling P&O. Wij bewaren deze stukken omdat er nog een bezwaarprocedure loopt bij het UWV. Al deze stukken van het UWV en Zorg van de Zaak zijn in uw bezit. Met uitzondering van twee in bijlage A genoemde documenten, het verzoek van de Rechtbank Noord-Holland aan en het daarop volgende advies van de Raad, zijn alle u betreffende persoonsgegevens waarover de Rechtbank beschikt dus voor inzage beschikbaar via P-Direkt, of in uw bezit.
De overige door u genoemde correspondentie of berichtgeving is niet meer in ons bezit, omdat deze niet is bewaard. Daarbij wordt opgemerkt dat er, voor zover wij hebben kunnen nagaan, geen e-mailbericht is verzonden vanuit de Belastingkamer en/of de afdeling P&O van de Rechtbank Noord-Holland naar de Belastingdienst in de periode januari/februari 2021. Een dergelijk bericht heeft dus niet bestaan.
Het verzoek van de Rechtbank Noord-Holland aan en het daarop volgende advies van de Raad maken onderdeel uit van het onderhandelingsproces ten behoeve van het oplossen van een conflict waarin de Rechtbank en u terecht zijn gekomen. Zeker omdat dit proces nog niet is afgrond met het ondertekenen van de (vaststellings)overeenkomst, wordt het verzoek tot inzage in deze twee stukken niet toegewezen.”
Bij e-mail van 10 juli 2021 heeft [verzoekster] de rechtbank Noord-Holland en de RvdR nogmaals verzocht om verstrekking van de documenten die zij in haar inzageverzoek van 31 maart 2021 heeft genoemd.
Bij brief van 14 juli 2021 heeft de rechtbank Noord-Holland daarop als volgt gereageerd:
“Geachte [verzoekster] ,
Uw emailbericht van 10 juli 2021 heb ik ontvangen. Ik verwijs u naar de laatste alinea van mijn brief van 29 juni 2021 alsmede de bij die brief gevoegde bijlage B. Ik heb hier verder niets aan toe te voegen.”
Bij e-mail van 5 augustus 2021 heeft ook de RvdR op de e-mail van 10 juli 2021 gereageerd:
“U geeft in uw e-mailbericht aan dat u de mening toegedaan bent dat de rechtbank Noord-Holland uw verzoek niet conform de [AVG] heeft behandeld. Ik ga ervan uit dat u hierbij doelt op het inzageverzoek dat u heeft gedaan en laat uw verzoeken tot onder meer afscherming even buiten beschouwing. Een inzageverzoek op grond van artikel 15 AVG is, zoals in de antwoordbrief aangegeven, beperkt tot persoonsgegevens. Hieraan kan op een tweetal wijzen invulling worden gegeven: enerzijds bestaat de mogelijkheid om kopieën te verstrekken van documentatie waarin uw persoonsgegevens voorkomen, anderzijds bestaat de mogelijkheid om uw persoonsgegevens in een overzicht aan te bieden. Het doel van een inzageverzoek is daarin gelegen dat u de mogelijkheid wordt geboden te controleren of de persoonsgegevens die over u worden verwerkt door de Rechtspraak kloppen en in overeenstemming met de AVG worden verwerkt. Mochten er persoonsgegevens niet kloppen, kunt u bijvoorbeeld verzoeken uw persoonsgegevens te wijzigen.
Ik maak uit uw reactie aan de klachtencoördinator en het bestuursbureau van de rechtbank Noord-Holland op dat u een afschrift van de documentatie wenst te ontvangen. De rechtbank Noord-Holland heeft middels het geven van het overzicht willen voldoen aan uw inzageverzoek. Tevens is in de antwoordbrief die aan u is gericht verwezen naar diverse documenten die zich in uw personeelsdossier in P-Direkt bevinden en andere stukken die in uw bezit zijn, waardoor u reeds in de gelegenheid bent om daarvan kennis te nemen.
Uw verzoek geeft mij derhalve op dit moment geen aanleiding verder onderzoek te doen.
Indien u het niet eens bent met de reactie van de rechtbank Noord-Holland staat het u vrij een klacht hierover in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. In bijlage B bij de antwoordbrief is deze mogelijkheid opgenomen. Tevens zijn rechtsbeschermingsmogelijkheden opgenomen in paragraaf 3.3 van de UAVG.”
Op 10 januari 2022, hangende de hierna te noemen procedure, heeft de rechtbank Noord-Holland alsnog aan [verzoekster] stukken gestuurd: 26 kopieën van documenten uit het Arbo-dossier en 81 kopieën van documenten uit P-Direkt. Anders dan was verondersteld, bleek [verzoekster] geen toegang meer te hebben gehad tot P-Direkt.
3 Procesverloop
[verzoekster] heeft op 9 augustus 2021 een verzoekschrift op de voet van art. 35 UAVG ingediend bij de rechtbank Den Haag. Deze heeft bij beschikking van 23 september 2021 de zaak om een personele reden verwezen naar de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank).
[verzoekster] heeft, samengevat en voor zover in cassatie nog van belang, de rechtbank verzocht om bij beschikking haar inzage toe te kennen in een serie gegevens zoals weergegeven in rov. 8 onder I. van de bestreden beschikking. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.
Het verzoek van [verzoekster] is gebaseerd op schending van art. 15 lid 1 AVG.
De rechtbank Noord-Holland heeft een verweerschrift ingediend en geconcludeerd tot afwijzing van dat de ingediende verzoeken.
Op 7 december 2021 vond een mondelinge behandeling plaats, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, waarna [verzoekster] op 20 december 2021 een aanvullend verzoekschrift ex art. 283 Rv heeft ingediend en de Staat op 10 januari 2022 een aanvullend verweerschrift. Op 2 maart 2022 vond een aanvullende mondelinge behandeling plaats.
Bij beschikking van 13 april 2022 heeft de rechtbank de verzoeken van [verzoekster] afgewezen.7
[verzoekster] is van deze beschikking in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof). [verzoekster] heeft verzocht haar verzoeken – met uitzondering van het verzoek aan de rechtbank onder I, sub 12, dat zij heeft ingetrokken – alsnog toe te wijzen en de rechtbank Noord-Holland te veroordelen in de kosten van beide instanties.
De rechtbank Noord-Holland heeft een verweerschrift ingediend en daarin geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
Op 14 februari 2023 heeft de mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
Het hof heeft bij beschikking van 23 mei 2023 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, de verzoeken van [verzoekster] afgewezen en [verzoekster] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.8 De overwegingen van het hof worden, voor zover in cassatie van belang, bij de bespreking van het middel weergegeven. Ik merk op dat in de versie van de beschikking die is gepubliceerd op rechtspraak.nl niet steeds dezelfde nummering wordt aangehouden als in de authentieke versie van de beschikking. Hierna ga ik uit van de nummering in de authentieke versie.
[verzoekster] heeft tegen de beschikking van het hof tijdig beroep in cassatie ingesteld.
De Staat heeft een verweerschrift ingediend.