Rechtbank Den Haag, 15-10-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10202, C-09-596550-KG ZA 20-692
Rechtbank Den Haag, 15-10-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10202, C-09-596550-KG ZA 20-692
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2020
- Datum publicatie
- 15 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2020:10202
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2021:480, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- C-09-596550-KG ZA 20-692
Inhoudsindicatie
De rechter heeft vandaag in een kort geding beslist dat de Staat niet verplicht kan worden om een Nederlands-Marokkaanse vrouw met een verstandelijke beperking en psychische en lichamelijke problemen, weg te halen uit het vluchtelingenkamp in Syrië waar zij zich bevindt.
Beslissing Gerechtshof
Eind vorig jaar besliste het Gerechtshof in Den Haag dat de Staat niet verplicht is een groep vrouwen en hun kinderen vanuit Syrië naar Nederland te halen. De Staat hoefde zich daarvoor ook niet in te spannen. De Hoge Raad heeft de beslissing van het Hof in juni 2020 bekrachtigd. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft kort daarna een zelfde beslissing genomen in een zaak van een gewonde Nederlands-Marokkaanse vrouw. Zij meende dat in haar specifieke situatie de belangenafweging anders zou moeten uitvallen. Daarin werd zij door de voorzieningenrechter echter niet gevolgd.
De belangen van eiseres
De eiseres in dit kort geding is van mening dat de belangenafweging in haar geval wel anders moet uitvallen, maar de rechter gaat daar niet in mee. De rechter vindt de belangen van eiseres wel zeer zwaarwegend en de situatie uiterst schrijnend. De rechter concludeert dat eiseres mogelijk mede onder invloed van haar gebrekkige geestelijke conditie de keuze tot uitreizen heeft gemaakt. Daarnaast wordt aangenomen dat zij vanwege haar slechte psychische en lichamelijke situatie waarschijnlijk nog erger te lijden heeft onder de erbarmelijke omstandigheden in het kamp dan vele anderen.
De belangen van de Staat rechtvaardigen zijn weigering
De rechter vindt de belangen van de Staat echter zo zwaarwegend dat de belangenafweging toch in het voordeel van de Staat moet uitvallen. Er bestaan nog altijd grote risico’s voor de veiligheid van (Nederlandse) ambtenaren, als zij zich naar Noord-Syrië zouden moeten begeven om eiseres uit dat gebied weg te krijgen. Verder zou de Staat daartoe overleg moeten plegen met niet erkende groeperingen en entiteiten in Noord-Syrië. Dat kan niet van de Staat worden gevergd omdat daarmee schade kan ontstaan aan de internationale betrekkingen. Als de situatie in Syrië voldoende verbeterd is dan moet de Staat eiseres wel repatriëren, zo overweegt de rechter nog wel.
Zie ook: ECLI:NL:HR:2020:1148 en ECLI:NL:RBDHA:2020:5940
Uitspraak
Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/596550 / KG ZA 20-692
Vonnis in kort geding van 15 oktober 2020
in de zaak van
[eiseres] , verblijvende in het kamp [opvangkamp I] te [Plaats], provincie [Provincie] te Syrië,
eiseres,
advocaat mr. D.J. Troost te Rotterdam,
tegen:
De Staat der Nederlanden (meer specifiek het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mrs. R.W. Veldhuis en M.M. van Asperen te Den Haag.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de op 24 september 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.
2 De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
Eiseres, die zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit heeft, is laatstelijk in augustus 2014 naar jihadistisch strijdgebied gereisd. Zij verblijft inmiddels al geruime tijd in het vluchtelingenkamp [opvangkamp I] in het noorden van Syrië. Dat kamp staat thans onder Koerdisch beheer.
Eiseres was betrokken bij een eerder bij deze rechtbank gevoerd kort geding, dat heeft geleid tot een vonnis van 11 november 2019. Eiseres was in dat kort geding een van de eiseressen (hierna: de vrouwen). Ten aanzien van hen is in het vonnis van 11 november 2019 vastgesteld i) dat zij allemaal – al dan niet met hun man/partner en hun toen reeds geboren kinderen – uit eigen beweging vanuit Nederland zijn uitgereisd naar het jihadistisch strijdgebied in Syrië en/of Irak, waar de “Islamitische Staat” (hierna: ISIS) de feitelijke macht had en ii) dat zij, evenals de minderjarigen voor wie een aantal van de vrouwen als wettelijk vertegenwoordigers optraden in die procedure (hierna: de kinderen), na de val van het door ISIS zelfbenoemde kalifaat in de (opvang)kampen [opvangkamp I] en [opvangkamp II] in Noord-Syrië worden vastgehouden.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in het vonnis van 11 november 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:11909) gedaagde bevolen om binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis al het nodige te doen dat noodzakelijk is om de repatriëring van in ieder geval de kinderen en in het voorkomende geval (zoals beschreven in het vonnis) ook van één of meer eiseressen te bewerkstelligen, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd, met inachtneming van hetgeen in het vonnis is overwogen. Het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) heeft in een uitspraak van 22 november 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:3208) het vonnis van 11 november 2019 vernietigd en opnieuw rechtdoende de vorderingen van eiseressen afgewezen. De Hoge Raad heeft in een uitspraak van 26 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1148) het door de vrouwen tegen de uitspraak van het Hof ingestelde cassatieberoep verworpen.
3 Het geschil
Eiseres vordert, zakelijk weergegeven, gedaagde op te dragen om eiseres zo snel mogelijk, uiterlijk binnen twee weken na betekening van dit vonnis, terug te geleiden naar het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden door:
- de terugkeer te faciliteren door vertegenwoordigers van gedaagde naar Noord-Syrië te sturen en vandaar direct vervoer naar Nederland te organiseren en/of
- de terugkeer te faciliteren door vertegenwoordigers van gedaagde naar Noord-Syrië te sturen en vandaar direct vervoer naar Erbil te organiseren na afspraken te hebben gemaakt met Irak over de doorvoer van eiseres, zonder dat zij aan vervolging wordt blootgesteld en/of
- gebruik te maken van de assistentie van andere landen, zoals de Verenigde Staten of Frankrijk en/of
- eiseres op een andere door de voorzieningenrechter vast te stellen wijze terug te geleiden naar Nederland;
waarbij eiseres primair vordert dat dit wordt toegewezen als resultaatsverplichting en subsidiair als inspanningsverplichting, met daaraan gekoppeld een verslagleggingsplicht, op de wijze zoals in de dagvaarding nader omschreven, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
Daartoe voert eiseres – samengevat – het volgende aan. Een beoordeling op individueel gevalsniveau kan tot een andere uitkomst van de op basis van het regeringsbeleid te verrichten belangenafweging leiden dan de uitkomst van het eerdere kort geding van de vrouwen. In het geval van eiseres is daar evident aanleiding toe. In haar geval kan, om redenen zoals in de dagvaarding nader toegelicht, niet worden gezegd dat zij bewust is afgereisd. Dat kan in haar zaak, anders dan in de zaak van de vrouwen, dan ook niet ten nadele van eiseres meewegen. Door haar psychische en lichamelijke beperkingen heeft eiseres bovendien zeer te lijden onder de erbarmelijke omstandigheden in het opvangkamp. Zij valt in een buitencategorie van schrijnende gevallen. De belangenafweging dient dan ook in haar voordeel uit te vallen, aldus eiseres.
Gedaagde voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.