Home

Parket bij de Hoge Raad, 02-07-2024, ECLI:NL:PHR:2024:673, 24/00694

Parket bij de Hoge Raad, 02-07-2024, ECLI:NL:PHR:2024:673, 24/00694

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
2 juli 2024
Datum publicatie
2 juli 2024
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:673
Formele relaties
Zaaknummer
24/00694

Inhoudsindicatie

Conclusie AG. Beklag, beslag. Inbeslagneming van medisch patiëntendossier en verpleegkundig-zorgdossier van in zorgcentrum opgenomen en overleden patiënt. Beroep op het verschoningsrecht door arts die wordt verdacht van het plegen van een levensdelict jegens patiënt. Middel over oordeel van de rechtbank dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. Heeft de rechtbank kunnen oordelen dat sprake is van een verdenking ter zake van een ernstig strafbaar feit? Gaat de inbreuk niet verder dan strikt noodzakelijk voor het aan het licht brengen van de waarheid? De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.Conclusie AG. Beklag, beslag. Inbeslagneming van medisch patiëntendossier en verpleegkundig-zorgdossier van in zorgcentrum opgenomen en overleden patiënt. Beroep op het verschoningsrecht door arts die wordt verdacht van het plegen van een levensdelict jegens patiënt. Middel over oordeel van de rechtbank dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. Heeft de rechtbank kunnen oordelen dat sprake is van een verdenking ter zake van een ernstig strafbaar feit? Gaat de inbreuk niet verder dan strikt noodzakelijk voor het aan het licht brengen van de waarheid? De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 24/00694 Bv

Zitting 2 juli 2024

CONCLUSIE

T.N.B.M. Spronken

In de zaak

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,

hierna: de klager

1 Het cassatieberoep

1.1

De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij beschikking van 14 februari 2024 het beklag van klager ex art. 98 lid 4 jo. art. 552a Sv tegen de beschikking van de rechter-commissaris gericht tegen de inbeslagneming van een medisch patiëntendossier en een verpleegkundig-zorgdossier ongegrond verklaard.

1.2

Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager. N. van Schaik en H. Brentjes, beiden advocaat in Utrecht, hebben één middel van cassatie voorgesteld. In het middel wordt geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht van de klager rechtvaardigen.

1.3

De beklagprocedure heeft betrekking op een strafrechtelijk onderzoek dat door het openbaar ministerie is gestart naar aanleiding van het overlijden van een 87-jarige vrouw die was opgenomen in zorgcentrum [A] , onderdeel van het [B] Medisch Centrum, in de media bekend geworden als de “verstervingszaak zorgcentrum Sittard”.1 De klager was de behandelend arts van de vrouw en is in dat strafrechtelijk onderzoek aangemerkt als verdachte van een opzettelijk gepleegd levensdelict.

2 Het beslag

2.1

Op 10 juli 2023 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechter-commissaris aan [B] Medisch Centrum, waarvan zorgcentrum [A] onderdeel is, de uitlevering zal bevelen van een tweetal dossiers, te weten:

- het medisch patiëntendossier van [slachtoffer] over de periode van 1 maart 2023 tot en met 1 juni 2023;

- het volledig verpleegkundig-zorgdossier, waarin onder andere zijn opgenomen de rapportages van het zorgdossier, 24-uurs rapportages, MDO (multi disciplinair overleg)-verslagen, incidenten en maatregelen, medicatielijsten/ aftekenlijsten, voedingspatroon en ontlastingspatroon van [slachtoffer] over de periode vanaf 1 maart 2023 tot en met 1 juni 2023.

2.2

Bij beschikking van 20 juli 2023 heeft de rechter-commissaris de vordering toegewezen en het bevel tot uitlevering van voormelde dossiers gegeven. Stichting [B] Zorg heeft zich bij monde van haar raadsvrouw verzet tegen de bevolen uitlevering en zich beroepen op een afgeleid verschoningsrecht.

2.3

Op 15 september 2023 zijn de voorwerpen waarvan de uitlevering was bevolen door een medewerker van [B] in een afgesloten enveloppe verstrekt aan het kabinet van de rechter-commissaris.

