Rechtbank Den Haag, 18-01-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:629, AWB 15/4928
Rechtbank Den Haag, 18-01-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:629, AWB 15/4928
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 18 januari 2016
- Datum publicatie
- 25 januari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2016:629
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2019:2400, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 15/4928
- Relevante informatie
- Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 83
Inhoudsindicatie
asiel, art. 83a Vw, nieuw asielmotief, homoseksualiteit, bestuurlijke lus
De rechtbank stelt vast dat het volledig en ex nunc onderzoek naar alle feitelijke en juridische gronden als bedoeld in artikel 83a Vw tevens omvat het onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming in de zin van de richtlijn 2011/95/EU (de Definitierichtlijn). Daaronder valt naar het oordeel van de rechtbank eisers verklaring in beroep dat hij wegens zijn homoseksualiteit vreest voor terugkeer naar Nigeria. Het standpunt van verweerder, dat nu dit een nieuw asielmotief betreft dit beter kan worden beoordeeld bij een nieuw in te dienen asielaanvraag waartegen ook een effectief rechtsmiddel openstaat, maakt dan ook nog niet dat de rechtbank voorbij kan gaan aan de in artikel 83a Vw neergelegde verplichting tot volledig en ex nunc onderzoek. De rechtbank acht in dat kader ook van belang dat, naast de verplichting voor de rechter om in asielzaken ex nunc te toetsen op grond van artikel 83 Vw, er thans door de wetgever voor is gekozen om aanvullend op deze bepaling de verplichting zoals weergegeven in artikel 46, derde lid, van de herziene Procedurerichtlijn te implementeren in artikel 83a Vw. De rechtbank ziet niet in waarom deze verplichting tot volledig en ex nunc onderzoek niet zou gelden voor nieuwe asielmotieven die in beroep zijn aangevoerd. Dat uit de Memorie van Toelichting bij artikel 83a Vw volgt dat verruiming van de rechterlijke toets naar volledig nieuwe asielmotieven op praktische grenzen zou stuiten en niet het beoogde doel bereikt, acht de rechtbank in dit verband niet doorslaggevend. De rechtbank is van oordeel dat, zoals ook ter zitting door eiser is bepleit, niet valt uit te sluiten dat het indienen van een nieuwe asielaanvraag voor de vreemdeling tot fundamentelere bezwaren kan leiden, zoals beperkte financiële rechtsbijstand en de omstandigheid dat het beroep na een tweede asielaanvraag geen schorsende werking heeft en men in de regel een tweede verzoek om een voorlopige voorziening niet mag afwachten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank als toetsende rechter evenwel een standpunt van verweerder omtrent (de geloofwaardigheid van) het nieuwe asielmotief een vereiste om tot een volledig en ex nunc onderzoek te kunnen komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het volledig en ex nunc onderzoek in de zin van artikel 83a Vw ertoe noopt dat aan artikel 83 Vw een andere invulling wordt gegeven dan voorheen het geval was, namelijk dat verweerder gehouden is een standpunt in te nemen over het nieuwe asielmotief zoals gesteld door eiser. Nu verweerder in geval van eiser in strijd met artikel 83 Vw geen aanleiding heeft gezien een standpunt dienaangaande in te nemen, treft de grond van eiser doel.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:51a Awb in de gelegenheid te stellen een nadere motivering te verstrekken, nu nader onderzoek door verweerder nodig is. Verweerder dient eiser over zijn nieuwe asielmotief te horen.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/4928
tussenuitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 18 januari 2016 in de zaak tussen
geboren op [geboortedatum] , van Nigeriaanse nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. C. Lucassen, advocaat te Utrecht),
en
(gemachtigde: mr. J.J. Hofland, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).
Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 10 september 2015 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
-
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. In de nacht van [datum 1] 2013 is de groepering Boko Haram naar eisers dorp, [naam dorp] genaamd, gekomen om mannen te rekruteren. Eiser is hierbij samen met zijn vriend [naam 1] en twintig andere mannen met een vrachtwagen meegenomen naar een woestijn. Hier werden foto’s van alle gevangenen gemaakt en werden rituelen, zoals bloed drinken en een eed afleggen, uitgevoerd bij eiser en de andere gevangenen. Vervolgens werd eiser bewaker gemaakt. In de nacht van [datum 2] 2013, dan wel twee dagen na [datum 1] 2013, heeft eiser samen met andere gevangenen kunnen ontsnappen. Eiser is gaan rennen en nadat hij was aangekomen in een dorp, kreeg hij hulp van een meneer genaamd [naam 2] (verder: [naam 2] ). Eiser is bij [naam 2] gebleven en heeft hem geholpen met landbouwwerkzaamheden. Eiser mocht bij [naam 2] blijven, mits hij seks zou hebben met hem. Omdat eiser dit niet wilde, dreigde [naam 2] aan mensen te vertellen dat eiser tot de Boko Haram behoort. Dit heeft ertoe geleid dat eiser heeft ingestemd met het verzoek van [naam 2] om seks te hebben met hem. In de nacht van [datum 3] 2014 wilde [naam 2] , terwijl eiser lag te slapen, hem vermoorden. Hierbij greep [naam 2] hem hard bij zijn nek. Eiser trachtte zichzelf te redden door flink met zijn benen tegen het geslachtsdeel van [naam 2] te schoppen, waarop [naam 2] viel en niet meer bewoog. Eiser is toen weg gegaan richting het bos en heeft daar een nacht doorgebracht, waarna hij op [datum 4] 2014 naar Lagos is gelift. Omdat eiser vreest dat Boko Haram naar hem op zoek is en uit angst dat hij zal worden beschuldigd van de dood van [naam 2] , heeft hij Nigeria verlaten.
-
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat het asielrelaas ongeloofwaardig wordt geacht, nu eiser op essentiële onderdelen van zijn relaas wisselende en ongerijmde verklaringen heeft afgelegd.
-
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn asielaanvraag heeft afgewezen op grond van het volgende. Eiser doet een beroep op artikel 83 Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat hij een nieuw feit naar voren wil brengen. Eiser is homoseksueel en heeft ook daarom te vrezen voor vervolging bij terugkeer naar Nigeria. Hij heeft dit niet eerder naar voren durven te brengen in de gehoren aangezien hij toen niet wist hoe men in Nederland hierop zou reageren en of men het afkeurend gedrag vindt. Ook in de gesprekken met zijn vorige advocaat heeft hij dit niet ter sprake durven brengen, omdat er een onvoldoende vertrouwensband voor was. Eiser heeft in Nederland een relatie met een andere homoseksuele asielzoeker, ook afkomstig uit Nigeria. Eiser wenst gehoord te worden door verweerder over zijn seksuele geaardheid en verzoekt verweerder te beoordelen of dit nieuwe feit aanleiding is om het bestreden besluit in te trekken.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het nieuw naar voren gebrachte feit een nieuw asielmotief betreft dat geen verband houdt met de in de bestuurlijke fase naar voren gebrachte asielmotieven. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat een nieuw asielmotief, ingebracht ten tijde van de beroepsfase, niet bij de beoordeling van het beroep kan worden betrokken. Een nieuw asielmotief valt niet onder artikel 83 Vw. Verweerder verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 1 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW4908) en van 10 november 2011, zaaknummer 201103103/1/V2. Gelet hierop kan dit nieuwe asielmotief niet worden meegenomen bij de beoordeling van onderhavig beroep. Verweerder ziet derhalve geen aanleiding eiser hieromtrent te horen dan wel om het bestreden besluit in te trekken. Ten overvloede merkt verweerder op dat de inwerkingtreding van de nieuwe richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herziene Procedurerichtlijn) hierin geen verandering teweeg heeft gebracht. Weliswaar is artikel 83a (nieuw) Vw toegevoegd aan de Vreemdelingenwet, maar de ex nunc beoordeling van de rechtbank brengt niet met zich mee dat thans wel nieuwe asielmotieven in beroep beoordeeld dienen te worden door de rechtbank. Verweerder verwijst naar pagina’s 23 en 24 van de Memorie van Toelichting behorende bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vw ter uitvoering van onder meer de herziene Procedurerichtlijn (2014/2015, 34 088, nr. 3, punt 3.1.2, onder ii, ‘ex nunc onderzoek’), waaruit dit expliciet blijkt. In het wetsvoorstel, zoals het in consultatie is ingebracht, was wel een uitbreiding van de ex nunc toetsing voorzien ten aanzien van nieuwe asielmotieven. Echter, de Afdeling heeft zich hier expliciet tegen uitgesproken in de consultatieronde. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de wetgever de Afdeling is gevolgd in het standpunt dat een verruiming van de rechterlijke toets naar volledig nieuwe asielmotieven op praktische grenzen stuit en niet het beoogde doel bereikt. Derhalve is nadrukkelijk door de wetgever afgezien van de uitbreiding van de ex nunc toetsing ten aanzien van nieuwe asielmotieven. Uit de reactie van de Afdeling op dit wetsvoorstel blijkt ook duidelijk dat de vaste jurisprudentie op dit punt nog immer van toepassing is en de inwerkingtreding van de herziene Procedurerichtlijn heeft hier geen verandering in gebracht. Indien eiser dit nieuwe asielmotief beoordeeld wil hebben door verweerder, dan staat het hem vrij een nieuwe asielaanvraag in te dienen.
Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat het nieuw naar voren gebrachte feit wel verband houdt met de in de bestuurlijke fase naar voren gebrachte asielmotieven. Eiser heeft tijdens het nader gehoor immers al verklaard over het feit dat hij seksuele gemeenschap heeft gehad met een man in Nigeria. Tijdens het eerste gehoor durfde hij daar nog niet over te praten. Eiser verwijst naar zijn verklaring op pagina 9, tweede alinea van het eerste gehoor: “Verder had die man mij geholpen. Hij gaf mij een optie. Ik wil daar liever niet over praten. Ik ben daar bang voor.” Ook zegt hij daarover (pagina 9, vierde alinea): “De man maakte mij gewoon blij.” Tijdens het nader gehoor verklaart hij (pagina 8, vierde alinea): “Op een dag kwam de man met een raar voorstel. De man zei tegen mij dat hij mij verder zou helpen, maar onder één voorwaarde. Hij wilde seks hebben met mij. De man bedreigde mij gewoon, omdat ik nee zei. Ik zei ‘dat kan niet, voor mij kan dat niet’. Hoe kan je met een man vrijen, dat is toch niet mogelijk. Toen zei hij ‘dan ga ik iedereen vertellen dat je Boko Haram bent.’ Toen werd ik gewoon bang, ik was bang voor hem geworden. Hij zei dat hij moest doorgeven als Boko Haram. Toen heb ik tegen mijn wil/ik had geen keus, want ik was bang, op die manier heeft die man tegen mijn wil met mij gevrijd. Hij kwam ’s nachts en vroeg mij mijn kleding uit te doen en mij aan te raken. Dat heeft tot seks geleid. Ik was bang. Elke nacht, daarna hebben wij dat 2 keer gedaan en tegelijkertijd na die 2 keer, het ging door.” Weliswaar heeft eiser in de bestuurlijke fase niet expliciet aangegeven dat hij homoseksueel is en dat hij hierom vreest voor vervolging bij terugkeer naar Nigeria, wel vertelt hij dat hij homoseksuele handelingen heeft verricht en is met deze verklaringen een duidelijk verband aan te wijzen met zijn homoseksualiteit. Hoewel uit de Memorie van Toelichting met betrekking tot artikel 83a (nieuw) Vw volgt dat een nieuwe aanvraag een beter kader biedt voor nieuw feitenonderzoek, staat verweerder in deze zaak niets in de weg om het bestreden besluit in te trekken dan wel de rechtbank te verzoeken de beroepszaak aan te houden, en het nieuwe asielmotief van eiser te beoordelen door het horen van eiser. De beoordeling van het nieuwe asielmotief zal bovendien niet op een andere wijze plaatsvinden dan in een nieuwe asielprocedure, namelijk door het horen van eiser. Praktisch gezien zijn er dan ook geen bezwaren voor een beoordeling van eisers asielmotief in de onderhavige procedure. Eiser verzoekt de rechtbank, gelet op artikel 83, vierde lid, Vw hem in de gelegenheid te stellen zijn homoseksualiteit verder aannemelijk te maken door het horen van eiser door verweerder, waarna verweerder ingevolge artikel 83, vijfde lid, Vw daarover een standpunt kan innemen.
