Rechtbank Gelderland, 31-10-2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:7227, 10683573 \ HA VERZ 23-44 tussenbeschikking
Rechtbank Gelderland, 31-10-2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:7227, 10683573 \ HA VERZ 23-44 tussenbeschikking
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 31 oktober 2023
- Datum publicatie
- 14 februari 2024
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2023:7227
- Formele relaties
- Einduitspraak: ECLI:NL:RBGEL:2024:3780
- Zaaknummer
- 10683573 \ HA VERZ 23-44 tussenbeschikking
Inhoudsindicatie
Tussenbeschikking. Loonvordering na opzegging dienstverband door werkgever. Werknemer is zoon van werkgever. Beroep werkgever op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in verband met de familieband tussen partijen en de slechte financiële situatie van het bedrijf slaagt niet. Werkgever moet achterstallig loon, vakantiegeld en transitievergoeding aan werknemer betalen. Bewijsopdracht werknemer t.a.v. de hoogte van zijn loon. Bewijsopdracht werkgever t.a.v. opgenomen vakantiedagen.
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer / rekestnummer: 10683573 \ HA VERZ 23-44
Beschikking van 31 oktober 2023
in de zaak van
[verzoeker] ,
te Nijmegen,
verzoekende partij,
hierna te noemen: werknemer,
gemachtigde: mr. W.G.A. van Hoogstraten,
tegen
[verweerder] ,
te Nijmegen,
verwerende partij,
hierna te noemen: werkgever,
gemachtigde mr. W.R. Gorseling.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 29 augustus 2023;
- de brief met bijlage namens werknemer;
- het verweerschrift.
De zaak is mondeling behandeld op de zitting van 3 oktober 2023. Verschenen zijn mr. Van Hoogstraten en de partner van werknemer namens werknemer, en werkgever, bijgestaan door mr. Gorseling. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat tijdens de zitting is besproken.
2 De feiten
Werknemer, geboren op [geboortedatum] , treedt op 9 september 2005 in dienst van het bedrijf van zijn vader, werkgever, als allround medewerker, per 1 augustus 2020 voor onbepaalde tijd. Op de arbeidsovereenkomst is de algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst Metaal- en technische bedrijfstakken (bewerkingsbedrijf) van toepassing (hierna: de CAO).
In de arbeidsovereenkomst met ingangsdatum 1 augustus 2020 zijn onder meer de volgende artikelen opgenomen:
“Artikel 7 - Salaris en vakantietoeslag en overwerkvergoeding
1. Het brutosalaris bedraagt € 2.800,00 per maand.
2. Het salaris wordt telkens voor het einde van de loonbetalingsperiode uitbetaald onder inhouding van de wettelijke loonheffingen.
3. De vakantietoeslag bedraagt 8% van het bruto jaarsalaris.
4. De vakantietoeslag wordt naar evenredigheid van de duur van de arbeidsovereenkomst opgebouwd in de periode van 1 mei tot en met 30 april.
5. De vakantietoeslag wordt uitbetaald in de maand mei.
6. De Werkgever verstrekt per loonbetalingsperiode een loonspecificatie (loonstrook).
7. Het recht op compensatie van overwerk wordt vastgesteld bij cao, zoals deze van tijd tot tijd zal gelden.
Artikel 8 - Vakantie en verlof
1. Werknemer heeft op basis van een voltijd dienstverband recht op 20 wettelijke
vakantiedagen en 4 bovenwettelijke vakantiedagen per jaar met behoud van salaris. Deze worden naar evenredigheid van de duur en de ontvang van de arbeidsovereenkomst opgebouwd.
2. De wettelijke vakantiedagen mogen worden meegenomen naar het nieuwe jaar en vervallen van 6 maanden na het opbouwjaar, tenzij de Werknemer redelijkerwijs niet in staat is geweest om vakantie op te nemen. De bovenwettelijke dagen hebben een verjaringstermijn van 5 jaar na het opbouwjaar.
3. Het is de bedoeling dat alle voor een jaar toegekende dagen in het betreffende jaar worden opgenomen.
4. De Werknemer die voornemens is om vakantie op te nemen dient daartoe schriftelijk een verzoek bij de Werkgever in te dienen. Werkgever dient binnen 2 weken schriftelijk aan te geven of er bezwaren bestaan tegen het voornemen van de Werknemer. Bij het uitblijven van een schriftelijke reactie van de Werkgever is de vakantie vastgesteld conform het voornemen van de werknemer.
5. Indien de Werknemer werkt in teamverband, dient hij bij het opnemen van vakantie de vakantieperiode binnen zijn team af te stemmen.”
Op 23 oktober 2020 meldt werknemer zich arbeidsongeschikt wegens ziekte.