3 Het bezwaar ex art. 98 lid 2 Sv en de beschikking van de rechter-commissaris

3.1

Eveneens op 15 september 2023 heeft mr. De Leon-van den Berg namens de klager ex art. 98 lid 2 Sv bezwaar gemaakt tegen de door de rechter-commissaris gevorderde en bevolen uitlevering en het doorbreken van zijn verschoningsrecht.

3.2

De rechter-commissaris heeft in zijn beschikking van 31 oktober 2023 zowel het bezwaar van de klager als van [B] beoordeeld en beide bezwaren ongegrond verklaard.

3.3

Hierna zullen slechts de relevante delen van de beschikking van de rechter-commissaris ten aanzien van de klager met betrekking tot diens beroep op zijn verschoningsrecht worden weergegeven.

3.4

In de beschikking is als standpunt van de officier van justitie opgenomen:

“2.3.3 De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verschoningsrecht in dit geval dient te wijken voor het belang van de de waarheidsvinding. De verdenking is volgens de officier van justitie toegespitst op mogelijke (ouderen)mishandeling en opzettelijke benadeling van de gezondheid van hulpbehoevenden, waarbij de dood als gevolg een strafverzwarende omstandigheid oplevert. Opmerking hierbij verdient volgens de officier van justitie wel dat de exacte duiding van de strafbare feiten nog niet mogelijk is, onder andere omdat onvoldoende duidelijk is of het overlijden van [slachtoffer] (mede) het gevolg is van het in strijd handelen met het beleid door de dochter van deze [slachtoffer] of dat er bij het afgesproken beleid zelf vraagtekens moeten worden gezet. Indien uit de in beslag genomen medische informatie zou blijken van onjuist beleid in de behandeling van [slachtoffer] dan zou dat volgens de officier van justitie kunnen betekenen dat sprake is van strafbaar handelen van de behandelend arts en/of de zorginstelling. Een beroep op het verschoningsrecht mag niet ertoe dienen de eventueel strafrechtelijke betrokkenheid van een arts of zorginstelling te bemantelen. De officier van justitie heeft daaraan toegevoegd dat er geen alternatieve en minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om over de gevorderde en voor het strafrechtelijk onderzoek van groot belang zijnde gegevens te kunnen beschikken. Dat alles maakt de inbreuk op het medisch beroepsgeheim noodzakelijk. Die inbreuk is overigens minimaal vanwege de reeds uit het schouwverslag en het sectierapport blijkende medische gegevens. Bovendien hebben de gevraagde gegevens betrekking op een veeleer beperkte periode ”

3.5

Het standpunt van de klager is in de beschikking van de rechter-commissaris als volgt weergegeven, waarbij opvalt dat de klager door de rechter-commissaris wordt aangeduid met ‘verdachte’:

“2.3.1. De verdachte stelt zich op het standpunt dat hij niet is gekend in het gegeven bevel tot uitlevering dat daarom onrechtmatig is. Het oordeel omtrent de vraag of gegevens, die behoren tot medische dossiers, object van de (afgeleide) bevoegdheid tot verschoning uitmaken, komt immers in beginsel toe aan de persoon van wie het verschoningsrecht is afgeleid. De bevolen uitlevering van de gevorderde gegevens acht hij in strijd met zijn plicht tot geheimhouding als arts. Zeer uitzonderlijke omstandigheden die een inbreuk hierop rechtvaardigen zijn er niet. Het enkele belang dat de waarheid aan het licht komt, is hiervoor onvoldoende. Er zijn ook onvoldoende concrete aanwijzingen zijn dat het medisch dossier enige bijdrage kan leveren aan de waarheidsvinding. Daarmee heeft het gevorderde bevel de schijn een ‘fishing expedition’ te zijn om een strafrechtelijke vervolging handen en voeten te geven. Tot slot voert de verdachte aan dat de officier van justitie ook de mogelijkheid heeft om ander en minder ingrijpend onderzoek te doen om de waarheid op tafel te krijgen.”

3.6

Na weergave van het te hanteren beoordelingskader overweegt de rechter-commissaris als volgt:

“2.7. Toepassing gevend aan dat toetsingskader gaat de rechter-commissaris van de volgende feiten en omstandigheden uit.

2.7.1.

