Rechtbank Amsterdam, 29-10-2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5560, AWB - 19 _ 5264
Rechtbank Amsterdam, 29-10-2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5560, AWB - 19 _ 5264
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 oktober 2020
- Datum publicatie
- 8 januari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2020:5560
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2021:2564, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 5264
Inhoudsindicatie
Geen sprake veranderde omstandigheden na verlening Nederlanderschap, dus verzoek vrijstelling afstandsverplichting kon worden afgewezen.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/5264
(gemachtigde: [naam] ),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het Koninklijk Besluit (KB) met nummer [nummer] van 3 december 2014, waarbij aan eiser het Nederlanderschap is verleend, ingetrokken.
Bij besluit van 30 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft via een skype-verbinding plaatsgevonden op 21 september 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is – met bericht van verhindering – niet verschenen.
Overwegingen
1. Op 29 april 2014 heeft eiser een verzoek om naturalisatie ingediend, waarbij hij zich tevens bereid heeft verklaard afstand te doen van zijn oorspronkelijke Soedanese nationaliteit. Op 3 december 2014 is aan eiser het Nederlanderschap verleend bij KB.
2. Bij brief van 24 februari 2015 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij binnen drie maanden moet bewijzen dat hij actie heeft ondernomen om afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Als eiser niet al het mogelijke doet om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, kan dit leiden tot verlies van het Nederlanderschap door intrekking van de Nederlandse nationaliteit. Een soortgelijke brief is aan eiser gestuurd op 27 maart 2015, 15 juni 2016, 27 juni 2016, 1 december 2016, 5 januari 2017, 23 maart 2017, 30 mei 2017, 12 juli 2017 en op 7 augustus 2017.
3. Verweerder heeft hierop van eiser meerdere reacties ontvangen. Op 25 maart 2015 heeft eiser een bewijsstuk overgelegd waaruit volgt dat eiser een verzoek heeft gedaan afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit en dat de procedure maximaal twaalf maanden duurt. Op 24 juni 2016 heeft eiser aangegeven dat hij bewijs kan leveren dat hij afstand heeft gedaan van zijn oorspronkelijke nationaliteit, maar dat hij dit moet ophalen bij de Soedanese ambassade in Nederland. Omdat hij niet beschikte over een verblijfsdocument om af te reizen naar Nederland, heeft hij verzocht om een uitstel van 6 maanden. Op 28 november 2016 heeft eiser nogmaals om uitstel gevraagd. Eiser is namelijk genoodzaakt om zelf af te reizen naar Soedan aangezien de ambassade in Nederland niet bereid is gebleken medewerking te verlenen aan het verzoek van eiser om afstand te doen van de Soedanese nationaliteit. Op 30 december 2016 heeft eiser nogmaals om uitstel gevraagd, eiser is op 7 december 2016 vertrokken naar Soedan om de benodigde documenten daar te regelen. Bij brief van 14 februari 2017 heeft eiser een niet-gelegaliseerde afstandsverklaring van de Soedanese autoriteiten overgelegd. Ook heeft eiser geschreven dat hij op 16 februari 2017 een afspraak heeft bij de Nederlandse ambassade in [plaatsnaam] (Soedan) om de gelegaliseerde verklaring af te halen. Op 30 juni 2017 heeft eiser, wegens een fout in het eerdere document, een nieuw exemplaar overgelegd van een niet-gelegaliseerde verklaring van de Soedanese autoriteit. Daarbij heeft eiser de verwachting uitgesproken dat een gelegaliseerde verklaring een week later alsnog zal worden doorgestuurd.
4. Bij e-mail van 14 september 2017 heeft eiser vervolgens, vanwege de erfenis van zijn overleden vader, verzocht om vrijstelling van de verplichting om afstand te doen van de Soedanese nationaliteit.
5. Bij brief van 25 september 2017 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij niet wordt vrijgesteld van de verplichting om afstand te doen van de Soedanese nationaliteit. Een beroep hierop is achteraf niet meer mogelijk. Als eiser niet voor 25 oktober 2017 een verklaring opstuurt, kan dit leiden tot intrekking van de Nederlandse nationaliteit.
