Home

Rechtbank Amsterdam, 01-07-2011, BR2594, AWB 11/990 HOREC en AWB 11/1334 HOREC

Rechtbank Amsterdam, 01-07-2011, BR2594, AWB 11/990 HOREC en AWB 11/1334 HOREC

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
1 juli 2011
Datum publicatie
21 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2011:BR2594
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 11/990 HOREC en AWB 11/1334 HOREC

Inhoudsindicatie

Weigering en intrekking exploitatievergunningen van twee coffeeshops wegens slecht levensgedrag van en tekortschietende bedrijfsvoering door exploitante.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht

zaaknummers: AWB 11/990 HOREC en AWB 11/1334 HOREC

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],

exploitante van de Coffeeshops “de Oude Kerk” en “het Turfschip van Breda/Rasta Baby”,

wonende te [woonplaats],

eiseres,

gemachtigde mr. M. Kashyap,

en

de burgemeester van Amsterdam,

verweerder,

gemachtigden mr. M. Boermans en R. de Boer.

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de exploitatievergunning voor de coffeeshop “het Turfschip van Breda/Rasta Baby”, ingetrokken en die voor de coffeeshop “de Oude Kerk” geweigerd. Daarnaast heeft verweerder de coffeeshops ook van de zogenoemde gedooglijst geschrapt. Verweerder heeft eiseres bevolen de exploitatie van de coffeeshops binnen enige weken te beëindigen.

Bij besluit van 4 februari 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder overeenkomstig het advies van de commissie bezwaarschriften van 1 februari 2011 het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en bevolen de exploitatie binnen vier weken na het bestreden besluit te beëindigen.

Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd en vergezeld van [persoon 1] en [getuige]. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden voornoemd. Ter zitting is [getuige] als getuige gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Feiten en omstandigheden

1.1 Eiseres exploiteert de coffeeshop “het Turfschip van Breda” beter bekend als “Rasta Baby”, aan de Prins Hendrikkade 6 te Amsterdam, en de coffeeshop “ de Oude Kerk”, aan de Oudezijds Voorburgwal 47 te Amsterdam.

1.2 Op 24 februari 2009 zijn aan eiseres een exploitatievergunning en een gedoogverklaring verleend voor coffeeshop “Rasta Baby”, waarop onder meer de heer [leidinggevende] (hierna: [leidinggevende]) staat vermeld als leidinggevende.

1.3 Op 30 december 2009 heeft eiseres een aanvraag voor verlenging van de exploitatievergunning en bijbehorende gedoogverklaring ingediend voor coffeeshop “de Oude Kerk”. In de aanvraag is vermeld dat [leidinggevende] één van de leidinggevenden is.

1.4 Op 17 februari 2010 is door de Belastingdienst/Douane Nederland op het terrein van het Foodcentrum, gelegen aan de Jan van Galenstraat in Amsterdam, de auto van [leidinggevende] gecontroleerd. Er werden een onder meer een groot slagersmes, 1465 gram hennep en 34,2 gram hasj aangetroffen. Hierop heeft de politie op 17 februari 2010 een vervolgonderzoek ingesteld in de woning van [leidinggevende] en de woning van eiseres en de coffeeshop “De Oude Kerk” doorzocht. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in meerdere processen-verbaal. Hieruit blijkt onder meer dat bij de doorzoekingen in de het pand waar de coffeeshop “De Oude Kerk” is gevestigd 0,433 kilogram hasj en 1,3869 kilogram hennep en in de woning van eiseres 28,986 kilogram hennep, 1,0219 kilogram hasj en een geldbedrag van € 455.627,86 in contanten zijn aangetroffen.

1.5 Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen heeft de politie verweerder bij brieven van 24 februari 2010 verzocht over te gaan tot sluiting of tot intrekking van de exploitatievergunningen van de coffeeshops.

1.6 Bij brief van 30 maart 2010 heeft verweerder eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om de exploitatievergunningen in te trekken respectievelijk te weigeren en de genoemde panden van de gedooglijst voor coffeeshops te schrappen. Op 12 april 2010 heeft eiseres een zienswijze ingediend.

1.7 Bij het primaire besluit van 4 augustus 2010 heeft verweerder een exploitatievergunning voor de coffeeshop “de Oude Kerk” geweigerd en de exploitatievergunning voor de coffeeshop “Rasta Baby” voor onbepaalde tijd ingetrokken. Daarbij zijn de genoemde panden van de gedooglijst voor coffeeshops geschrapt. Onder aanzegging van bestuursdwang is gelast de exploitatie van de beide coffeeshops voor 20 september 2010 te staken.

2. Wettelijk kader

2.1 In dit geval is van toepassing de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam (hierna: de APV), zoals gewijzigd bij besluit van 16 december 2009.

2.2 In artikel 3.8, eerste lid, van de APV is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van de burgemeester een horecabedrijf te exploiteren.

2.3 Ingevolge artikel 3.11, tweede lid, van de APV kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf, de openbare orde of de veiligheid nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf. Ingevolge het derde lid, onder d en e, houdt de burgemeester bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond rekening met:

de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende en het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende.

2.4 Ingevolge artikel 3.24, aanhef en onder b, van de APV kan de burgemeester de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen als aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende betrokken is bij of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten in verband met activiteiten als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, bij activiteiten als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid van deze verordening of bij andere activiteiten in of vanuit het horecabedrijf die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf dan wel als naar zijn oordeel de wijze van bedrijfsvoering of het levensgedrag, als bedoeld in artikel 3.11, derde lid onder e, een dergelijk gevaar of een dergelijke bedreiging vormen.

3. Beoordeling

3.1 De rechtbank stelt voorop dat de beroepsgronden zich niet richten tegen het schrappen van de coffeeshops van de gedooglijst en de aankondiging tot het toepassen van bestuursdwang. Dit is ook ter zitting door de gemachtigde van eiseres bevestigd. Ter beoordeling van de rechtbank liggen derhalve voor de weigering en de intrekking van de exploitatievergunningen.

3.2 Verweerder heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat eiseres van slecht levensgedrag is en dat sprake is van tekortschietende bedrijfsvoering als bedoeld in de artikelen 3.11 en 3.24 van de APV.

3.3 Gelet op de tekst van de artikelen 3.11 en 3.24 van de APV, komt verweerder beleids- en beoordelingsvrijheid toe. Dit leidt ertoe dat de bestuursrechter de weigering en de intrekking van de exploitatievergunningen terughoudend dient te toetsen.

3.4 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is in het bepaalde bij of krachtens de Drank- en Horecawet, waarnaar de APV verwijst, geen nadere omschrijving gegeven van de eis dat de leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Gelet hierop zijn geen beperkingen opgelegd ten aanzien van feiten of omstandigheden, die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken. Een strafrechtelijke veroordeling is daarbij niet vereist (zie de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2008, LJN BG4744). Voorts is niet vereist dat het levensgedrag gerelateerd is aan de exploitatie van een inrichting dan wel zich heeft afgespeeld in de inrichting (zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2011, LJN BP2763).

3.5 Niet in geschil is dat in het perceel Oudezijds Voorburgwal 47, op de begane grond, direct gelegen naast de coffeeshop, en in de woning van eiseres een grote hoeveelheid softdrugs is aangetroffen en dat voorts in de woning van eiseres een grote hoeveelheid contant geld is aangetroffen. Daarnaast is eiseres door de politierechter bij vonnis van 27 augustus 2010 veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur voor het in vereniging aanwezig hebben van 33,10 kilo hennep 1,48 kilo hasj en het voorhanden hebben van een boksbeugelmes. Eiseres heeft haar taakstraf inmiddels (gedeeltelijk) voltooid.

3.6 De vondst van een zeer aanzienlijke hoeveelheid softdrugs in de woning van eiseres, waarvoor zij ook is veroordeeld, en de vondst van een groot geldbedrag in contanten, waarover eiseres, zoals ter zitting ook is bevestigd, geen belasting heeft afgedragen, getuigen naar het oordeel van de rechtbank van laakbaar handelen, waarbij de geconstateerde feiten en gedragingen van een zodanig gewicht zijn dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet langer niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is in de zin van de APV.

3.7 Voorts heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres tekort is geschoten in de wijze van bedrijfsvoering. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres een grote voorraad softdrugs thuis heeft aangehouden voor de bevoorrading van de coffeeshops. Daar komt bij dat in het pand waar de coffeeshop “De Oude Kerk” is gevestigd, meer dan de toegestane voorraad van 500 gram softdrugs als bepaald in de Richtlijnen voor het opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de procureurs-generaal, is aangetroffen. Ook is in de auto van de leidinggevende [leidinggevende] een grote hoeveelheid softdrugs aangetroffen die bedoeld was voor de coffeeshops. De zogenoemde achterdeurproblematiek maakt deze schending van de Opiumwet niet minder ernstig, zoals ook door eiseres ter zitting is erkend.

