Raad van State, 10-07-2019, ECLI:NL:RVS:2019:2377, 201901937/1/V2
Raad van State, 10-07-2019, ECLI:NL:RVS:2019:2377, 201901937/1/V2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 10 juli 2019
- Datum publicatie
- 17 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2019:2377
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:3061, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Zaaknummer
- 201901937/1/V2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 19 december 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Uitspraak
201901937/1/V2.
Datum uitspraak: 10 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 1 maart 2019 in zaak nr. NL18.24993 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 1 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.E.J.M. van den Toorn, advocaat te Made, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling betoogt onder meer dat de rechtbank hem ten onrechte niet op de hoogte heeft gesteld van het telefonisch contact dat voorafgaand aan de zitting tussen de rechtbank en de staatssecretaris heeft plaatsgevonden. Volgens de vreemdeling is hij door dit handelen in zijn verdediging geschaad.
1.1. De vreemdeling heeft zijn gronden van beroep bij brief van 4 februari 2019 aangevuld en een beroep gedaan op de uitspraak van 14 januari 2019 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, ECLI:NL:RBDHA:2019:458.
Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank van 14 februari 2019 blijkt dat de rechtbank op 12 februari 2019 de staatssecretaris telefonisch heeft verzocht ter zitting te reageren op de uitspraak van de zittingsplaats Haarlem en de daarbij betrokken stukken over de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan.
1.2. Uit het recht op een eerlijk proces vloeit voort dat partijen een gelijke kans tot procesvoering moet worden geboden. Dit houdt in dat een wederpartij kennis moet kunnen nemen van communicatie door de rechtbank met de andere partij. Het had dan ook op de weg van de rechtbank gelegen om de vreemdeling voorafgaand aan de zitting te informeren over het telefonisch contact dat zij heeft gehad met de staatssecretaris en de informatie die de rechtbank van hem heeft gevraagd.
Alleen al hierom slaagt de grief.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Wat de vreemdeling overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 1 maart 2019 in zaak nr. NL18.24993;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
w.g. Verheij w.g. Zwinkels
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019
309-915.