6. Op 24 oktober 2017 heeft eiser nogmaals gevraagd om vrijstelling.
7. Bij brief van 22 november 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat als er voor
1 januari 2018 geen gelegaliseerde afstandsverklaring van de Soedanese autoriteiten van eiser is ontvangen, de procedure tot intrekking van het Nederlanderschap in gang wordt gezet.
8. Op 27 december 2017 heeft eiser nogmaals gevraagd om vrijstelling. Hierbij heeft eiser opgemerkt dat deze procedure enorm belangrijk is voor zijn familie (vrouw en twee kinderen) die samen met hem in het [land] verblijven.
9. Bij brief van 15 januari 2018 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zij voornemens zijn het KB van 3 december 2014, waarbij aan eiser het Nederlanderschap is verleend, in te trekken. Ook wordt eiser in de gelegenheid gesteld om een afspraak te maken voor een zienswijze gesprek. Hier heeft eiser niet op gereageerd. Bij e-mail van 23 juli 2018 heeft verweerder tevergeefs aan eiser gevraagd om contact op te nemen zodat alsnog voorkomen kan worden dat zijn Nederlanderschap wordt ingetrokken.
10. Bij het primaire besluit heeft verweerder het KB van 3 december 2014, waarbij aan eiser het Nederlanderschap is verleend, ingetrokken.
11. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de intrekking gehandhaafd en ook besloten het verzoek om vrijstelling van de afstandsverplichting te betrekken bij deze procedure. Een verzoek om ontheffing van de afstandsverplichting wordt geweigerd als daarvoor ten aanzien van een van de bestaande beleidsmatige uitzonderingscategorieën van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) feiten en/of omstandigheden worden aangevoerd die ook al voor de naturalisatiedatum bekend hadden kunnen zijn.1 In eisers geval mocht van hem verlangd worden dat hij, in de wetenschap dat zijn vader op enig moment zou komen te overlijden en er wellicht een erfenis te verwachten viel, zich zou verdiepen in de financiële gevolgen voor hem als hij Nederlander zou worden. Dat eiser dit heeft nagelaten valt hem toe te rekenen. Aangezien eiser niet al het mogelijke heeft gedaan dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om na de totstandkoming van de naturalisatie zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, terwijl niet aangetoond is dat de autoriteiten van het land van herkomst geen of onvoldoende medewerking verlenen aan een verzoek of een verklaring van afstand, is het Nederlanderschap op juiste gronden ingetrokken.
12. In beroep heeft eiser aangevoerd dat in het bestreden besluit het verzoek om ontheffing van de afstandsverplichting ten onrechte niet inhoudelijk is beoordeeld en dat ten onrechte het standpunt wordt ingenomen dat geen aanleiding bestaat eiser alsnog van de afstandsverplichting vrij te stellen. Verder moet artikel 15, eerste lid, onder d van de RWN2 aldus worden gelezen, dat de verleende nationaliteit kan worden ingetrokken, als in strijd met een door betrokkene ondertekende verklaring opzettelijk de oorspronkelijke nationaliteit niet is opgegeven. In het geval van eiser is gesteld noch gebleken dat hij opzettelijk zijn nationaliteit niet heeft opgegeven. Uit de overgelegde stukken en informatie kan juist worden opgemaakt dat hij wel heeft getracht zijn oorspronkelijke nationaliteit op te geven. Tot slot is in het bestreden besluit niet danwel onvoldoende ingegaan op de bijzondere omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat intrekking van het Nederlanderschap in het onderhavige geval achterwege moet worden gelaten. Verweerder gaat ten onrechte niet in op de ook in bezwaar aangegeven en onderbouwde financiële gevolgen. Ook is verweerder niet ingegaan op het gevolg dat eiser door dit verlies niet meer in het [land] mag verblijven en dat dit ook geldt voor zijn echtgenote die hij hem verblijft. Gelet hierop leidt de intrekking van eisers nationaliteit eveneens tot een ongerechtvaardigde inmenging in zijn privé- en gezinsleven. Ook dit is niet betrokken in het bestreden besluit. Eiser had bovendien moeten worden gehoord in de bezwaarfase.
Oordeel rechtbank
Kon verweerder het verzoek om vrijstelling van de afstandsverplichting afwijzen?