Uit de stukken waarover de rechter-commissaris beschikt, blijkt dat op donderdag 1 juni 2023, omstreeks 17:20 uur, [slachtoffer] , die op dat moment in [B] , zorgcentrum [A] was opgenomen, is overleden. Vervolgens heeft de forensisch arts dr. S.L. de Kunder diezelfde dag nog, omstreeks 20:30 uur, een schouw verricht aan het lichaam van de overleden [slachtoffer] . Bij de schouw heeft de forensisch arts samen met de specialist ouderengeneeskunde [betrokkene 1] , het medisch en verpleegkundig zorgdossier van de overledene over de periode vanaf 15 mei 2023 kunnen inzien. De conclusie van de forensisch arts, die mede steunt op de kennelijk in de medische dossiers aangetroffen tegenstrijdigheden in het beeld van eten en drinken door de overledene, was dat er mogelijk sprake was van nalatigheid in het toedienen van voedsel, drank en/of medicatie. Daarop heeft de officier van justitie het lichaam van de overleden [slachtoffer] in beslag genomen, waarna op 3 juni 2023 gerechtelijke sectie is verricht. De voorlopige conclusie van de sectie was dat er geen ziekelijke afwijkingen zijn geconstateerd die de dood zouden kunnen verklaren. Verder staat vast dat op 31 mei 2023 bij het Openbaar Ministerie een melding binnen is gekomen van een vertrouwensarts van Veilig Thuis waarin in verband met de verpleging en verzorging van [slachtoffer] het vermoeden is geuit van ouderenmishandeling (door het onthouden van vocht en voeding).

2.7.2.

Uit de beschikbare stukken komt verder naar voren dat [slachtoffer] met haar 87 jaren een oudere en (waarschijnlijk) dementerende vrouw was, die in de laatste fase van haar leven wisselend verklaarde over haar doodswens. Zij was echter niet terminaal en kwam ook niet (meer) in aanmerking voor euthanasie. Duidelijk is ook dat de familie van de overleden [slachtoffer] , en in de eerste plaats haar dochter, betrokken is geweest bij en geïnformeerd is over de behandeling en de verpleging op de verpleegafdeling van [B] , zorgcentrum [A] , waar [slachtoffer] verbleef. Op welke wijze blijkt uit het medisch en verpleegkundig dossier.

2.7.3.

Als hoofdbehandelaar van de overleden [slachtoffer] is ook verdachte op eng moment door de politie gehoord. Over die verklaring beschikt de rechter-commissaris echter niet.

2.7.4.

Tot slot is er dan nog de verklaring van [betrokkene 2] , die op 10 oktober 2023 in deze strafzaak als getuige door de politie is gehoord. De getuige is een inmiddels op staande voet ontslagen medewerker van [B] die daadwerkelijk bij de verpleging en verzorging van de overleden [slachtoffer] was betrokken. Uit die verklaring van de getuige bij de politie komt naar voren dat hij vraagtekens plaatst bij de wens van [slachtoffer] niet meer te willen leven en verder verklaart hij over een meerdere keren bijgesteld plan vocht en voeding aan [slachtoffer] te onthouden. Ook heeft de getuige het erover dat, in zijn eigen woorden, er qua tijden aanpassingen zijn gedaan aan het medisch dossier.

2.8.

Dat de officier van justitie tegen deze achtergrond de beschikking wenst te hebben over het volledige medische en verpleegkundig zorgdossier in de laatste fase van het leven van [slachtoffer] (vanaf 1 maart 2023 tot aan het overlijden) is vanuit het belang van het opsporingsonderzoek goed te begrijpen. De bevindingen tot dusver sluiten een ernstig strafbaar feit immers bepaald niet uit. De vraag is dan of het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, hier zo zwaar moet wegen dat het maatschappelijk belang dat de verdachte en [B] erbij hebben vast te blijven houden aan het verschoningsrecht daarvoor moet wijken.

2.9.

De rechter-commissaris meent van wel. Ook het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, is een zwaarwegend maatschappelijk belang. Het strafrechtelijk onderzoek is erop gericht zoveel mogelijk te achterhalen op welke wijze de overleden [slachtoffer] aan haar einde is gekomen, nu bij de sectie op haar lichaam geen ziekelijke afwijkingen zijn geconstateerd die haar overlijden kunnen verklaren terwijl de bevindingen van de forensisch arts, die mede heeft kunnen putten uit het hem ter inzage toediening van voeding, drank en/of medicatie. Die bevindingen staan overigens niet op zichzelf maar vinden steun in een melding van een vertrouwensarts van Veilig Thuis van 31 mei 2023, die niet overtuigd is van een natuurlijke dood. De getuige [betrokkene 2] lijkt daarvan evenmin overtuigd, gelet op de door hem bij de politie afgelegde verklaring.