Bij vonnis in kort geding van 15 juli 2021 veroordeelt de voorzieningenrechter van deze rechtbank werkgever onder meer tot betaling aan werknemer van achterstallig salaris over de maanden april tot en met juni 2021, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsmede het loon door te betalen tot einde dienstverband.
Op 23 oktober 2022 is de wachttijd van 104 weken arbeidsongeschiktheid verstreken. Aan werknemer is een WIA-uitkering toegekend.
Op 6 februari 2023 geeft het UWV aan werkgever toestemming het dienstverband
met werknemer op te zeggen. Werkgever maakt daarvan gebruik middels zijn brief
aan werknemer van 9 februari 2023 en op basis daarvan eindigt het dienstverband op 4 juni 2023.
Bij brief van 4 maart 2023 verzoekt werknemer, samengevat, werkgever over te gaan tot uitbetaling van een transitievergoeding, alsmede correcte loonstroken over de jaren 2020 tot en met 2022 en juiste jaaropgaven te verstrekken. Bij brief van 10 juli 2023 verzoekt en voor zover nodig sommeert werknemer werkgever, kort gezegd, werkgever over te gaan tot uitbetaling van de eerder verzochte transitievergoeding, een correcte eindafrekening en het doorgeven van de juiste gegevens aan de belastingdienst en het UWV.
3. Het geschil
Werknemer verzoekt de kantonrechter bij beschikking, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, werkgever te veroordelen tot
- betaling aan werknemer van
1. het netto equivalent van) de eenmalige loonbetalingen ad (€ 306,00 + € 344,25 =)
€ 650,25 bruto;
2. ( het netto equivalent van) het achterstallig loon ad € 768,98 bruto;
3. ( het netto equivalent van) het achterstallig vakantiegeld ad € 1.069,52 bruto;
4. ( het netto equivalent van) de niet opgenomen vakantiedagen ad € 9.658,84 bruto;
5. de wettelijke verhoging ad 50% over het onder 1 t/m 4 verzochte, te vermeerderen met de wettelijke rente over het onder 1 t/m 4 verzochte inclusief de wettelijke verhoging ad 50% met ingang van 10 juli 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
6. ( het netto-equivalent van) de transitievergoeding ad € 19.437,90 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 10 juli 2023 tot aan de dag van algehele voldoening,
en voorts tot
- overlegging aan werknemer van:
7. correcte loonstroken over de jaren 2020, 2021 en 2022 inclusief de daarbij behorende jaaropgaven;
8. bewijs van het (alsnog) aan de belastingdienst, alsmede aan het UWV overleggen van de correcte inkomensgegevens en jaaropgaven over de jaren 2020, 2021 en 2022, zodat het UWV de WIA-uitkering op basis van de juiste gegevens kan vaststellen;
een en ander binnen 1 maand na de datum van de te wijzen beschikking, op verbeurte van een dwangsom ad € 250,00 per dag dat werkgever zulks nalaat, te vermeerderen met de samengestelde wettelijke rente per dag;
9. in de proceskosten, alsmede de nakosten.
Werknemer legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat werkgever bij de loonbetalingen vanaf 1 februari 2021 geen rekening heeft gehouden met de loonmaatregelen die volgen uit de CAO (twee eenmalige uitkeringen en diverse loonstijgingen). Hij vraagt daarom om betaling van die uitkeringen en achterstallig loon en vakantiegeld, en de wettelijke verhoging en wettelijke rente daarover. Ook maakt hij aanspraak op de betaling van 71 niet opgenomen vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Op basis van het voorgaande had zijn loon bij het einde van zijn dienstverband € 3.044,00 bruto dienen te bedragen, aldus werknemer. Dit bedrag moet tot uitgangspunt worden genomen voor het bepalen van de hoogte van de transitievergoeding. Werknemer maakt op basis daarvan aanspraak op betaling van een transitievergoeding van € 19.437,90 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tot slot stelt werknemer dat werkgever hem en de Belastingdienst onjuiste loonstroken heeft gegeven. In verband met het vaststellen van de hoogte van zijn WIA-uitkering heeft hij er belang bij dat werkgever alsnog de juiste loongegevens verstrekt.
Werkgever voert verweer en concludeert dat werknemer niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoeken, dan wel dat de verzoeken moeten worden afgewezen of gematigd, met veroordeling van werknemer in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en eventueel verschuldigde wettelijke rente.
