Home

Rechtbank Den Haag, 11-06-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:12212, 2195056 RL EXPL 13-20830

Rechtbank Den Haag, 11-06-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:12212, 2195056 RL EXPL 13-20830

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
11 juni 2014
Datum publicatie
7 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2014:12212
Zaaknummer
2195056 RL EXPL 13-20830

Inhoudsindicatie

Effectenlease: zorgplicht, tussenpersoon, schadevergoeding, toepasselijkheid Hofmodel, onaanvaardbaar zware financiële last, causaal verband, schadeverdeling, verrekening dividend, wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten, kostenveroordeling.

Door Aegon is niet weersproken dat zij haar zorgplicht, zoals door de HR gedefinieerd in de 5-juni arresten, jegens Eiser geschonden heeft. Aegon is tevens aansprakelijk voor tekortkoming van de tussenpersoon voor zo ver het de niet nakoming van de zorgplicht betreft. De vraag of op Aegon een verdergaande aansprakelijkheid rust voor de gedragingen van de tussenpersoon behoeft geen beantwoording. Gesteld noch gebleken is dat de schade van Eiser door toedoen van de tussenpersoon groter is dan deze geweest zou zijn zonder diens tussenkomst. Dat geldt ook voor het beroep van Eiser op de artikelen 6:171 en 172 BW. Dat de tussenpersoon niet beschikte over een vergunning ex artikel 7 Wte maakt de overeenkomst nietig of vernietigbaar is en heeft ook niet geleid tot meer af ander schade dan die welke toe te schrijven is aan de schending door Aegon van haar zorgplicht. De rol en positie van de tussenpersoon zijn daarom verder niet van belang.

De 5-juni arresten zijn uitgangspunt voor de schadevergoeding. De schade omvat niet alleen de restschuld, maar ook de betaalde rente en eventueel de reeds betaalde aflossing.

Met behulp van het Hofmodel wordt vastgesteld of de financiële verplichtingen uit de overeenkomst al dan niet een onaanvaardbaar zware last vormden voor de afnemer. Is sprake van een onaanvaardbaar zware financiële last, dan komt zowel de inleg als de restschuld voor 2/3-deel voor rekening van Dexia en voor 1/3-deel voor rekening voor rekening van de afnemer. Is geen sprake van een onaanvaardbaar zware financiële last dan komt 2/3-deel van de restschuld voor rekening van Dexia en blijft 1/3-deel van de restschuld voor rekening van de afnemer. Voorts blijft in dat geval de betaalde inleg geheel voor rekening van de afnemer. Een batig saldo uit voorgaande overeenkomsten mag op grond van artikel 6:101 BW in mindering worden gebracht op de door Dexia te betalen schadevergoeding.

Het standpunt van Eiser, dat de 5-juni arresten en het Hofmodel niet kunnen dienen als basis voor de beslissing, wordt verworpen. De stelling dat de in de jurisprudentie ontwikkelde regels voor de verdeling van de schade geen recht doen aan de mate waarin elk der partijen een verwijt treft van het ontstaan van de schade, stuit af op rov. 3.25 van het arrest van het Hof Amsterdam van 1 december 2009 in de zaak Dexia/Van der Heijden. Door Eiser aangehaalde latere jurisprudentie (HR 8-2-2013 en 6-9-2013) had betrekking op wezenlijk andere rechtsverhoudingen dan een standaard effectenlease relatie. Ook de stelling van Eiser, dat Aegon had moeten weigeren de overeenkomst aan te gaan, wordt verworpen; zo ver strekt de zorgplicht niet.

De subsidiaire stelling van Eiser, dat uit de berekening volgens het Hofmodel blijkt dat de overeenkomst voor hem een onaanvaardbaar zware financiële last vormde, is door Aegon niet (gemotiveerd) weersproken. Het standpunt van Aegon, dat het Hofmodel niet kan dienen om te bepalen of al dan niet sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last, wordt verworpen onder verwijzing naar HR 29-4-2011, LJN BP4012 en LJN BP4003. Anders dan Aegon aangevoerd heeft, kan niet worden volstaan met slechts te beoordelen of de afnemer in staat is gebleken de maandtermijnen te voldoen. Bovendien was er bij de onderhavige overeenkomst geen sprake van maandtermijnen.

Toepassing van het Hofmodel leidt tot de conclusie dat de overeenkomst voor Eiser een onaanvaardbaar zware financiële last vormde. Aegon had hem, als zij voldaan had aan haar zorgplicht, dus moeten ontraden de overeenkomst aan te gaan. Gesteld noch gebleken is dat Eiser de overeenkomst ook zou zijn aangegaan als Aegon aan haar zorgplicht had voldaan. Daarmee staat het causale verband tussen enerzijds de niet nakoming door Aegon van haar zorgplicht en anderzijds de schade, bestaande uit de betaalde inleg en de restschuld, vast. Er is geen goede grond om, zoals Aegon heeft bepleit, af te wijken van de schadeverdeling van de in het Hofmodel ontwikkelde en inmiddels in de jurisprudentie algemeen aanvaarde regel inzake de verdeling van de schade. Het is redelijk om op grond van artikel 6:100 BW het door Eiser ontvangen dividend in mindering te brengen op de door Aegon te betalen schadevergoeding. De wettelijke rente is door Aegon verschuldigd vanaf de datum waarop de overeenkomst geëindigd is. Eerst toen is komen vast te staan dat Eiser schade heeft geleden als gevolg van de niet nakoming door Aegon van haar zorgplicht.

Door Leaseproces is voldoende aannemelijk gemaakt dat mede in het belang van Eiser kosten zijn gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte, die niet vallen onder de proceskosten als bedoeld in de artikelen 237 tot en met 240 Rv. Dat Leaseproces voorafgaand aan de procedure aan Aegon geen informatie heeft verstrekt over de financiële positie van Eiser, staat aan toewijzing van buitengerechtelijke kosten niet in de weg. Gesteld noch gebleken is dat, ware die informatie wel verstrekt, daadwerkelijk een schikking zou zijn bereikt. Aegon wordt veroordeeld in de proceskosten. Er is geen reden om een proceskostenveroordeling van Aegon achterwege te laten omdat Leaseproces voorafgaand aan de procedure geen informatie heeft verstrekt over de financiële situatie van Eiser.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Team kanton Den Haag

hsw

zaak- en rolnummer: 2195056 \ RL EXPL 13-20830

datum: 11 juni 2014

Vonnis in de zaak van:

[eiser],

wonende te [woonplaats], eisende partij,

hierna te noemen: [eiser], gemachtigde: mr. G. van Dijk, werkzaam bij Leaseproces B.V. te Amsterdam.

tegen

de besloten vennootschap Aegon Financiële Diensten B.V.,gevestigd te ’s-Gravenhage,

gedaagde partij, hierna te noemen: Aegon, gemachtigde: mr. B.W.G. van der Velden, advocaat te Amsterdam,

Procedure

Feiten

Vordering en verweer

Beoordeling

Beslissing