Home

Rechtbank Amsterdam, 19-06-2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:4433, EA VERZ 17-321

Rechtbank Amsterdam, 19-06-2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:4433, EA VERZ 17-321

Inhoudsindicatie

Tramconducteur met 19 dienstjaren wordt verweten dat hij met regelmaat depottekorten heeft laten ontstaan. Het geld, dat toebehoort aan de werkgever, heeft hij gebruikt voor een second opinion voor zijn zieke kleinzoon, maar ook voor het betalen van een parkeerboete, broodjes en sigaretten. De kantonrechter acht het gedrag van de conducteur ernstig verwijtbaar, temeer nu hij meerdere keren is gewaarschuwd en hem hulp is geboden. Geen transitievergoeding en ontbinding zonder rekening te houden met de opzegtermijn.

Uitspraak

Afdeling privaatrecht

zaaknummer: 5888709 EA VERZ 17-321

beschikking van: 19 juni 2017

481

I n z a k e

gevestigd te Amsterdam

verzoekster

nader te noemen: GVB

gemachtigde: mr. Ch.M. Hettinga

t e g e n

wonende te [plaats]

verweerder

nader te noemen: [verweerder]

gemachtigde: mr. C. van Dijk (FNV)

GVB heeft op 7 april 2017 een verzoek ingediend dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend, tevens houdende een verzoek tot het volledig doorbetalen van het loon.

De verzoeken zijn mondeling behandeld ter terechtzitting van 12 juni 2017. GVB is verschenen bij [naam 1] , vergezeld door de gemachtigde. [verweerder] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, GVB aan de hand van een pleitnota. Na verder debat is een datum voor beschikking bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Uitgegaan wordt van het volgende.

1.1.

[verweerder] , geboren op [datum] , is sedert 25 augustus 1998 in dienst van GVB en is laatstelijk werkzaam in de functie van conducteur tram. Het bruto salaris op basis van een werkweek van 36 uren bedraagt € 2.438,- per maand exclusief een vaste roostertoeslag van € 521,73, vakantietoeslag en een 13e maand.

1.2.

Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO GVB.

1.3.

In zijn functie is [verweerder] verantwoordelijk voor het verkopen van vervoersbewijzen en het verstrekken van (reis)informatie aan reizigers. [verweerder] heeft daarbij de beschikking over een persoonsgebonden depot, dat eigendom is van GVB en in beheer aan de tramconducteur is gegeven.

1.4.

Het depot heeft een waarde van € 903,- en bestaat uit: een voorraad kaartjes, contant geld en een saldo op een persoonsgebonden kaart, waarop alle aan- en verkopen geregistreerd staan.

1.5.

In de (ook) voor [verweerder] geldende gedragscode van GVB is onder meer

opgenomen:

“Depot- en kasbeheer

Medewerkers die beschikken over een depot of kas gebruiken deze alleen voor zakelijke doeleinden. Je houdt dit dus gescheiden van je eigen geld. Voor rijdend personeel geldt daarnaast het Reglement Depotbeheer Rijdend/varend Personeel (verder: Reglement Depotbeheer).”

In het Reglement Depotbeheer is onder 4.1. onder meer opgenomen:

“A. De depothouder is verantwoordelijk voor het aan hem/haar beschikbaar gestelde depot.

B. Van de depothouder wordt verwacht dat deze het beheer nauwkeurig heeft gevoerd en de nodige voorzorgen heeft genomen voor de bewaring van geldswaardige papieren.

C. De depothouder dient een afwijking in het depot direct te melden aan de leidinggevende.

(..)

L. het aanwenden van een depot is alleen toegestaan voor het uitvoeren van de functie.

M. Het vermengen van het depot met privé-geld is niet toegestaan.”

Onder 4.2 van het Reglement Depotbeheer is daarnaast bepaald:

“A. De depothouder dient tijdens de uitoefening van het werk inzage te kunnen geven in het volledige aan hem of haar toegekende depot. (..)

B. De depothouder dient tijdens de uitoefening van het werk te beschikken over voldoende middelen om kaartverkoop te kunnen uitvoeren.

C. een depothouder kan vervoersbewijzen betrekken uit één van de KUA’s. Daarnaast kan men kaarten kopen bij collega’s. Daarbij wordt uitdrukkelijk geadviseerd hiervoor een kaartoverdrachtformulier in te vullen.”

En onder 5 van het Reglement Depotbeheer is bepaald:

“D. Het zich niet houden aan de regels en voorschriften uit dit reglement kan leiden tot sancties.”

1.6.

In september 2011 heeft GVB, na controle, een depottekort bij [verweerder] vastgesteld van € 31,98. [verweerder] heeft geen verklaring voor dit tekort kunnen geven.

1.7

In februari 2015 is bij [verweerder] , bij een onaangekondigde controle, een depottekort van € 859,93 geconstateerd. [verweerder] heeft toen verklaard dat hij door privéomstandigheden gebruik had moeten maken van zijn depot en niet in de gelegenheid was dit weer tijdig aan te vullen.

1.8.

In maart 2015 is bij [verweerder] , bij een onaangekondigde controle, wederom een depottekort geconstateerd, van € 200,97. [verweerder] kon dit tekort niet verklaren. Hij vermeldde wel dat hij schulden bij de bank had.

1.9.

Bij de constateringen onder 1.6., 1.7. en 1.8. heeft GVB steeds te kennen gegeven dat zji de handelwijze van [verweerder] niet accepteerde

1.10.

