Home

Rechtbank Den Haag, 30-10-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:14367, 8658383 RP VERZ 20-50432

Rechtbank Den Haag, 30-10-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:14367, 8658383 RP VERZ 20-50432

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
30 oktober 2020
Datum publicatie
3 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:14367
Formele relaties
Zaaknummer
8658383 RP VERZ 20-50432

Inhoudsindicatie

Ontbindingsverzoek van werkgever wegens een verstoorde arbeidsverhouding, in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder g BW, toegewezen

Uitspraak

Zittingsplaats Den Haag

JvdB/C

Zaaknummer: 8658383 RP VERZ 20-50432

Datum: 30 oktober 2020

Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Centrient Pharmaceuticals Netherlands B.V.,

gevestigd te Delft,

verzoekende partij in de zaak van het verzoek,

verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,

gemachtigde: mr. J.W. Voûte-Zevenbergen,

tegen

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verwerende partij in de zaak van het verzoek,

verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek,

gemachtigde: mr. A.A. Slager.

Partijen worden aangeduid als “Centrient” en “ [werkneemster] ”.

1 Het procesverloop

In de zaak van het verzoek en het tegenverzoek

1.1

Centrient heeft een verzoek gedaan om de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden. [werkneemster] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.

1.2

Op 21 september 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens Centrient zijn mevrouw [betrokkene 1] en de heer [betrokkene 2] verschenen, bijgestaan door mr. J.W. Voûte-Zevenbergen. [werkneemster] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.A. Slager. Centrient heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd. Van het overige dat partijen tijdens de zitting ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht, heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Die aantekeningen bevinden zich in het procesdossier.

1.3

De zaak is na de mondelinge behandeling met twee weken aangehouden tot 5 november 2020, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen het geschil in der minne op te lossen. Bij brief van 28 september 2020 heeft Centrient de kantonrechter – kort gezegd – verzocht een beschikking te wijzen.

1.4

De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

2. De feiten

In de zaak van het verzoek en het tegenverzoek

2.1

[werkneemster] , geboren op [geboortedag] 1978, is op 1 juli 2016 in dienst getreden bij Centrient in de functie van [functie] . Sinds 1 juli 2018 is [werkneemster] werkzaam in de functie van [functie] , tegen een salaris van € 5.824,- bruto per maand.

2.2

Per 1 januari 2019 is de heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) de leidinggevende van [werkneemster] . Op 1 april 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [betrokkene 2] en [werkneemster] . Tijdens dit gesprek is gesproken over een transitie in de organisatie. Ook zijn onderwerpen besproken als op tijd aanwezig zijn op kantoor en het tijdig melden van afspraken met dokter en verloskundige bij de leidinggevende. Per e-mail van 1 april 2019 heeft [betrokkene 2] de inhoud van dit gesprek aan [werkneemster] bevestigd. [werkneemster] heeft daar feedback op gegeven per e-mail van 2 april 2020.

2.3

Op 29 april 2019 heeft [werkneemster] – voor het ingaan van haar zwangerschapsverlof – haar voorlopige beoordeling 2019 ontvangen.

2.4

Vanaf 1 mei 2019 heeft [werkneemster] tot 6 mei 2019 vakantie opgenomen. Vanaf 1 mei 2019 is [werkneemster] met zwangerschapsverlof gegaan. Aansluitend heeft [werkneemster] ouderschapsverlof en vakantiedagen opgenomen. Aanvankelijk zou [werkneemster] op 1 januari 2020 haar werkzaamheden hervatten. Op verzoek van [werkneemster] is het ouderschapsverlof verlengd tot 1 april 2020.

2.5

Centrient heeft [werkneemster] uitgenodigd voor een bespreking op kantoor op 20 februari 2020 om haar (definitieve) beoordeling 2019 te bespreken. [werkneemster] heeft in reactie daarop kenbaar gemaakt dat zij nog ouderschapsverlof had en geen oppas kon regelen voor haar baby. [werkneemster] heeft verzocht het gesprek via Skype te laten plaatsvinden.

2.6

Op 18 maart 2020 heeft daarna via Skype een gesprek plaatsgevonden tussen Centrient en [werkneemster] . Tijdens dit gesprek heeft Centrient aan [werkneemster] kenbaar gemaakt tot beëindiging van haar dienstverband over te willen gaan, omdat er in de ogen van Centrient – vanwege verschillende redenen – niet langer sprake was van een ‘match’ tussen haar en [werkneemster] .

Aan [werkneemster] is vervolgens per e-mail een concept vaststellingsovereenkomst aangeboden. [werkneemster] heeft daarmee niet ingestemd.

2.7

Vanaf 1 april 2020 is [werkneemster] vervolgens vrijgesteld van werkzaamheden.

2.8

In de daaropvolgende periode hebben partijen (via hun gemachtigden) gecommuniceerd. Op 14 mei 2020 heeft een bespreking tussen partijen (en hun gemachtigden) plaatsgevonden via Zoom.

2.9

Per e-mail van 25 mei 2020 heeft Centrient [werkneemster] daarna uitgenodigd voor een bespreking op kantoor op 2 juni 2020. [werkneemster] heeft deze uitnodiging afgeslagen en daarbij voorgesteld een mediator in te schakelen.

2.10

Partijen hebben vervolgens een mediator ingeschakeld om tot een oplossing te komen. Het mediationtraject heeft niet tot een oplossing geleid.

3 Het verzoek

3.1

Centrient verzoekt de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW.

3.2

Aan dit verzoek legt Centrient ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding. Ter onderbouwing daarvan heeft Centrient het volgende naar voren gebracht. Eind 2018 heeft Centrient een nieuwe aandeelhouder gekregen, wat heeft geleid tot een gewijzigd toekomstig bedrijfsbeleid. De functie van [werkneemster] en wat in die functie van een goed functionerend medewerker verlangd wordt, is aanzienlijk gewijzigd. In de periode januari tot mei 2019 heeft [werkneemster] onvoldoende gefunctioneerd. Op 1 april 2019 heeft [betrokkene 2] met [werkneemster] gesproken over haar functioneren. Het functioneren van [werkneemster] heeft geleid tot een beoordeling (PDR) 2019 ‘partially meets’. [werkneemster] heeft in februari 2020 geweigerd om met Centrient in gesprek te gaan over haar beoordeling over 2019. Het gesprek dat vervolgens op 18 maart 2020 heeft plaatsgevonden, heeft Centrient als schokkend en onplezierig ervaren, mede door de uitlatingen en verwijten die [werkneemster] en haar man hebben gemaakt. Centrient stelt dat [werkneemster] niet kan omgaan met feedback, geen verantwoordelijkheid neemt voor haar eigen gedrag, er geen sprake is van ‘ownership’ en dat [werkneemster] haar eigen belangen voorop stelt en zij weinig tot geen oog heeft voor de belangen van de organisatie, haar leidinggevenden en collega’s. De wijze van communicatie daarbij is wat Centrient betreft veeleisend, directief en negatief.

3.3

Tussen 30 maart 2020 en 7 juli 2020 is veelvuldig tussen partijen gecorrespondeerd over allerlei zaken waarover partijen het niet eens waren. Daarnaast heeft mediation plaatsgevonden om de verstoorde communicatie te verhelpen, maar die mediation heeft niet tot een oplossing kunnen leiden. Centrient stelt zich op het standpunt dat – gelet op het voorgaande – sprake is van een ernstige en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding die een voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid onmogelijk maakt. Herplaatsing ligt gezien deze omstandigheden niet in de rede. De verwijten die [werkneemster] Centrient maakt, zullen op elke werkplek blijven bestaan. Verder stelt Centrient dat de opstelling, de manier van communicatie en de handelswijze van [werkneemster] kan worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar, reden waarom [werkneemster] geen recht heeft op een transitievergoeding. Voor zover [werkneemster] wel recht heeft op een transitievergoeding, dan bedraagt de transitievergoeding
€ 10.355,- bruto.

4 Het verweer en het tegenverzoek

4.1

[werkneemster] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Zij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Er is geen sprake van een voldragen ontslaggrond, want er is geen sprake van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. [werkneemster] betwist de door Centrient aan het ontslag ten grondslag gelegde stellingen. Het beoordelingsformulier dat [werkneemster] op 29 april 2019 ontving was niet ingevuld. Daarnaast is het onjuist dat [werkneemster] heeft geweigerd om op verzoek van Centrient haar beoordeling te bespreken. [werkneemster] had op dat moment nog ouderschapsverlof en kon geen oppas regelen, maar zij heeft een alternatief voorstel gedaan om het gesprek door te kunnen laten gaan. [werkneemster] is het verder niet eens met de kritiek op haar functioneren en die kritiek is ook niet met haar besproken. [werkneemster] is het verder niet eens met de stelling dat herplaatsing niet mogelijk is. [werkneemster] kan namelijk terug in haar oude functie en als er een nieuwe functie is, kan zij daarin worden geplaatst of in een andere passende functie. Centrient heeft geen inzicht gegeven in andere passende mogelijkheden. [werkneemster] betwist verder dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en daarom geen recht zou hebben op de transitievergoeding. [werkneemster] stelt dat zij zich altijd beleefd, gematigd en coöperatief heeft opgesteld.

4.2

Bij wijze van tegenverzoek verzoekt [werkneemster] primair om wedertewerkstelling in de bedongen arbeid in de functie van [functie] dan wel de gewijzigde arbeid op basis van de gebruikelijke arbeidsvoorwaarden onder verbeurte van een dwangsom van € 3.000,- per dag voor iedere dag dat Centrient nalaat daaraan gevolg te geven. Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [werkneemster] subsidiair de ontbinding uit te spreken met inachtneming van de toepasselijke opzegtermijn van drie maanden, te verklaren voor recht dat [werkneemster] recht heeft op de transitievergoeding ter hoogte van € 10.355,- bruto, te verklaren voor recht dat Centrient ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en aan [werkneemster] ten laste van Centrient in verband met het ernstig verwijtbaar handelen een billijke vergoeding toe te kennen van € 85.000,- bruto.

4.3

Aan dit verzoek legt [werkneemster] ten grondslag dat geen sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. [werkneemster] wil haar werkzaamheden daarom hervatten. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wel wordt ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, stelt [werkneemster] dat die verstoring geheel aan Centrient te wijten is, reden waarom sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de zijde van Centrient.

4.4

Centrient heeft daartegen verweer gevoerd, waarop hierna – voor zover van belang – zal worden ingegaan.

5 De beoordeling

6 De beslissing