3.8 Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat als gevolg van het levensgedrag van eiseres en de tekortkomingen in de wijze van bedrijfsvoering van eiseres de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde of veiligheid nadelig wordt/(kan) worden beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf. Bij een exploitatievergunning is de persoon van de vergunninghouder van belang om te waarborgen dat de exploitatie zodanig geschiedt dat daardoor de openbare orde of de woon- en leefsituatie niet op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed. Daarnaast is voor de toepassing van artikelen 3.11 en 3.24 van de APV niet vereist dat zich daadwerkelijk concrete problemen met betrekking tot de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde of veiligheid door de aanwezigheid van de coffeeshops hebben voorgedaan. Deze artikelen zien ook op de situatie waarin, rekeninghoudende met de omstandigheden genoemd in artikel 3.11 en 3.24 van de APV, sprake is van een verhoogd risico dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde of veiligheid nadelig zal/zullen worden beïnvloed.

3.9 Verweerder was derhalve bevoegd om ingevolge artikelen 3.11, eerste lid, en 3.24, aanhef en onder b, van de APV de exploitatievergunningen te weigeren en in te trekken.

3.10 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij afweging van de daarbij rechtstreeks betrokken belangen gelet op de aard en de ernst van de geconstateerde feiten, in redelijkheid tot deze weigering en intrekking kunnen komen. De rechtbank acht de weigering en intrekking van de exploitatievergunningen (voor onbepaalde tijd) niet onredelijk nu de geconstateerde feiten, die direct raken aan en verband houden met de exploitatie van een coffeeshop, het vertrouwen in eiseres als exploitant ernstig hebben geschaad. Dat de coffeeshops, naar eiseres heeft gesteld, in het verleden ruim 20 jaar probleemloos door eiseres zijn geëxploiteerd maakt dat niet anders, gezien de ernst van de feiten waarop verweerder zich heeft gebaseerd. De omstandigheid dat op grond van de verklaring van de getuige [getuige] aannemelijk is dat de werkwijze bij bevoorrading van de coffeeshops is gewijzigd in die zin dat geen aanzienlijke voorraad meer wordt aangehouden bij eiseres thuis doet hier evenmin aan af. Niet valt in te zien dat deze werkwijze eerder niet mogelijk was. Ook de financiële belangen van eiseres bij de exploitatie van de coffeeshops vormen geen grond voor een ander oordeel. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de weigering dan wel intrekking van een exploitatievergunning geen punitieve sanctie is, nu deze weigering dan wel intrekking niet is gericht op het toebrengen van concreet nadeel dat verder gaat dan herstel van de rechtstoestand voor de verlening van de vergunning (zie uitspraak van de Afdeling van 23 september 2009, LJN BJ8321).

3.11 Ten slotte heeft eiseres gesteld dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel nu verweerder in haar geval gebruik heeft gemaakt van zijn bestuursrechtelijke bevoegdheden, terwijl hij in vergelijkbare gevallen, waarbij in de inrichting ook softdrugs waren aangetroffen, hiervan geen gebruik heeft gemaakt. De gemachtigden van verweerder hebben ter zitting naar voren gebracht dat zij onderzoek hebben gedaan naar de door eiseres aangedragen gevallen. Hieruit is gebleken dat in geen van die gevallen door verweerder gebruik is gemaakt van bestuurlijke bevoegdheden. Voor zover verweerder op grond van de door eiseres verstrekte gegevens heeft kunnen nagaan betrof het op één na gevallen waarin verweerder niet is geïnformeerd door de politie, hetgeen sinds de wijziging van artikel 13b van de Opiumwet in 2009 wel gebeurt. Slechts in één geval is wel informatie van de politie ontvangen en heeft verweerder een voornemen tot handhaving geformuleerd. Nu eiseres haar stelling niet nader heeft onderbouwd met concrete gegevens, bijvoorbeeld met tijdsbepalingen van de aangedragen gevallen, en ook niets tegenover de bevindingen van verweerder heeft gesteld, faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.

3.12 De slotsom is dat hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Het beroep is dan ook ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Wagner, rechter, in aanwezigheid van mr. K.D. Jibodh, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2011.

de griffier de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Afschrift verzonden op:

D: B

SB