13. Anders dan eiser is de rechtbank met verweerder van oordeel dat in het bestreden besluit het verzoek om vrijstelling van de afstandsverplichting inhoudelijk is beoordeeld. Zo heeft verweerder opgemerkt dat een verzoek om ontheffing wordt geweigerd als omstandigheden worden aangevoerd die voor de naturalisatiedatum bekend hadden kunnen zijn. In het verweerschrift is toegelicht dat het wel mogelijk is dat omstandigheden na de verlening van het Nederlanderschap zodanig veranderen, dat het doen van afstand niet langer van een verzoeker mag worden verwacht. In dit kader heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 mei 2019 waarin het volgende wordt overwogen3:
“2.1. Het door de staatssecretaris gevoerde beleid dat een verzoeker die zich bij het indienen van het naturalisatieverzoek bereid heeft verklaard afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit daaraan in beginsel gehouden wordt, is als zodanig niet onredelijk. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de staatssecretaris in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2013 bij de toelichting op artikel 9, paragraaf 5.3, heeft neergelegd dat betrokkene in de voorlichtingsfase, in het bijzonder bij de ondertekening van de bereidheidsverklaring, wordt gewezen op de betekenis van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN en op de gevolgen die de staatssecretaris na de verkrijging van het Nederlanderschap door betrokkene kan verbinden aan de constatering dat betrokkene geen adequate actie heeft ondernomen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen. Tot deze gevolgen behoort in het uiterste geval intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN. Intrekking van het Nederlanderschap is in dit geding niet aan de orde, maar ter toetsing ligt wel voor of [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere redenen aanwezig zijn op grond waarvan afstand van de oorspronkelijke nationaliteit redelijkerwijs niet langer van hem kan worden gevraagd.
appellant] heeft zulke bijzondere redenen niet aannemelijk gemaakt. De staatssecretaris voert terecht aan dat ten opzichte van de situatie ten tijde van het indienen van het naturalisatieverzoek in september 2013 de fluctuaties in de bijstandsuitkering van [appellant] niet zo bijzonder zijn dat deze hem noopten tot het maken van een uitzondering. De rechtbank is de staatssecretaris daarin terecht gevolgd.”
14. De rechtbank leest in voorgaande overwegingen dat het moet gaan om gewijzigde omstandigheden na de naturalisatie, en dat de omstandigheden dusdanig zijn gewijzigd dat het doen van afstand niet langer van iemand kan worden verlangd. Alleen in dergelijke gevallen kan, ondanks dat verzoeker zich tijdens de behandeling van het verzoek om naturalisatie bereid heeft verklaard om afstand te doen, een beroep achteraf alsnog worden gehonoreerd.
15. De rechtbank stelt vast dat eiser op 29 april 2014 bij zijn verzoek om naturalisatie de ‘Bereidheidsverklaring tot afstand huidige nationaliteit’ heeft ondertekend. Eiser heeft zich daarbij bereid verklaard om afstand te doen van zijn Soedanese nationaliteit om Nederlander te worden. In het dossier bevindt zich de afstandsverklaring. Hieruit blijkt dat eiser voor ondertekening is gewezen op de mogelijke consequenties als gevolg van afstand doen van deze nationaliteit, zoals bijvoorbeeld het mogelijk verlies van erfrecht. Ook is eiser geïnformeerd dat het doen van afstand lastig kan zijn, veel geld kan kosten en is eiser geadviseerd om voor het invullen van de verklaring informatie in te winnen over de wijze waarop hij afstand kan doen. Eiser heeft bij het ondertekenen geen beroep gedaan op één van de uitzonderingscategorieën.
16. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in deze zaak niet is gebleken van bijzondere redenen op grond van veranderde omstandigheden van na de verlening van het Nederlanderschap, te weten de erfenis, die niet ook konden worden voorzien op het moment dat eiser heeft ingestemd met het doen van afstand. Een dergelijke reden kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het vermogen van de vader van eiser na het ondertekenen van de afstandsverklaring substantieel is veranderd en dat daardoor de omvang van de erfenis ook substantieel is gewijzigd. Dat hier sprake van is, is niet gesteld noch gebleken. Dat eiser zich nu pas bewust is geworden van de consequenties, zoals op de zitting is aangevoerd, komt voor zijn rekening en risico.
17. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden het verzoek van eiser om hem alsnog vrij te stellen van de verplichting om afstand te doen van zijn Soedanese nationaliteit heeft afgewezen. Er is immers niet gebleken dat de omstandigheden van eiser na de verlening van het Nederlanderschap zodanig zijn veranderd, dat het doen van afstand niet langer van hem kan worden verlangd.
Mocht verweerder het Nederlanderschap van eiser intrekken?
18. De beroepsgrond van eiser dat gesteld noch gebleken is dat hij opzettelijk zijn oorspronkelijke nationaliteit niet heeft opgegeven, volgt de rechtbank niet.
19. Uit het verzoek van eiser om ontheffing van de vrijstellingsverplichting (ruim drie jaar nadat hij de afstandsverklaring heeft ondertekend) kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat eiser geen afstand wil doen van de Soedanese nationaliteit. Hier is de opzet al in gelegen. Bovendien heeft eiser ruim vijf jaar de tijd gekregen om afstand te doen van de Soedanese nationaliteit en dit nagelaten. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het nalaten van het doen van afstand alleen aan eiser kan worden toegerekend. Eiser heeft namelijk niet aangetoond dat de autoriteiten van Soedan geen of onvoldoende medewerking hebben verleend.
20. Ten aanzien van de bijzondere omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat intrekking van het Nederlanderschap in het geval van eiser achterwege moet worden gelaten, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft de gestelde bijzondere omstandigheden op zitting nader toegelicht. Enerzijds zijn er voor de familie van eiser verblijfsrechtelijke gevolgen. Als eiser vanwege het verlies van zijn Nederlanderschap niet meer in het [land] mag verblijven, dan geldt dit ook voor zijn echtgenote en kinderen. Hun verblijf is namelijk afhankelijk van zijn verblijfsstatus. Eiser heeft in bezwaar verwezen naar zijn mail van 27 december 2017 waarin daarop zou zijn gewezen. Anderzijds heeft de intrekking ook financiële gevolgen, op zitting heeft eiser toegelicht dat hij bij het verlies van zijn Nederlanderschap ook zijn baan en inkomen in het [land] zal verliezen.
21. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat de genoemde omstandigheden niet zijn aangevoerd in bezwaar. Eiser heeft in bezwaar niet aangevoerd dat de intrekking van zijn Nederlanderschap gevolgen zou hebben voor zijn verblijf in
het [land] . Ook heeft eiser in bezwaar niet aangevoerd dat de intrekking leidt tot een onrechtvaardige inmenging in zijn privé- en familieleven, omdat zijn vrouw en kinderen bij hem verblijven. Verweerder meent daarom dat hij in het bestreden besluit terecht niet is ingegaan op deze omstandigheden.
22. De rechtbank merkt ten aanzien van de bijzondere omstandigheden allereerst op dat op het voornemen tot intrekking niet is gereageerd door eiser. In bezwaar is slechts verwezen naar eisers mailbericht van 27 december 2017 waarin het volgende staat “(...) this is a crucial matter to me and my family (my two children and my wife) who are with me here in the UK (...).” De rechtbank is van oordeel dat deze zinsnede en de verwijzing in bezwaar naar deze e-mail onvoldoende aanknopingspunt bood voor verweerder om nader onderzoek te doen naar de verblijfsrechtelijke gevolgen. De vergewisplicht van verweerder reikt niet zo ver dat hij bij dergelijke uitlatingen op zoek moet gaan naar de mogelijke gronden van bezwaar. Eiser wordt bijgestaan door een professioneel gemachtigde en hij had deze grond in de bezwaarfase nader moeten onderbouwen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
23. De rechtbank is verder van oordeel dat het beroep op schending van de hoorplicht niet slaagt. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij één van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf al meteen blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Eiser heeft in bezwaar geen omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat hij mogelijk in aanmerking komt voor vrijstelling van zijn afstandsverplichting dan wel dat dat de autoriteiten van Soedan geen of onvoldoende medewerking hebben verleend aan het doen van afstand van zijn Soedanese nationaliteit. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat het op voorhand duidelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andere uitkomst en dat daarover geen redelijke twijfel mogelijk was. Verweerder mocht dan ook van het horen van eiser afzien.
24. Dit betekent dat het beroep ongegrond is.
25. Voor een proceskostenveroordeling dan wel vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding