Rechtbank Den Haag, 31-03-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3234, 9598103 / 21-50775
Rechtbank Den Haag, 31-03-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3234, 9598103 / 21-50775
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 31 maart 2022
- Datum publicatie
- 3 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2022:3234
- Zaaknummer
- 9598103 / 21-50775
Inhoudsindicatie
Toestemming opzegging arbeidsovk o.g.v. 7:669 lid 3 sub a BW. Cao-ontslagcie niet bevoegd verklaard t.a.v. ongebonden werknemer. UWV verklaart zich niet bevoegd, want werkgever heeft cao-ontslagcie ingesteld. Bevoegd forum? Ontbinding voor zover vereist.
Uitspraak
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
nv/cd
Zaaknr.: 9598103 RP VERZ 21-50775
Uitspraakdatum: 31 maart 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NN Personeel B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
verzoekende partij,
verwerende partij in de tegenverzoeken,
verder te noemen: NN,
gemachtigde: mr. M.S.R. Dijkstra,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in de tegenverzoeken,
verder te noemen: [werknemer] ,
gemachtigde: mevr. mr. M.A.M. Lem.
1 Het procesverloop
NN heeft bij verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie op 20 december 2021, een verklaring voor recht verzocht ten aanzien van de vraag of het UWV bevoegd was kennis te nemen van het door NN ten aanzien van [werknemer] ingediende ontslagverzoek. Daarnaast heeft NN voorwaardelijk – namelijk voor het geval de kantonrechter van oordeel is dat het UWV bevoegd was – verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen op zo kort mogelijke termijn te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub b BW. [werknemer] heeft op 7 maart 2022 een verweerschrift ingediend. Het verweerschrift bevat tevens een aantal tegenverzoeken.
Op 11 maart 2022 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek en de tegenverzoeken plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen mr. Dijkstra voornoemd en mr. C.I. Gofferjé, gemachtigden van NN, alsmede [werknemer] in persoon, bijgestaan door mr. Lem voornoemd.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Deze aantekeningen zijn, evenals de aan de zijde van NN overgelegde spreekaantekeningen, in het procesdossier gevoegd.
2 De feiten
NN heeft werknemers in dienst ten behoeve van de in Nederland gevestigde
dochtermaatschappijen van de naamloze vennootschap NN Group N.V. (hierna: NN Group).
[werknemer] , geboren op [geboortedag] 1961, is op 1 februari 1988 in dienst getreden bij (een rechtsvoorganger van) NN. De laatste functie die [werknemer] vervulde, is die van NL Procurement level 1, bij de afdeling Finance van NN Investment Partners (hierna: NNIP), onderdeel van de NN Group.
Op 15 oktober 2018 heeft NN Group bij NNIP de adviesaanvraag “Finance NL” ingediend. Kort gezegd had deze aanvraag ten doel om de focus van de afdeling Finance terug te brengen naar de kernactiviteiten: accounting en reporting. Als onderdeel van de herinrichting van de afdeling Finance is besloten dat de functie van [werknemer] zou komen te vervallen.
De Ondernemingsraad van NNIP heeft op 29 november 2018 een positief advies uitgebracht op de adviesaanvraag van 15 oktober 2018, waarna de voorgenomen reorganisatie is doorgevoerd. Op de gevolgen van de reorganisatie zijn zowel het Sociaal Kader Reorganisatie NN 1 april 2017 tot en met 31 december 2018 (hierna: het SKR), als het Reorganisatiekader NN en Delta Lloyd (hierna: het RK) van toepassing verklaard.
[werknemer] is per 1 december 2018 boventallig verklaard. [werknemer] heeft hier bezwaar tegen gemaakt en heeft – na ongegrondverklaring van dit bezwaar – beroep ingesteld bij de Beroepscommissie Sociaal Plan van NN. Bij beslissing van 15 februari 2019 heeft de Beroepscommissie het beroep ongegrond verklaard.
Op grond van artikel 3.1 van het SKR heeft [werknemer] in verband met de boventallig-
verklaring recht op een begeleidingsperiode van (in ieder geval) zes maanden. Ter
toelichting op deze begeleidingsperiode vermeldt het SKR:
“Uitgangspunt van je begeleiding is ‘van werk naar werk’ waarbij NN de noodzakelijke instrumenten beschikbaar stelt. We verwachten van jou dat je actief mee werkt aan het verkrijgen van werk binnen of buiten NN”.
Na contact te hebben gehad met de mobiliteitsadviseur van NN heeft [werknemer] gekozen voor begeleiding door het externe bureau Randstad.
Op 25 maart 2019 heeft [werknemer] zich ziek gemeld.
Op 2 juli 2019 heeft NN haar cao-ontslagcommissie verzocht toestemming te verlenen de arbeidsovereenkomst met [werknemer] op te zeggen. Deze toestemming is vervolgens verleend, waarna NN de arbeidsovereenkomst met [werknemer] heeft opgezegd op grond van artikel 7:669 lid 3 sub a BW. Deze opzegging is door NN uiteindelijk ingetrokken, omdat nadien is gebleken dat [werknemer] , anders dan de verwachting van de bedrijfsarts, niet binnen vier weken hersteld was.
[werknemer] is op 7 augustus 2020 hersteld gemeld.
Bij beslissing van 8 januari 2021 heeft NN wederom toestemming verkregen van de cao-ontslagcommissie om de arbeidsovereenkomst met [werknemer] op te zeggen. NN heeft hierop de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 maart 2021. Op grond van het SKR heeft [werknemer] een beëindigingsvergoeding van € 149.312,01 bruto ontvangen.
[werknemer] heeft vervolgens een verzoekschrift ingediend, waarin hij de kantonrechter primair heeft verzocht de opzegging van NN te vernietigen, kort gezegd omdat de cao-ontslagcommissie ten aanzien van hem niet bevoegd was te beslissen op het ontslagverzoek.
Bij beschikking van 28 juli 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:8371) heeft de kantonrechter geoordeeld dat de cao-ontslagcommissie niet bevoegd was om NN toestemming te verlenen voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst met [werknemer] en de opzegging van de arbeidsovereenkomst (wegens strijd met artikel 7:671 BW) vernietigd. De kantonrechter overwoog:
“(…) De kantonrechter komt met het voorgaande tot het oordeel dat de CAO NN niet is geïncorporeerd in de arbeidsovereenkomst tussen NN Personeel en [werknemer] . (…) De bevoegdheid van de CAO Ontslagcommissie kan door NN Personeel niet met succes op het tweede lid van artikel 7:671a BW worden gegrond, nu [werknemer] niet aan de CAO NN is gebonden waarin deze is aangewezen. (…)
bepalingen in het SP (of het SKR), of het Reglement cao-ontslagcommissie kunnen er niet voor zorgen dat een ongebonden werknemer, zoals [werknemer] , gebonden wordt aan een ontslagcommissie. Hetzelfde geldt voor de cao. Een bepaling in de CAO NN kan er evenmin voor zorgen dat een ongebonden werknemer, zoals [werknemer] , gebonden wordt aan een ontslagcommissie. (…)
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter van oordeel is dat de bevoegdheid van de CAO Ontslagcommissie om toestemming te verlenen voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst niet kan worden ontleend aan gebondenheid van [werknemer] aan de CAO NN, hetzij door incorporatie van die cao in zijn arbeidsovereenkomst, hetzij doordat hij anderszins gebonden is aan deze cao.(…)
Op grond van artikel 14 Wet CAO is NN personeel, zoals zij stelt, verplicht de CAO NN ook waar het [werknemer] betreft te volgen. Dat houdt echter nog niet in dat [werknemer] gebonden is aan de CAO NN. Het heeft ermee te maken dat NN Personeel geen onderscheid mag maken tussen gebonden en ongebonden werknemers. Bovendien is het niet zo dat er dus voor haar een onaanvaardbare situatie ontstaat bij het vragen om toestemming om de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te mogen opzeggen, althans dat valt niet in te zien zonder nadere onderbouwing van NN Personeel. Zij had bijvoorbeeld de door haar genoemde onaanvaardbare situatie kunnen voorkomen, door de bepalingen van de cao over het instellen van een ontslagcommissie algemeen verbindend te laten verklaren. De verwijzing naar ECLI:NL:HR:2002:AF2166 (Bollemeijer/TPG Post) kan hier niet tot een ander oordeel leiden. De in die uitspraak aan de orde zijnde casus wijkt op essentiële punten af van de voorliggende situatie. Partijen hebben nooit over de bevoegdheid van de CAO Ontslagcommissie overeenstemming bereikt. Het is daarnaast niet duidelijk waarom zou moeten worden aangenomen dat de bij de instelling van de CAO Ontslagcommissie betrokken vakbonden, rekening hebben gehouden met de belangen van ongebonden werknemers, zoals [werknemer] . (…)”
Op 2 augustus 2021 heeft NN het UWV toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te mogen opzeggen.
