Home

Rechtbank Den Haag, 01-03-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:3061, NL18.24993

Rechtbank Den Haag, 01-03-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:3061, NL18.24993

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
1 maart 2019
Datum publicatie
2 april 2019
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2019:3061
Formele relaties
Zaaknummer
NL18.24993

Inhoudsindicatie

Afghanistan, Hazara, opvolgende asielaanvraag, afvalligheid en homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig, geen 15-c situatie, beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL18.24993

(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),

en

(gemachtigde: mr. S. Pijnenburg).

Procesverloop Bij besluit van 19 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.24994, plaatsgevonden op 14 februari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. R.E.J.M. van den Toorn, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en van Afghaanse nationaliteit. Zijn eerste asielaanvraag is afgewezen, waarbij zijn gestelde problemen in Afghanistan niet zijn geloofd. Deze beslissing staat in rechte vast1 .

2. Op 26 juni 2018 heeft eiser zijn huidige asielaanvraag ingediend. Daarbij heeft hij een onvertaald document overgelegd om zijn eerder gestelde problemen te onderbouwen. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat hij afvallige is en homoseksueel.

3. Verweerder meent dat de in de eerste procedure ongeloofwaardig geachte problemen niet alsnog aannemelijk zijn gemaakt met het overgelegde onvertaalde document. Verder acht verweerder de verklaringen van eiser over diens afvalligheid en homoseksualiteit ongeloofwaardig.

Volgens verweerder kan eiser nog immer niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM2.

4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.

De rechtbank oordeelt als volgt.

5. Een opvolgende asielaanvraag kan – kort gezegd – worden afgewezen als kennelijk ongegrond3, als deze niet niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het ontbreken van nieuwe elementen of bevindingen of de eerdere verlening van een asielvergunning4.

6. In het bestreden besluit heeft verweerder uitgelegd waarom het door eiser overgelegde document er niet toe kan leiden dat de eerder gestelde problemen alsnog geloofwaardig worden geacht. Hiertegen heeft eiser geen gronden geformuleerd.

7. Niet in geschil is dat verweerder de gestelde afvalligheid heeft beoordeeld volgens zijn vaste gedragslijn, zoals neergelegd in WI 2018/105. Verweerder heeft daarbij gemotiveerd tegengeworpen dat eiser vaag en tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop hij zegt ongelovig te zijn geworden6. Daaruit moet worden geconcludeerd dat niet is vast te stellen dat eiser eerst na de vorige asielprocedure afvallige zou zijn geworden. Hoewel verweerder gelooft dat eiser niet de Islam belijdt en stelt dat eiser daarmee tot een risicogroep en kwetsbare minderheidsgroep behoort, heeft verweerder evenzeer terecht overwogen dat eiser eerder geen problemen heeft ondervonden als gevolg van het niet actief belijden van zijn geloof. Aldus zijn er onvoldoende indicaties voor vervolging en is er geen sprake van voldoende persoonlijke kenmerken die wijzen op een risico op ernstige schade7. Eisers stelling in beroep dat het verschil tussen het niet langer actief belijden van de Islam en afvalligheid uiterst subtiel is, leidt niet tot een geslaagd beroep, omdat verweerders tegenwerping hiermee niet wordt weerlegd.

8. De gestelde homoseksualiteit van eiser heeft verweerder beoordeeld aan de hand van WI 2018/98. Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat eiser vaag en summier heeft verklaard over het moment en de wijze waarop hij zich bewust werd van zijn gevoelens. Verweerder heeft ook gemotiveerd uiteengezet dat eiser geen inzicht heeft gegeven in het proces dat hij heeft doorlopen na het ontdekken van zijn homoseksualiteit9. Daarbij heeft eiser tegenstrijdig verklaard over het moment waarop hij zegt zijn homoseksualiteit volledig te hebben aanvaard10. Nu eiser onder meer heeft verklaard dat hij zijn geaardheid al voor zijn komst naar Nederland heeft aanvaard, heeft verweerder ook terecht in zijn beoordeling betrokken dat eiser die geaardheid eerst nu bij verweerder heeft gemeld. Eisers verklaring dat hij zich eerder schaamde, valt hiermee niet te rijmen.

Evenzeer terecht heeft verweerder tegengeworpen dat eiser geen feitelijke kennis heeft van de situatie van lhbt’s in Nederland en geen namen wil noemen van jongens op wie eiser verliefd zou zijn geweest. Aldus heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt dat en op welke wijze hij invulling heeft gegeven aan zijn gestelde homoseksualiteit.

Nu eisers gestelde seksuele geaardheid niet geloofwaardig is bevonden, is er ook in zoverre geen sprake van dat hij het risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling bij terugkeer naar Afghanistan.

9. Verweerder stelt terecht dat op dit moment voor geen van de provincies in Afghanistan een situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn11 wordt aangenomen. Daarnaast heeft verweerder terecht overwogen dat de omstandigheid dat eiser behoort tot de bevolkingsgroep van de Hazara op zich onvoldoende is om te concluderen dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 oktober 201812. Verweerder heeft er voorts ter zitting op gewezen dat de door de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op 14 januari 201913 aangenomen verslechterde algemene veiligheidssituatie sindsdien voor Hazara in de provincie Ghazni ziet op de westelijke gebieden Jaghori en Malestan en niet op het oostelijk deel van de provincie Ghazni, waar eiser vandaan komt. Eiser heeft dit niet weten te weerleggen. Er is daarom geen aanleiding om aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar Ghazni een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b en ten derde, van de Vw.

10. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiser nog altijd niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.

11. De opvolgende aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.

Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.