De rechtbank acht het volgende wettelijk kader van belang.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd. Ingevolge het tweede lid houdt de rechtbank met de in het eerste lid bedoelde gegevens rekening indien deze relevant kunnen zijn voor de beschikking omtrent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Ingevolge het derde lid wordt met deze gegevens geen rekening gehouden voor zover de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
Ingevolge het vijfde lid laat de staatssecretaris de wederpartij en de rechtbank zo spoedig mogelijk schriftelijk weten of de gegevens, bedoeld in het eerste lid, aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van het bestreden besluit. De rechtbank kan daarvoor een termijn stellen.
Met ingang van 20 juli 2015 is de Wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de herziene Procedurerichtlijn in werking getreden.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de herziene Procedurerichtlijn, zorgen de lidstaten ervoor dat voor verzoekers een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie openstaat tegen een beslissing die inzake hun verzoek om internationale bescherming is gegeven.
Volgens het derde lid, zorgen de lidstaten ervoor, teneinde aan het eerste lid te voldoen, dat
een daadwerkelijk rechtsmiddel een volledig en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke
als juridische gronden omvat, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek van
de behoefte aan internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU, zulks ten
minste in beroepsprocedures voor een rechterlijke instantie van eerste aanleg.
Ingevolge artikel 83a Vw omvat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
Uit de Memorie van Toelichting (34 088, nr. 3) bij art. 83a Vw (ex nunc onderzoek), p. 22 en 23, blijkt dat bewust is afgezien van een uitbreiding van de ex nunc toets naar nieuwe asielmotieven, nu dit op praktische bezwaren stuit. De rechter zal een volledig nieuw asielmotief zelf moeten onderzoeken, zonder dat duidelijk is in hoeverre verweerder dit motief als geloofwaardig beoordeelt. Dit zal leiden tot langer onderzoek en planningsproblemen. Alvorens een rechter kan toetsen, dient er sprake te zijn van een oordeel van het bestuur. De rechterlijke procedure is niet ingericht op het doen van onderzoek naar een nieuw asielmotief en in die gevallen is het doorgaans niet effectief en efficiënt om de rechter verantwoordelijk te maken voor de beoordeling daarvan. Het doen van een nieuwe aanvraag zou in veel gevallen een beter kader bieden voor nieuw feitenonderzoek.
De rechtbank overweegt ambtshalve dat op 20 juli 2015 de wijziging van de Vreemdelingenwet ter implementatie van de herziene Procedurerichtlijn en richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herziene Opvangrichtlijn) in werking is getreden. Op grond van het in die wetswijziging opgenomen overgangsrecht, zoals, voor zover hier van belang, neergelegd in artikel II, eerste lid, is op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw waarop is besloten voor inwerkingtreding van deze wet het recht zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze wet van toepassing, met uitzondering van artikel 83a (nieuw) Vw, tenzij het onderzoek door de rechtbank is gesloten.
Nu het bestreden besluit dateert van voor 20 juli 2015, is het recht zoals dit gold voor de inwerkingtreding van de wijziging van de Vreemdelingenwet van toepassing. Echter, aangezien de sluiting van het onderzoek in deze zaak heeft plaatsgevonden na 19 juli 2015, omvat de toetsing van de rechtbank al wel het in artikel 83a (nieuw) Vw bedoelde volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte van internationale bescherming.