NN heeft bij beroepschrift van 25 oktober 2021 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter van 28 juli 2021.
Het UWV heeft zich bij beslissing van 29 oktober 2021 niet bevoegd verklaard van het ontslagverzoek van NN kennis te nemen. Het UWV overwoog:
“(…) Nu in deze procedure niet ter discussie staat dat werkgever bij cao een onafhankelijke ontslagcommissie heeft ingesteld, dient werkgever niet het UWV, maar de cao-ontslagcommissie toestemming te vragen voor het ontslag van werknemer. Wij achten ons niet bevoegd en zullen daarom geen beslissing op de ontslagaanvraag nemen. (…)
Dat werknemer, zoals de kantonrechter van de rechtbank Den Haag bij uitspraak van 28 juli 2021 (…) heeft geoordeeld niet gebonden is aan (een uitspraak van) de cao-ontslagcommissie maakt dit niet anders. De regering heeft dat tijdens de parlementaire behandeling van de Wwz als volgt toegelicht: “Het feit dat de werkgever gebonden is aan de cao waarmee een sectorale commissie is ingesteld is bepalend voor de te volgen rechtsgang. Het is immers de werkgever die om toestemming moet vragen voor opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens het vervallen van een arbeidsplaats wegens bedrijfseconomische reden. Het enkele feit dat de werknemer niet direct, door lidmaatschap of algemeen verbindendverklaring gebonden is aan de cao doet daar niet aan af” (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013/2014, 33 818, nr. 7, pagina 131-132).
Dat dit in geval van ongebonden werknemers tot problemen kan leiden is door de regering onderkend. De regering heeft erop gewezen dat in de Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet avv) de mogelijkheid is opgenomen om bepalingen van een cao over het instellen van een ontslagcommissie gedurende een termijn van vijf jaar algemeen verbindend te laten verklaren. Gedurende deze periode zijn ongebonden werkgevers en ongebonden werknemers onverkort gebonden aan de algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen. Deze oplossing voorziet echter niet in de situatie waarin sprake is van een ondernemings-cao. Deze cao kan immers niet algemeen verbindend worden verklaard. De regering gaat er in dat geval van uit dat partijen zich rekenschap zullen geven van de werking van het cao-recht en dit bij hun afwegingen betrekken om al dan niet tot instelling van een cao-commissie of afwijkende ontslagvolgorde te besluiten. Onderdeel hiervan is ook de beantwoording van de vraag of binnen een onderneming al dan niet gebruik wordt gemaakt van incorporatiebedingen in arbeidsovereenkomsten (…).
Werkgever is in casu gebonden aan een ondernemings-cao en had bij de afweging tot instelling van een cao-ontslagcommissie van het voorgaande kennis kunnen nemen. Al met al betekent dit dat werkgever dus had kunnen weten dat dit ten aanzien van een ongebonden werknemer tot problemen zou kunnen leiden.
We onderkennen dat de werkgever hierdoor in een lastige positie komt nu de kantonrechter de opzegging met toestemming van de cao-ontslagcommissie heeft vernietigd en UWV zich niet bevoegd verklaart. (…)”
3 Het verzoek en de tegenverzoeken
NN verzoekt te verklaren voor recht dat het UWV bevoegd is om NN toestemming te verlenen voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst met [werknemer] , ofwel voor recht te verklaren dat het UWV hiertoe niet bevoegd is.
Indien en voor zover de kantonrechter van oordeel is dat het UWV wel bevoegd was kennis te nemen van het ontslagverzoek, verzoekt NN de arbeidsovereenkomst met [werknemer] op grond van artikel 7:671b lid 1 sub b BW op zo kort mogelijke termijn te ontbinden, zonder toekenning van een vergoeding aan [werknemer] . Tot slot verzoekt NN [werknemer] te veroordelen in de kosten van het geding.
Aan de gevorderde verklaring voor recht legt NN, kort samengevat, ten grondslag dat – in het geval de cao-ontslagcommissie niet bevoegd zou zijn – in elk geval het UWV bevoegd zou moeten zijn om kennis te nemen van het ontslagverzoek ten aanzien van [werknemer] . Als zowel de cao-commissie als het UWV niet bevoegd zijn om kennis te nemen van het ontslagverzoek van [werknemer] , ontstaat immers een situatie, waarin NN nergens terecht kan voor het ontslag van [werknemer] . Dit kan nooit de bedoeling zijn geweest van de wetgever.
Voor het geval de kantonrechter tot het oordeel komt dat het UWV bevoegd was kennis te nemen van het ontslagverzoek, stelt NN zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden wegens bedrijfseconomische omstandigheden (artikel 7:669 lid 3 sub a BW), als gevolg waarvan de functie van [werknemer] is komen te vervallen. Zijn functie was uniek en niet uitwisselbaar met enige andere functie binnen NN.
NN heeft daarnaast voldoende herplaatsingsinspanningen verricht en aannemelijk gemaakt dat [werknemer] binnen de organisatie van NN niet kan worden herplaatst. Van enig opzegverbod is geen sprake. Tot slot wijst NN op het feit dat [werknemer] in maart 2021 al een ontslagvergoeding heeft ontvangen, zodat geen aanleiding bestaat hem een aanvullende (billijke) vergoeding toe te kennen.
De tegenverzoeken
[werknemer] verzoekt NN te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 18.269,12 bruto en van € 27.403,68 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het verweerschrift tot de dag der algehele voldoening. Meer subsidiair verzoekt [werknemer] :
-
te verklaren voor recht dat NN ten opzichte van [werknemer] toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:686 BW, door aan [werknemer] eenzijdig de werkzaamheden behorend bij zijn functie per 1 december 2019 te ontnemen, en NN verplicht is de (inkomens- en pensioen)schade die [werknemer] dientengevolge lijdt aan hem te vergoeden;
-
te verklaren voor recht dat de door [werknemer] te lijden (inkomens- en pensioen)schade dient te worden berekend uitgaande van de fictieve situatie dat [werknemer] vanaf datum ontbinding arbeidsovereenkomst tot aan zijn pensioenleeftijd in dienst van NN zou zijn gebleven, en derhalve over de periode tot 1 februari 2028;
-
NN te veroordelen om aan [werknemer] te voldoen de door hem geleden en nog te lijden inkomens- en pensioenschade, nader op te maken bij staat;
-
NN te veroordelen om aan [werknemer] te vergoeden alle kosten (van rechtsbijstand) die [werknemer] vanaf 1 december 2019 heeft moeten maken ter zake het vaststellen van de aansprakelijkheid van NN en de vaststelling van de dientengevolge door hem geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat;
-
NN te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Kort samengevat legt [werknemer] hieraan ten grondslag dat zijn werkzaamheden in de functie van Junior Services Officer/Procurement 1 niet, althans niet geheel zijn vervallen, zodat hij aanspraak kan maken op voortzetting van zijn werkzaamheden.
NN heeft [werknemer] evenwel eenzijdig alle werkzaamheden ontnomen, waarmee NN tekort is geschoten in één van de kernprestaties van de arbeidsovereenkomst. [werknemer] lijdt hierdoor inkomens- en pensioenschade.