Op 28 februari 2017 heeft de leidinggevende van [verweerder] , na een onaangekondigde controle, een depottekort bij [verweerder] vastgesteld van € 396,09. [verweerder] heeft ter verklaring gemeld dat hij € 300,- heeft gegeven aan zijn dochter ten behoeve van zijn ernstig zieke kleinzoon. Pas na lang doorvragen heeft hij op 7 maart 2017 toegegeven dat hij het restantbedrag had uitgegeven aan een parkeerboete (€ 55,-), broodjes, de febo en sigaretten.

1.11.GVB heeft [verweerder] met ingang van 28 februari 2017 geschorst, met behoud van loon.

1.12. [verweerder] is ziek geweest op 23 en 24 februari 2017.

1.13.met ingang van 22 maart 2017 heeft GVB aan [verweerder] één derde van het salaris niet betaald, met een beroep op artikel 14.16 van de CAO. Daarin is bepaald dat GVB één derde van het salaris mag inhouden bij een ontslagprocedure wegens een dringende reden of verwijtbaar handelen.

1.14.

bij brief van 5 april 2017 heeft [verweerder] aan GVB verzocht het voorgenomen ontslagbesluit te heroverwegen.

1.15.

bij brief van 4 mei 2017 heeft GVB , gehoord het advies van de Adviescommissie, besloten het voorgenomen ontslagbesluit te handhaven.

Verzoeken en verweer

2. GVB verzoekt de arbeidsovereenkomst met de [verweerder] te ontbinden, primair op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a jo. 7:669 lid 3, onderdeel e van het Burgerlijk Wetboek (BW), subsidiair onderdeel g BW.

3. Aan dit verzoek legt GVB ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – verwijtbaar handelen van [verweerder] , zodanig dat van de GVB redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

4. Ter onderbouwing daarvan heeft GVB het volgende naar voren gebracht.

5. [verweerder] heeft, ondanks meerdere waarschuwingen (één in 2011 en twee in 2015) in 2017 weer een depottekort laten ontstaan, omdat hij gelden voor privédoeleinden heeft gebruikt. GVB rekent het [verweerder] zwaar aan dat hij niet om hulp heeft gevraagd, terwijl hem die door GVB uitdrukkelijk is aangeboden. Ook neemt GVB het [verweerder] in hoge mate kwalijk dat hij, na de confrontatie met het tekort op 28 februari 2017, aanvankelijk geen openheid van zaken heeft gegeven. Eerst heeft hij alleen de € 300,- ten behoeve van een second opinion voor zijn zieke kleinkind vermeld; pas na zeer lang aandringen heeft [verweerder] op 7 maart 2017 opheldering gegeven over de rest van het depottekort.

6. Voor GVB is nu de maat vol. De tijd van waarschuwen is voorbij. Volgens GVB is de gang van zaken in ernstige mate verwijtbaar aan [verweerder] . Daarom heeft hij geen aanspraak op een transitievergoeding en dient de arbeidsovereenkomst op de e-grond te worden ontbonden, zonder rekening te houden met de opzegtermijn.

7. Subsidiair meent GVB dat door de handelwijze van [verweerder] er in elk geval een zodanig verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan, dat van GVB in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

8. [verweerder] verweert zich tegen het verzoek. Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan.

9. [verweerder] betwist de depottekorten niet. Deze zijn ontstaan doordat hij in financiële problemen verkeert; daarnaast heeft hij € 300,- van het depot beschikbaar gesteld aan zijn dochter om voor zijn ernstig zieke kleinzoon een second opinion aan te kunnen vragen.

10. [verweerder] wijst erop dat het gedurende het hele dienstverband (van 19 jaar) goed gefunctioneerd heeft. Hij vraagt ook begrip voor zijn financiële situatie, die nijpend is. Hij heeft daarvoor de hulp van een budgetcoach gekregen. Verder wijst [verweerder] op zijn gezondheidssituatie. Hij lijdt aan hartklachten en COPD, en is voorts psychisch ingestort, na de schorsing door GVB.

11. [verweerder] verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst niet te ontbinden.

12. Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om toekenning van de transitievergoeding op grond van artikel 7:673 BW, en voorts rekening te houden met de geldende opzegtermijn van drie maanden.

13. In het tegenverzoek vraagt [verweerder] om voor recht te verklaren dat artikel 14.16 van de CAO GVB strijdig is met artikel 7:628 lid 1 BW en te oordelen dat GVB gehouden is om aan [verweerder] vanaf het moment van schorsing het volledige salaris uit te betalen. Voorts verzoekt [verweerder] - kort gezegd - om uitbetaling van het ten onrechte ingehouden salaris vanaf 22 maart 2017 tot de einddatum van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.

14. Ter toelichting heeft [verweerder] aangevoerd dat artikel 14.16 van de CAO GVB in strijd is met artikel 7:628 lid 1 BW en de rechtspraak van de Hoge Raad. [verweerder] verwijst daarbij naar een arrest van 21 maart 2003, JAR 2003/91, inzake Van der Gulik. Immers heeft de Hoge Raad bepaald dat een schorsing in de risicosfeer van de werkgever ligt, en dat toch loon doorbetaald moet worden, ook al heeft een werkgever gegronde redenen om een werknemer te schorsen.

Beoordeling

BESLISSING

Op het verzoek van GVB

Op het verzoek van [verweerder]

Op beide verzoeken