De rechtbank stelt voorop dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen de standpunten van verweerder met betrekking tot de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas over wat hij in Nigeria heeft meegemaakt.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat sprake is van een nieuw asielmotief dat verband houdt met de in de bestuurlijke fase naar voren gebrachte asielmotieven, overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat eiser tijdens de bestuurlijke fase niet heeft aangegeven dat hij homoseksueel is. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard over het feit dat hij seksuele gemeenschap heeft gehad met een man, maar daarbij ook duidelijk aangegeven dat met een man vrijen voor hem niet kan en dat hij dacht dat dat niet mogelijk was. Voorts blijkt nergens uit zijn relaas dat hij om die reden vreest voor vervolging bij terugkeer naar Nigeria. Eiser heeft in het nader gehoor verklaard dat hij vreest dat Boko Haram naar hem op zoek is en dat hij verder vreest voor de autoriteiten, uit angst dat hij door iedereen zal worden beschuldigd van de dood van [naam 2] (p.11 en 12 van het nader gehoor). Hij heeft verklaard dat hij om die reden Nigeria heeft verlaten en de bescherming van de Nederlandse autoriteiten verdient. Dat eiser in beroep naar voren heeft gebracht dat hij homoseksueel is, houdt naar het oordeel van de rechtbank, geen althans onvoldoende verband met hetgeen eiser in de bestuurlijke fase aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd, nu dat een daarvan te ver verwijderd verband betreft. Dat eiser homoseksueel stelt te zijn op grond waarvan hij vreest voor vervolging bij terugkeer naar Nigeria, vormt daarom een nieuw asielmotief.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling vloeit voort dat een nieuw asielmotief en stukken ter staving hiervan niet bij de beoordeling van een beroep kunnen worden betrokken. De Afdeling heeft eerder overwogen dat artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) noch artikel 83 Vw op een nieuw asielmotief betrekking heeft (uitspraken van 1 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW4908) en 10 november 2011 (nr. 201103103/1/V2)).
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag, of artikel 83a (nieuw) Vw noopt tot een wijziging van voornoemde lijn. In dit artikel ligt de opdracht besloten voor de rechter om een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als juridische gronden te verrichten. De rechtbank ziet zich gelet hierop voor de vraag gesteld wat de betekenis is van artikel 83a Vw en het daaraan ten grondslag liggende artikel 46, derde lid, van de herziene Procedurerichtlijn voor de rechterlijke toetsing van een in een asielbesluit opgenomen (geloofwaardigheids)oordeel. De rechtbank is van oordeel dat de beantwoording van deze vraag tevens van belang is in de onderhavige zaak, waarin verweerder zich op het standpunt heeft gesteld een nieuw asielmotief niet te zullen beoordelen in de onderhavige procedure, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis van artikel 83a Vw. Een (geloofwaardigheids)oordeel over het nieuwe asielmotief van eiser ontbreekt derhalve. De rechtbank zoekt voor de uitleg van artikel 83a Vw aansluiting bij hetgeen de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, bij uitspraak van 1 oktober 2015 (ECLI:RBDHA:2015:11350) heeft overwogen onder 3 en 4:“(…) Meer in het bijzonder dient de vraag te worden beantwoord of het verrichten van een volledig onderzoek betekent dat de rechter, los van het door het bestuur verrichte onderzoek en los van de beoordeling door het bestuur (met inbegrip van de beoordeling van de geloofwaardigheid van hetgeen door de desbetreffende vreemdeling naar voren is gebracht), zelfstandig de feiten in de desbetreffende zaak moet vaststellen en een eigen beoordeling (van de geloofwaardigheid) van het asielrelaas moet geven en aan de hand daarvan moet beoordelen of terecht een verblijfsvergunning is geweigerd (‘beoordelende rechter’).Een zodanige benadering wijkt echter af van het Nederlandse bestuursrechtelijke bestel, waarvan het vreemdelingenrecht deel uitmaakt. In dit bestel voert het bestuur, in dit geval de staatssecretaris, de wet uit en is het de taak van de bestuursrechter de daartoe door de staatssecretaris genomen besluiten, indien daartegen beroep is ingesteld, op rechtmatigheid te toetsen aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden, met inachtneming van ambtshalve te toetsen voorschriften van openbare orde (‘toetsende rechter’).De vraag dient beantwoord te worden of artikel 83a van de Vw 2000 als implementatie van artikel 46, derde lid, van de Richtlijn noopt tot afwijking van die toetsende rol van de bestuursrechter. Zoals volgt uit de toelichting bij het voorstel van de Commissie (COM 2009 (554)) is artikel 46, derde lid, van de Richtlijn gebaseerd op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) en het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: het EHRM). Bij de beantwoording van de hiervoor gestelde vraag dient de rechtbank daarom deze rechtspraak te betrekken.