Werkgever wijst ter onderbouwing van zijn verweer op de familiaire band tussen partijen en het gegeven dat werkgever slechts één werknemer in dienst had, te weten werknemer. Het bedrijf is klein en financieel gezien is er geen ruimte voor het betalen van de gevorderde bedragen. Werkgever heeft zijn zoon een kans op de arbeidsmarkt willen geven en gestimuleerd met een loonsverhoging. Dat heeft niet geholpen. Na een ruzie heeft werknemer zich ziek gemeld. Volgens werkgever heeft hij de (aangetekende) brieven nooit ontvangen en is er nooit contant loon betaald anders dan op de loonstroken is vermeld. Verder voert werkgever aan dat de redelijkheid en billijkheid er aan in de weg staan dat de eenmalige uitkeringen en loonsverhogingen worden uitbetaald. De vakantiedagen zijn conform de arbeidsovereenkomst vervallen na 6 maanden na het jaar van opbouw, aldus werkgever.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Het loon vanaf 1 augustus 2020
Tijdens de zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat voor het loon van werknemer vanaf 1 augustus 2020 kan worden uitgegaan van een bedrag van € 2.800,00 bruto per maand. Daarnaast staat vast dat de cao van toepassing is op de arbeidsovereenkomst. In de cao zijn, conform de opgave van werknemer, de volgende eenmalige loonuitkeringen en loonsverhogingen vastgesteld:
- 1 februari 2021: eenmalige uitkering van € 306,00 bruto
- 1 maart 2021: loonstijging van 0,93%
- 1 juli 2022: loonstijging van € 42,50 bruto
- 1 juli 2022: eenmalige uitkering van € 382,50 bruto
- 1 september 2022: loonstijging van 2,75%
- 1 maart 2023: loonstijging van 3,25%.
Werkgever betwist deze bedragen en percentages op zichzelf niet, maar doet een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in verband met de familieband tussen partijen en de slechte financiële situatie van het bedrijf. Vooropgesteld wordt dat voor het afwijzen van verzoeken die strekken tot betaling van loon c.a. op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in het algemeen geen plaats is. Wat daar ook van zij, werkgever heeft de financiële situatie van zijn bedrijf in het geheel niet onderbouwd. De kantonrechter verwerpt daarom reeds daarom het beroep van werkgever op beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid wegens beweerdelijke slechte financiële situatie van het bedrijf van werkgever. Het beroep van werkgever op de familiaire band slaagt evenmin.
Werkgever heeft voorts aangevoerd dat de eenmalige uitkering van 1 februari 2021 en de loonsverhoging van 1 maart 2021 niet moeten worden toegekend, omdat het kort gedingvonnis van een latere datum is en het salaris van werknemer daarin is vastgesteld op € 2.800,00 bruto per maand. De kantonrechter volgt werkgever evenmin in dit betoog. Vast staat immers dát de cao van toepassing is en dat betekent dat werknemer recht heeft op die uitkering en loonsverhoging. Wel geldt op grond van artikel 67 van de cao voor de betalingen vanaf 23 april 2021 (6 maanden na de ziekmelding) een loondoorbetalingsplicht van 90%. Daargelaten dat een kort geding een voorlopige voorziening betreft waaraan de bodemrechter niet gebonden is, staat in het dictum van het kort gedingvonnis ook dat het loon “conform de CAO” moet worden betaald. Dit betekent, zoals werknemer onweersproken heeft berekend, dat werkgever nog een bedrag aan eenmalige loonbetalingen van in totaal € 650,25 bruto moet voldoen en aan achterstallig loon op basis van de loonsverhogingen een bedrag van in totaal € 768,98 bruto.
Werknemer heeft verder onweersproken gesteld dat hij nog recht heeft op een bedrag van € 1.069,52 bruto aan - te weinig uitbetaald - vakantiegeld. De kantonrechter zal werkgever veroordelen tot betaling van dit bedrag aan werknemer.
De kantonrechter zal de wettelijke rente over voormelde bedragen toewijzen als verzocht. Werknemer maakt ook aanspraak op de wettelijke verhoging. In de gegeven omstandigheden vindt de kantonrechter de cumulatie van de wettelijke rente en de wettelijke verhoging onredelijk en ziet zij aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 10%.
Het loon vóór 1 augustus 2020
Werknemer stelt dat hij in de periode vóór 1 augustus 2020 altijd € 500,00 per week contant aan salaris ontving, hetgeen resulteert in een netto inkomen van € 2.166,68 per maand, een bedrag dat volgens hem vergelijkbaar is met het netto equivalent van het brutosalaris van € 2.800,00 per 1 augustus 2020. Doordat zijn loonstroken slechts een loon van € 1.400,00 bruto per maand vermelden en werkgever alleen over dat bedrag loonheffing en sociale premies heeft afgedragen, heeft het UWV zijn WIA-uitkering nu op basis van die onjuiste inkomensgegevens op een te laag bedrag vastgesteld, aldus werknemer.