2.10.

Anders dan de verdachte wil doen voorkomen, gaat het hier dus niet zo maar om een ‘fishing expedition’ maar om voldoende concrete aanwijzingen voor de verdenking van het gepleegd hebben van een ernstig strafbaar feit. Het verschoningsrecht dient niet ertoe strafbare feiten of misstanden te maskeren. Het medisch en verpleegkundig dossier waarvan de uitlevering is bevolen, kan een wezenlijke bijdrage leveren aan het op tafel krijgen van wat anders verborgen zou blijven. Dan is het belang van de waarheidsvinding en het aan de kaak kunnen stellen van mogelijke misstanden of zelfs strafbare feiten bij de behandeling en verpleging in de laatste fase van het leven van [slachtoffer] wat de rechter-commissaris betreft een zwaarwegend maatschappelijk belang dat in het gedrang komt als dat andere zwaarwegende belang, namelijk het belang bij geheimhouding van het medische en het verpleegkundig zorgdossier, prevaleert.

2.11.

Van betekenis acht de rechter-commissaris hierbij ook nog het volgende. In zaken als de onderhavige staat het de rechter-commissaris vrij kennis te nemen van de onder het verschoningsrecht vallende stukken. Hij hoeft dat niet te doen maar hier heeft de rechter-commissaris dat wel gedaan, zowel van de stukken die volgens de verdachte en [B] onder het verschoningsrecht vallen als van (delen van) het medisch en het verpleegkundig zorgdossier zoals die zijn aangetroffen op de telefoon die onder de getuige [betrokkene 2] in beslag is genomen. Bij een snelle vergelijking tussen beide medische dossiers springen weliswaar geen wezenlijke verschillen in het oog maar de kennisneming roept zo a prima vista wel vragen op. Zo is het de rechter-commissaris opgevallen dat op 31 mei 2023 om 17:08 uur door de verdachte is gerapporteerd over de bespreking die met medewerkers van Veilig Thuis heeft plaatsgevonden en dat die rapportage op 1 juni 2023 om 12:26 uur voor een laatste keer is bewerkt. Zo’n lange periode tussen het tijdstip van rapporteren en het tijdstip van bewerken, is de rechter-commissaris verder in het medisch dossier niet opgevallen. Dat vraagt om uitleg, mede in het licht van de verklaring van de getuige [betrokkene 2] die stelt te kunnen bewijzen dat er aanpassingen in het medisch dossier hebben plaatsgevonden.

2.12.

Naar het oordeel van de rechter-commissaris moet in verband met de vraag of het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht ook worden stilgestaan bij de vraag of de met behulp van de doorbreking van het verschoningsrecht te verkrijgen gegevens niet op andere of minder bezwarende wijze kunnen worden verkregen. In deze strafzaak gaat het (ook) erom dat de officier van justitie, gegeven de verdenking die er nu ligt, zich een zo objectief en zo volledig mogelijk beeld kan vormen over de afspraken die door de behandelaar(s) met [slachtoffer] in de laatste fase van haar leven met haar en/of haar naasten zijn gemaakt, of die afspraken overeenkomstig de daarvoor geldende de protocollen zijn vastgelegd en zo ja, hoe en op welke wijze die afspraken werden toegepast en getoetst door de artsen en het verzorgend personeel werkzaam bij [B] , zorgcentrum [A] . Andere mogelijkheden die vragen beantwoord te krijgen zonder of met een minder vergaande schending van het verschoningsrecht zijn de rechter-commissaris niet gebleken. De verdachte stelt dat weliswaar maar welke andere mogelijkheden er dan zijn, benoemt ook hij niet.

2.13.

Tot slot is er nog het belang van het recht op bescherming van de privacy dat elke patiënt heeft. De gegevens waarvan de uitlevering is bevolen zijn medische en verpleegkundige gegevens en daarmee bij uitstek privacygevoelig. De rechter-commissaris beseft dat en daarom heeft hij bij de beantwoording van de vraag of een inbreuk op het verschoningsrecht is toegestaan ook stilgestaan bij de veronderstelde wil van de overleden [slachtoffer] en het belang van de bescherming van haar persoonlijke levenssfeer. Naar het oordeel van de rechter-commissaris blijkt uit de medische en verpleegkundige gegevens waarvan hij heeft kennisgenomen niet onomstotelijk dat [slachtoffer] een consequente en duurzame doodswens had. Gelet daarop maar ook acht slaand op de verklaring van de getuige [betrokkene 2] moet de rechter-commissaris aannemen dat de overleden [slachtoffer] ook zelf zou hebben gewild, en dus ook erop mocht rekenen, dat na haar overlijden een objectief en zo volledig mogelijk onderzoek wordt ingesteld naar het medisch en verpleegkundig handelen in de laatste fase van haar leven. Van die veronderstelde wil ging aanvankelijk ook de verdachte als hoofdbehandelaar klaarblijkelijk uit, nu hij, geplaatst voor de vraag of het medisch dossier met of zonder vordering moest worden verstrekt, op 2 juni 2023 in het medisch dossier liet optekenen dat hij als hoofdbehandelaar veronderstelt dat de overledene geen bezwaar zou hebben gemaakt tegen een vrijwillige verstrekking van het medisch en verpleegkundig zorgdossier. Het voorgaande brengt mee dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer voor relativering in aanmerking komt en bij de beantwoording van de vraag of het verschoningsrecht moet prevaleren boven belang dat de waarheid aan het licht komt, in het geheel van de in de afweging te betrekken belangen, als zelfstandig argument sterk aan gewicht inboet. Dat geldt te meer als hierbij in ogenschouw wordt genomen dat de uitlevering is bevolen van stukken over de betrekkelijk korte periode 1 maart 2023 tot aan de datum van het overlijden.

2.14.

De conclusie

2.14.1.

De vraag of zich hier zo uitzonderlijke omstandigheden voordoen dat doorbreking van het verschoningsrecht aan geboden is, vergt een afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen. Wanneer de rechter-commissaris die belangen in de onderhavige zaak op een rijtje zet en tegen elkaar afweegt, komt hij tot de conclusie dat in het bijzonder de optelsom van:

- de aard en de ernst van de verdenking van het misdrijf dat mogelijk is gepleegd;

- het feit dat er twijfels zijn, onder andere bij Veilig Thuis, over een natuurlijke dood van [slachtoffer] ;

- het belang van de gegevens waarvan de uitlevering is bevolen, voor de voortgang én de uitkomst van het strafrechtelijk onderzoek naar dat overlijden;

- de omstandigheid dat de gegevens waarvan de uitlevering is bevolen betrekking hebben op een betrekkelijk korte periode;

- de omstandigheid dat niet op een andere of minder bezwarende wijze over de gegevens kan worden beschikt;

- de mate waarin de betrokken (privacy)belangen van de overleden [slachtoffer] worden geschaad bij doorbreking van het verschoningsrecht;

- de verplichting van de staat een zo effectief en onafhankelijk mogelijk onderzoek te doen, meebrengt dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die in deze zaak rechtvaardigen dat het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet prevaleren boven het verschoningsrecht.

2.14.2.

Dat betekent dat de verdachte zijn verschoningsrecht niet jegens de officier van justitie kan inroepen en dat zijn bezwaar ongegrond is.

2.14.3.

Nu de verdachte het verschoningsrecht in dezen niet kan inroepen, geldt dat ook voor [B] als afgeleid verschoningsgerechtigde. Ook het bezwaar van [B] moet dus als ongegrond worden verworpen. Een en ander betekent ook dat de officier van justitie kennis mag nemen van de usb-stick met daarop het door de getuige aangeleverde medische en verpleegkundig zorgdossier2.

3. De beslissing

De rechter-commissaris:

(…)

- verklaart het bezwaar van de verdachte ongegrond en bepaalt dat hij zijn verschoningsrecht niet jegens de officier van justitie kan inroepen;

- verklaart het bezwaar van [B] ongegrond en bepaalt dat zij het afgeleid verschoningsrecht niet jegens de officier van justitie kan inroepen;

- bepaalt dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat in deze zaak onherroepelijk is beslist.”

4 De beklagprocedure en de beschikking van de rechtbank

5 Het middel

6 Conclusie