Uit de rechtspraak van het EHRM, bijvoorbeeld de arresten van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, zaak nr. 30696/09, en 15 mei 2012, H.N. tegen Zweden, zaak nr. 30720/09, volgt dat het EHRM niet zelf, los van het door de lidstaat verrichte onderzoek, de door de vreemdeling ingediende asielaanvraag onderzoekt (‘the Court does not itself examine the actual asylum applications’). Voorts geldt dat ten aanzien van de beoordeling van de geloofwaardigheid van een gesteld asielrelaas, uit de rechtspraak van het EHRM is af te leiden dat ook het EHRM niet voorbij gaat aan de door de nationale autoriteiten verrichte geloofwaardigheidsbeoordeling. Zoals volgt uit de arresten van 9 maart 2010 (R.C. tegen Zweden, zaak nr. 41827/07) en 28 juni 2012 (A.A. en anderen tegen Zweden, zaak nr. 14499/09) heeft het EHRM als algemene regel geformuleerd dat deze nationale autoriteiten het beste in staat zijn om de geloofwaardigheid van een relaas te beoordelen (‘It accepts that, as a general principle, the national authorities are best placed to assess not just the facts but, more particularly, the credibility of witnesses, since it is they who have had an opportunity to see, hear and assess the demeanour of the individual concerned.’).
De rechtbank is bekend met arresten, waarin het EHRM zich actiever heeft opgesteld in het feitenonderzoek, in het geval de nationale autoriteiten daarin zijn tekortgeschoten, bijvoorbeeld het arrest van 18 november 2014 (M.A. tegen Zwitserland, zaak nr. 52589/13). Dat zelfstandige onderzoek van het EHRM moet echter verklaard worden vanuit de positie die het EHRM inneemt als laatste vangnet. Anders dan de Nederlandse bestuursrechter heeft het EHRM niet de mogelijkheid om een besluit te vernietigen indien het (feiten)onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest. Het EHRM dient in dat geval dus zelfstandig vast te stellen of uitzetting zal leiden tot schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Voor de Nederlandse bestuursrechter bestaat die noodzaak niet.
De rechtbank merkt voorts op dat ook vanuit de systematiek van de Richtlijn het niet voor de hand ligt om aan te nemen dat de rechter een beoordelende in plaats van toetsende rol heeft, nu daarin een onderscheid wordt gemaakt tussen de autoriteit die is aangewezen voor het behandelen van verzoeken om internationale bescherming als bedoeld in artikel 4 van de Richtlijn (‘beslissingsautoriteit’), waartoe in Nederland verweerder is aangewezen, en de rechterlijke instantie als bedoeld in artikel 46 van de Richtlijn. Uit het voorgaande volgt dat in de rechtspraak van het EHRM onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn dat met artikel 46, derde lid, van de Richtlijn en de vermelding in die bepaling dat een volledig onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden moet plaatsvinden, een beoordelende in plaats van een toetsende (nationale) rechter is beoogd. 3.8.2 Voorts stelt de rechtbank vast dat het volledig en ex nunc onderzoek naar alle feitelijke en juridische gronden als bedoeld in artikel 83a Vw tevens omvat het onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming in de zin van de richtlijn 2011/95/EU (de Definitierichtlijn). Daaronder valt naar het oordeel van de rechtbank eisers verklaring in beroep dat hij wegens zijn homoseksualiteit vreest voor terugkeer naar Nigeria. Het standpunt van verweerder, dat nu dit een nieuw asielmotief betreft dit beter kan worden beoordeeld bij een nieuw in te dienen asielaanvraag waartegen ook een effectief rechtsmiddel openstaat, maakt dan ook nog niet dat de rechtbank voorbij kan gaan aan de in artikel 83a Vw neergelegde verplichting tot volledig en ex nunc onderzoek. De rechtbank acht in dat kader ook van belang dat, naast de verplichting voor de rechter om in asielzaken ex nunc te toetsen op grond van artikel 83 Vw, er thans door de wetgever voor is gekozen om aanvullend op deze bepaling de verplichting zoals weergegeven in artikel 46, derde lid, van de herziene Procedurerichtlijn te implementeren in artikel 83a Vw. De rechtbank ziet niet in waarom deze verplichting tot volledig en ex nunc onderzoek niet zou gelden voor nieuwe asielmotieven die in beroep