Werkgever betwist dat werknemer € 500,00 per week contant aan salaris ontving. Nu werknemer heeft verzocht om gecorrigeerde loonstroken in verband met zijn WIA-uitkering zal hij, conform zijn aanbod en overeenkomstig artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), tot bewijslevering op dit punt worden toegelaten.
De kantonrechter merkt nog op dat zij uitgaat van een 38-urige werkweek voor werknemer conform de arbeidsovereenkomst. Zij passeert de stelling van werkgever dat werknemer minder uur per week heeft gewerkt. De overgelegde salarisstroken waarop 32 contracturen per week staan, bieden daartoe onvoldoende basis.
Iedere verdere beslissing op het verzoek onder 7. zal worden aangehouden in afwachting van de uitkomst van de bewijsopdracht.
De vakantiedagen
Partijen twisten over de vraag of werkgever nog niet-genoten vakantiedagen moet uitbetalen aan werknemer. Werknemer stelt dat hij nog recht heeft op uitbetaling van 71 vakantiedagen, hetgeen volgens hem resulteert in een bedrag van € 9.658,84 bruto. Onder verwijzing naar artikel 8 van de arbeidsovereenkomst voert werkgever echter aan dat de wettelijke vakantiedagen van 2021 en 2022 zijn komen te vervallen, omdat de termijn van 6 maanden is verstreken en werknemer ondanks zijn ziekte in staat is geweest om de vakantiedagen op te nemen en op vakantie te gaan. De vakantiedagen van 2023 moeten ook worden beschouwd als opgenomen, omdat werknemer gewoon op vakantie is geweest dit jaar, aldus werkgever.
De kantonrechter overweegt als volgt. Artikel 8 van de arbeidsovereenkomst sluit aan bij artikel 7:640a BW. Op grond daarvan vervalt de aanspraak op het minimum aantal vakantiedagen zes maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is verworven, tenzij de werknemer tot aan dat tijdstip redelijkerwijs niet in staat is geweest vakantie op te nemen.
Hoewel in de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat werknemer recht heeft op 24 vakantiedagen per jaar (20 wettelijke en 4 bovenwettelijke), heeft hij op basis van de cao recht op 25 dagen per jaar, zodat de kantonrechter van dat aantal uitgaat. Werkgever heeft de stelling van werknemer dat hij in 2020 slechts 14 vakantiedagen heeft opgenomen niet weersproken, zodat kan worden vastgesteld dat van dat jaar nog 11 dagen resteren. Discussie tussen partijen bestaat er over de jaren daarna: 2021, 2022 en 2023. Op werkgever rust de verplichting om de administratie van onder andere de gewerkte uren en vakantiedagen van zijn werknemer(s) bij te houden. Nu werkgever stelt dat werknemer al zijn vakantiedagen heeft opgenomen, zal werkgever daarom tot bewijslevering op dit punt worden toegelaten. Iedere verdere beslissing op het verzoek onder 4. zal daarom worden aangehouden.
De transitievergoeding
Werknemer heeft recht op een transitievergoeding, omdat werkgever het dienstverband heeft opgezegd. Ook als de werkgever de arbeidsovereenkomst opzegt omdat de werknemer door ziekte niet meer in staat is om de bedongen arbeid te verrichten moet de werkgever een transitievergoeding betalen aan de werknemer (artikel 7:673 lid 3 aanhef en sub b BW). Werkgever betwist dat ook niet, maar voert aan dat hij niet de financiële middelen heeft om deze vergoeding te betalen. De kantonrechter overweegt dat, hoe vervelend ook, een penibele financiële situatie van werkgever hem niet ontslaat van zijn betalingsverplichting jegens werknemer. De redelijkheid en billijkheid bieden daartoe ook geen ruimte. De kantonrechter zal werkgever dan ook veroordelen tot betaling van de transitievergoeding.
Voor de berekening van de transitievergoeding dient te worden uitgegaan van het tussen partijen overeengekomen loon voor de bedongen arbeid bij einde dienstverband (in dit geval 4 juni 2023) - inclusief hetgeen daartoe bepaald is in een geldende cao - en niet van het feitelijk uitbetaalde loon. Dit leidt ertoe dat bij de berekening moet worden uitgegaan van het laatst geldende overeengekomen loon. In dit geval is dat het bruto loon inclusief de cao-verhogingen vanaf 1 maart 2021, zijnde een bedrag van € 3.044,00 bruto per maand. Op basis hiervan moet werkgever een transitievergoeding aan werknemer te betalen van € 19.437,90 bruto. De wettelijke rente over dit bedrag zal ook worden toegewezen als verzocht.