zijn aangevoerd. Dat uit de Memorie van Toelichting bij artikel 83a Vw volgt dat verruiming van de rechterlijke toets naar volledig nieuwe asielmotieven op praktische grenzen zou stuiten en niet het beoogde doel bereikt, acht de rechtbank in dit verband niet doorslaggevend. De rechtbank is van oordeel dat, zoals ook ter zitting door eiser is bepleit, niet valt uit te sluiten dat het indienen van een nieuwe asielaanvraag voor de vreemdeling tot fundamentelere bezwaren kan leiden, zoals beperkte financiële rechtsbijstand en de omstandigheid dat het beroep na een tweede asielaanvraag geen schorsende werking heeft en men in de regel een tweede verzoek om een voorlopige voorziening niet mag afwachten. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.8.1 is overwogen acht de rechtbank als toetsende rechter evenwel een standpunt van verweerder omtrent (de geloofwaardigheid van) het nieuwe asielmotief een vereiste om tot een volledig en ex nunc onderzoek te kunnen komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het volledig en ex nunc onderzoek in de zin van artikel 83a Vw ertoe noopt dat aan artikel 83 Vw een andere invulling wordt gegeven dan voorheen het geval was, namelijk dat verweerder gehouden is een standpunt in te nemen over het nieuwe asielmotief zoals gesteld door eiser. Nu verweerder in geval van eiser in strijd met artikel 83 Vw geen aanleiding heeft gezien een standpunt dienaangaande in te nemen, treft de grond van eiser doel.
4. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:51a Awb in de gelegenheid te stellen een nadere motivering te verstrekken, nu nader onderzoek door verweerder nodig is. Verweerder dient eiser over zijn nieuwe asielmotief te horen. In het geval verweerder ertoe mocht besluiten het geconstateerde gebrek te herstellen, dan bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:51a, tweede lid, Awb, dat verweerder binnen een termijn van zes weken na het verzenden van deze uitspraak tot herstel zal moeten overgaan.5. Indien verweerder geen gebruik maakt van de mogelijkheid het gebrek in de bestreden besluiten te herstellen, dient hij dit conform het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb zo snel mogelijk - en wel binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak - aan de rechtbank mede te delen.
6. Op grond van artikel 8:51b, derde lid, Awb kan eiser binnen vier weken nadat verweerder heeft bericht op welke wijze het gebrek is hersteld, schriftelijk zijn zienswijze naar voren brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
7. Verlenging van de hiervoor genoemde termijnen is slechts mogelijk in bijzondere gevallen. Een gemotiveerd verzoek om verlenging van een termijn moet worden ingediend binnen de in deze tussenuitspraak bepaalde termijn.
8. Indien verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid tot herstel, dan wel na het ongebruikt verstrijken van de termijn van zes weken voor het herstellen van het gebrek, zal de rechtbank binnen zes weken na het verstrijken van de gestelde termijn of het ontvangen van het bericht van verweerder einduitspraak doen.
9. Indien verweerder is overgegaan tot herstel van het gebrek, zal de rechtbank einduitspraak doen binnen zes weken na het verstrijken van de termijn van vier weken voor de zienswijze van eiseres.
10. Tenzij er aanleiding bestaat anders te beslissen, zal met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, Awb een nader onderzoek ter zitting achterwege blijven.
11. In afwachting van de nadere reactie van verweerder, zoals hiervoor aangegeven, en de zienswijze daarop van eiser, wordt iedere verdere beslissing aangehouden tot de einduitspraak.
Beslissing
- -
-
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit, zoals vastgesteld in rechtsoverweging 3.8.2 te herstellen, onder de voorwaarde dat verweerder binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank te kennen geeft van die gelegenheid gebruik te willen maken;
- -
-
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, voorzitter en mr. L.M. Kos en mr. M.J.C. Beerse, rechters, in aanwezigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2016.
griffier voorzitter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: