Home

Rechtbank Leeuwarden, 31-03-2010, BM1729, AWB 07/1462 en 10/306 tot en met 10/322

Rechtbank Leeuwarden, 31-03-2010, BM1729, AWB 07/1462 en 10/306 tot en met 10/322

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
31 maart 2010
Datum publicatie
22 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2010:BM1729
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 07/1462 en 10/306 tot en met 10/322

Inhoudsindicatie

Rekeningenproject. Verweerder maakt onvoldoende aannemelijk dat eiser houder is van de op de microfiche vermelde KB-Luxrekening.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummers: AWB 07/1462 en 10/306 tot en met 10/322

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 maart 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigden [gemachtigden eiser],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde verweerder].

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1992 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H28) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd ten bedrage van ƒ 24.499 (€ 11.117,16). Tevens heeft verweerder een verhoging van ƒ 24.999 (€ 11.117,16), zonder kwijtschelding, opgelegd en een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 9.253 (€ 4.198,83).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1993 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H38) IB/PVV opgelegd ten bedrage van ƒ 24.287 (€ 11.020,96). Tevens heeft verweerder een verhoging van ƒ 24.287 (€ 11.020,96), zonder kwijtschelding, opgelegd en een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 7.951 (€ 3.608,01).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1994 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H48) IB/PVV opgelegd ten bedrage van ƒ 17.608 (€ 7.990,16). Tevens heeft verweerder een verhoging van ƒ 17.608 (€ 7.990,16), zonder kwijtschelding, opgelegd en een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 4.985 (€ 2.262,09).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1995 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H58) IB/PVV opgelegd ten bedrage van ƒ 18.584 (€ 8.433,05). Tevens heeft verweerder een verhoging van ƒ 18.584 (€ 8.433,05), zonder kwijtschelding, opgelegd en een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 4.762 (€ 2.160,90).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1996 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H68) IB/PVV opgelegd ten bedrage van ƒ 18.163 (€ 8.242,01). Tevens heeft verweerder een verhoging van ƒ 18.163 (€ 8.242,01), zonder kwijtschelding, opgelegd en een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 4.539 (€ 2.059,71).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1997 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H77) IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 128.190 (€ 58.170,09).

Tevens heeft verweerder een verhoging van ƒ 21.616 (€ 9.808,91), zonder kwijtschelding, opgelegd en een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 5.106 (€ 2.317).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H87) IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 189.227 (€ 85.867,47), alsmede bij beschikking een boete van ƒ 21.727 (€ 9.859,28) en een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 4.426 (€ 2.008,43).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H97) IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 312.052 (€ 141.603,02), alsmede bij beschikking een boete van ƒ 31.970 (€ 14.507,35) en een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 5.554 (€ 2.520,30).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H07) IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 144.916 (€ 65.760,01), alsmede bij beschikking een boete van ƒ 27.439 (€ 12.451,28) en een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 3.783 (€ 1.716,65).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H17) IB/PVV opgelegd ten bedrage van € 4.901, alsmede bij beschikking een boete van € 4.901 en een beschikking heffingsrente ten bedrage van € 460.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1993 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].K38) vermogensbelasting (VB) opgelegd ten bedrage van ƒ 4.800 (€ 2.178,15). Tevens heeft verweerder een verhoging van ƒ 4.800 (€ 2.178,15), zonder kwijtschelding, opgelegd en een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 1.736 (€ 787,76).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1994 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].K48) VB opgelegd ten bedrage van ƒ 4.559 (€ 2.068,78). Tevens heeft verweerder een verhoging van ƒ 4.559 (€ 2.068,78), zonder kwijtschelding, opgelegd en een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 1.428 (€ 647).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1995 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].K58) VB opgelegd ten bedrage van ƒ 4.328 (€ 1.963,96). Tevens heeft verweerder een verhoging van ƒ 4.328 (€ 1.963,96), zonder kwijtschelding, opgelegd en een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 1.183 (€ 536,82).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1996 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].K68) VB opgelegd ten bedrage van ƒ 4.143 (€ 1.880,01). Tevens heeft verweerder een verhoging van ƒ 4.143 (€ 1.880,01), zonder kwijtschelding, opgelegd en een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 1.020 (€ 462,86).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1997 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].K78) VB opgelegd ten bedrage van ƒ 3.942 (€ 1.788,80). Tevens heeft verweerder een verhoging van ƒ 3.942 (€ 1.788,80) , zonder kwijtschelding, opgelegd en een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 888 (€ 402,96).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].K87) VB opgelegd, berekend naar een belastbare som van ƒ 1.429.000 (€ 648.451,93). Tevens heeft verweerder een verhoging van ƒ 3.122 (€ 1.416,70), zonder kwijtschelding, opgelegd en een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 636 (€ 288,60).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].K97) VB opgelegd, berekend naar een belastbare som van ƒ 1.551.000 (€ 703.813,12), alsmede bij beschikking een boete van ƒ 2.919 (€ 1.324,58) en een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 509 (€ 230,97) .

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].K07) VB opgelegd, berekend naar een belastbare som van ƒ 1.536.498 (€ 697.232,39), alsmede bij beschikking een boete van ƒ 2.632 (€ 1.194,35) en een beschikking heffingsrente ten bedrage van ƒ 363 (€ 164,72).

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 16 mei 2007 voormelde navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 1992 tot en met 2001 en VB voor de jaren 1993 tot en met 2000 (hierna gezamenlijk: de navorderingsaanslagen), de daarin begrepen verhogingen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar van verweerder betreffende de aan hem opgelegde navorderingsaanslagen, alsmede tegen de uitspraken betreffende de kwijtscheldingsbesluiten ter zake van de in de navorderingsaanslagen begrepen verhogingen respectievelijk de gelijktijdig met de navorderingsaanslagen jegens hem genomen boetebeschikkingen (hierna gezamenlijk: de boetebeschikkingen), bij brief van 20 juni 2007, ontvangen bij de rechtbank op 21 juni 2007, beroep ingesteld.

De beroepen zijn eveneens gericht tegen de uitspraken betreffende de gelijktijdig met de navorderingsaanslagen genomen beschikkingen inzake in rekening gebrachte heffingsrente (hierna: de beschikkingen heffingsrente).

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2010 te Leeuwarden.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden.

Verweerder is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand].

Eiser heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan verweerder, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

Verweerder heeft ter zitting (kopieën) van afdrukken van microfiches met gegevens van de Kredietbank Luxembourg overgelegd.

Eiser heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van die stukken.

Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiser is geboren op [datum] 1939. Eisers (enige) voornaam luidt voluit: [Xyz]. Eiser heeft een zoon, die [Xab Achternaam] heet.

1.2 Eiser heeft in zijn ingediende aangiften IB/PVV en VB vanaf 1991 nimmer inkomsten en/of vermogens aangegeven, die verband houden met bij de Kredietbank Luxembourg aangehouden bankrekeningen.

1.3 Verweerder heeft eiser bij brief van 22 september 2004 als volgt aangeschreven:

"De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die gerechtigd zijn (geweest) tot buitenlandse vermogensbestanddelen, waarbij het vermoeden bestaat dat in aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting en/of vennootschapbelasting geen opgaaf is gedaan van deze vermogensbestanddelen en de eventuele opbrengsten daaruit.

Uit dit onderzoek is gebleken dat u gerechtigd bent (geweest) tot vermogensbestanddelen in het buitenland. De gegevens hiervan kunnen van belang zijn voor uw belastingheffing over de afgelopen twaalf jaren. Ik verzoek u daarom mij de gegevens en inlichtingen over die jaren te verstrekken welke worden gevraagd op de ingesloten Opgaaf Buitenlands vermogen.

Ik wijs u erop dat u op grond van artikel 47 lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat de gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25 lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is.

Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt, pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR.

Na invulling moet u de opgaaf ondertekend aan mij terugsturen binnen vijf werkdagen. U kunt daarbij gebruik maken van de bijgevoegde portvrije retourenvelop. Gezien de aard en omvang van de gevraagde gegevens en inlichtingen zal géén uitstel worden verleend voor het aanleveren daarvan.".

1.4 Eiser heeft bij de onder 1.3 vermelde brief gevoegde antwoordformulier op 28 september 2004 ondertekend en geretourneerd aan verweerder. Eiser heeft de vragen "Bent u gerechtigd (geweest) tot een of meerdere bankrekeningen in het buitenland?", "Bent u gerechtigd (geweest) tot een of meerdere onroerende zaken in het buitenland?"en "Bent u gerechtigd (geweest) tot andere buitenlandse vermogensbestanddelen?" met "nee" beantwoord. Bij de gevraagde specificaties met betrekking tot buitenlandse bankrekening(en), onroerende zaken en overige vermogensbestanddelen heeft eiser "n.v.t." vermeld. Als toelichting heeft eiser geschreven:

"Ik begrijp niet de reden van deze vervelende brief aan mij. Maar kan u ook niet verder helpen.".

1.5 Bij zijn verweerschrift heeft verweerder (een kopie) van een afdruk van een microfiche met gegevens van de Kredietbank Luxembourg gevoegd waarop staat te lezen:

"[nummer] [XYZ] OU [XAB ACHTERNAAM] -18,32

[nummer] [XAB] OU [XYZ ACHTERNAAM] -11,50".

1.6 Op de ter zitting overlegde (kopieën) van afdrukken van een microfiche met gegevens van de Kredietbank Luxembourg staat te lezen:

"[nummer] [XYZ] OU [XAB ACHTERNAAM] 156.237,57

[nummer] [XYZ] OU [XAB ACHTERNAAM] -11,50

[nummer] [XAB] OU [XYZ ACHTERNAAM] -11,50

[nummer] [XYZ] OU [XAB ACHTERNAAM] 119.973,54

[nummer] [XAB] OU [XYZ ACHTERNAAM] 63.049.94".

1.7 In een ambtsedig proces-verbaal van ambtshandeling, gedagtekend 10 januari 2005, is onder meer opgenomen:

"Betreft: Onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening bij de Kredietbank Luxembourg t.n.v.

[XYZ] 0U [XAB ACHTERNAAM]

Rekeningnummer [nummer]

en

[XAB] OU [XYZ ACHTERNAAM]

Rekeningnummer [nummer]

Ik, Verbalisant: [verbalisant],

ambtenaar van de Belastingdienst, werkzaam bij de BelastingdienstlFiOD-ECD/kantoor Haarlem, Opsporingsinformatie, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, aktenummer [nummer], verklaar het volgende.

Door mij is een onderzoek ingesteld naar de identiteit van Nederlandse rekeninghouders bij de Kredietbank Luxembourg (hierna KB Lux).

Gebleken is dat op de afdrukken van de microfiches van de KB Lux de rekeninghouders op

verschillende manieren vermeld staan, te weten:

a) Voornaam (doop c.q. geboortenaam) met achternaam (dit komt het meest voor)

b) Voornamen (doop c.q. geboortenamen) met achternaam

c) Voorletter met achternaam

Elk van deze mogelijkheden kan gevolgd worden door

1) Een liggend streepje en een tweede achternaam

2) Het Franse woord “ou” (of) gevolgd door voornaam (doop c.q. geboortenaam) met achternaam

3) Het Franse woord “ou” (of) gevolgd door voorletter met achternaam

Elk van deze mogelijkheden kan weer gevolgd worden door

1. Het Franse woord “ou” (of) gevolgd door voornaam (doop c.q. geboortenaam) met

achternaam

II. Het Franse woord “ou” (of) gevolgd door voorletter met achternaam

In geval van mogelijkheid 2 of 3 worden de rekeninghouders veelal aangeduid met hun aanspreektitel

M (Monsieur)

Mme ( Mada mme)

Melle ( Mademoiselle)

De naam van de rekeninghouder is door verbalisant handmatig gematcht met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst, waarin alle natuurlijke- en rechtspersonen zijn opgenomen die in Nederland wonen of zijn gevestigd. Tevens zijn in het BVR-bestand opgenomen alle natuurlijke- en rechtspersonen die in het buitenland wonen of zijn gevestigd en in Nederland belastingplichtig zijn. Het BVR-bestand wordt voor wat betreft de natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. In het BVR-bestand blijven historische gegevens bewaard. Opgemerkt wordt dat in het BVR-bestand de natuurlijke personen zijn opgenomen met voorletters en niet met voornamen.

De gevonden sofinummers zijn vervolgens nagetrokken in het bestand van het Centraal Rijbewijzen en Bromfietscertificatenregister (CRB), in welk bestand de sofinummers, de voornaam en de geslachtsnaam van alle natuurlijke personen met een rijbewijs of een bromfietscertificaat zijn opgenomen en welk bestand is verkregen van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna genoemd: RDW-bestand).

In een aantal gevallen zijn op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) uittreksels gevraagd uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) en is via internet informatie verkregen uit de openbare registers van het Kadaster.

Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:

1. Op de afdrukken van de microfiches van de KB Lux komt onder meer een rekening op naam van [XYZ] OU [XAB ACHTERNAAM] (rekeningnummer [nummer]) en een rekening op naam van [XAB] OU [XYZ ACHTERNAAM] (rekeningnummer [nummer]) voor.

2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB-Lux blijkt dat indien de rekeningnummers opéénvolgend vermeld staan en de namen van de rekeninghouders overéénkomen er sprake kan zijn van een familierelatie tussen de rekeninghouders, in casu: vader [Xyz Achternaam] met zoon [Xab Achternaam] danwel vader [Xab Achternaam] met zoon [Xyz Achternaam].

3. In het BVR-bestand komt twaalf keer de achternaam [Achternaam] voor, met als eerste voorletter [X], geslacht mannelijk.

4. In het RDW-bestand zie ik dat 8 van deze twaalf personen zijn opgenomen. Van deze acht personen heeft één persoon de voornaam [Xyz] en hebben drie personen de voornaam [Xab].

5. Uit informatie van de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) blijkt dat, van de vier personen die niet in het RDW-bestand voorkomen, twee de voornaam [Xyz] hebben.

6. In het BVR-bestand zie ik dat één van de drie personen met de voornaam [Xyz] als zijnde [X. Achternaam], geboren [datum] 1939, met sofinummer [nummer], vermeld staat. Ik zie dat deze persoon woonachtig is op het adres: [adres].

7. Verder zie ik in het BVR-bestand dat [X.A. Achternaam], geboren [datum] 1966, met sofinummer [nummer], het adres [adres] tot [datum] 1996 heeft aangehouden als middeladres Omzetbelasting.

8. Volgens het RDW-bestand heeft [X.A. Achternaam] als eerste voornaam: [Xab]

9. Uit het uittreksel van de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens(GBA) zie ik dat de onder punt 5 aangegeven persoon [Xyz Achternaam], de vader is van voornoemde [X.A. Achternaam].

10. Verder blijkt uit informatie van de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens(GBA) dat [Xyz Achternaam] de zoon is van [X. Achternaam], geboren [datum] 1913. Betreffende persoon is op [datum] 1998 overleden.

11. In het BVR-bestand zie ik dat deze persoon met sofinummer [nummer] vermeld staat.

12. Volgens het RDW-bestand heeft [X. Achternaam], geboren [datum] 1913 als voornaam: [Xab].

Conclusie.

Uit het door mij ingestelde onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder(s) met

rekeningnummer [nummer] en [nummer], zoals vermeld op de microfiches van de KB-Lux, is gebleken dat de onder punt 5 aangegeven persoon [XYZ ACHTERNAAM], geboren [datum] 1939, met sofinummer [nummer] als mede rekeninghouder in aanmerking komt.

Opgemaakt op ambtseed, gesloten en getekend te Haarlem op 10 januari 2005.".

1.8 Kredietbank Luxembourg verstrekt op geen enkele wijze inlichtingen aan personen, die geen klant bij haar zijn.

1.9 Bij brief van 9 november 2004 heeft verweerder aan eiser zijn voornemen bekend gemaakt de navorderingsaanslagen en de boetebeschikking op te leggen. De navorderings-aanslagen zijn (enkel) gebaseerd op het door verweerder gestelde feit dat eiser één of meer bankrekeningen aanhoudt of heeft aangehouden bij de Kredietbank Luxembourg.

1.10 Aan eisers zoon zijn, hetgeen eiser onweersproken heeft gesteld, op grond van hetzelfde feitencomplex eveneens mutatis mutandis dezelfde navorderingsaanslagen IB/PVV en VB ten aanzien van dezelfde bankrekeningen over dezelfde tijdvakken c.q. tijdstippen heeft opgelegd.

Geschil

2.1 Tussen partijen is in geschil of de verweerder onderhavige navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente terecht en tot de juiste bedragen heeft vastgesteld. Met betrekking tot de enkelvoudige belasting spitst het geschil zich met name toe op de volgende vragen:

2.1.1 Heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser rekeninghouder was bij de Kredietbank Luxembourg?

2.1.2 Mag verweerder daartoe de microfiches met gegevens van de Kredietbank Luxembourg gebruiken en zo ja, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser de persoon is die is vermeld op de onder 1.5 en 1.6 vermelde afdrukken van microfiches?

2.1.3 Dient artikel 27e AWR toepassing te vinden op grond van schending van artikel 47, eerste lid, AWR en/of het niet doen van de vereiste aangifte? Zo ja:

2.1.4 Berusten de door de verweerder vastgestelde tegoeden en inkomsten, welke aan de navorderingsaanslagen ten grondslag liggen, op een redelijke schatting?

2.2 Eiser beantwoordt voormelde vragen ontkennend en verweerder bevestigend.

2.3 Eiser voert daartoe - kort gezegd - primair aan dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij rekeninghouder is bij de Kredietbank Luxembourg en dat verweerder daartoe niet de microfiches met gegevens van Kredietbank Luxembourg mag gebruiken, omdat verweerder deze op onrechtmatige wijze heeft verkregen. Subsidiair voert eiser aan dat hij heeft voldaan aan de door verweerder gevraagde gegevensverstrekking en dat derhalve geen sprake is van omkering van de bewijslast. Meer subsidiair voert eiser aan dat aan onderhavige navorderingsaanslagen geen redelijke schatting ten grondslag ligt en dat het door verweerder berekende rendement te hoog is vastgesteld.

2.4 Verweerder voert ter onderbouwing van zijn standpunt - kort gezegd - primair aan dat eiser rekeninghouder is geweest bij de Kredietbank Luxembourg en dat zijn gegevens overeenkomen met de op de microfiches vermelde gegevens. Verweerder baseert zich daarbij op het onder 1.7 vermelde door [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal. Verweerder voert voorts aan dat zijn verkrijging van de microfiches met gegevens van de Kredietbank Luxembourg niet onrechtmatig is geweest en dat overigens de Hoge Raad in vergelijkbare procedures in de wijze van verkrijging van de microfiches geen belemmering heeft gezien om deze als bewijs te gebruiken. Voorts voert verweerder aan dat eiser niet heeft voldaan aan de noodzakelijke gegevensverstrekking en dat er sprake is van omkering van de bewijslast. Tenslotte voert verweerder aan dat op basis van uitgebreid onderzoek en onder verwijzing naar diverse berekeningen dat de navorderingsaanslagen zijn gebaseerd op een redelijke schatting.

2.5 Tussen partijen is niet in geschil dat aan eiser ten aanzien van de verhogingen en boetes een compensatie moet worden gegeven in verband met overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM.

2.6 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

3.1 Om redenen van proceseconomie zal de rechtbank eerst eisers stelling beoordelen dat hij geen bankrekening heeft aangehouden bij de Kredietbank Luxembourg.

3.2 De rechtbank overweegt dienaangaande dat de bewijslast ten aanzien van de stelling dat eiser houder is van tenminste één bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg, gelet op de betwisting daarvan door eiser, op verweerder rust. Verweerder slaagt daarin naar het oordeel van de rechtbank niet.

3.3 De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de onder 1.5 en 1.6 vermelde (kopieën van) afdrukken van microfiches gegevens bevatten van houders van rekeningen bij de Kredietbank Luxembourg. Het onderzoek naar de identiteit, wat daar overigens ook van zij, heeft geresulteerd in het onder 1.7 vermelde proces-verbaal, waaruit volgt dat er twaalf personen van het mannelijke geslacht in het zogeheten BVR-bestand voorkomen die [Achternaam] heten met als eerste voorletter [X].

3.4 Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij eiser op grond van het onder 1.7 vermelde proces-verbaal heeft geïdentificeerd.

Hoewel de namen [Xyz] en [Xab Achternaam] meerdere malen in Nederland voorkomen, heeft verweerder in dat verband betoogd dat eiser [Xyz Achternaam] is, omdat hij de enige in Nederland is die een familierelatie heeft met een persoon (zijn zoon) die [Xab Achternaam] heet. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde verklaard dat zij haar betoog heeft gebaseerd op de aanname dat slechts in het geval tussen twee personen een familierelatie bestaat, deze personen gerechtigd zullen zijn tot één (gezamenlijke) bankrekening. Verweerder heeft eiser op die gronden aangemerkt als de houder van tenminste een van de bankrekeningen welke voorkomen op de onder 1.5 en 1.6 vermelde (fotokopieën) van afdrukken van microfiches. Met hetgeen verweerder, zoals hiervoor vermeld, naar voren heeft gebracht, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank, niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat eiser houder was van tenminste één bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg, maar heeft hij hooguit het bewijsvermoeden gewettigd dat zulks het geval is.

3.5 Eiser heeft evenwel dat bewijsvermoeden ontzenuwd door de betrouwbaarheid van de door de verweerder gevolgde identificatiemethode te betwisten. Eiser heeft daartoe onweersproken enerzijds aangevoerd dat de namen [Xyz] en [Xab Achternaam] meerdere malen in Nederland voorkomen en dat in de (naaste) familie van eiser ook de combinatie van namen [Xyz] en [Xab Achternaam] voorkomt, waarbij sprake is van een familieband, zelfs in één geval in een vergelijkbare familierelatie, namelijk die van vader en zoon en anderzijds dat op basis van verweerders onderzoek niet valt uit te sluiten dat houders van een bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg zich van een valse naam kunnen hebben bediend. De rechtbank overweegt in dit verband nog dat ter zitting is komen vast te staan dat de mogelijkheden van tegenbewijs, indien identificatie van een rekeninghouder eenmaal zou worden aangenomen, voor eiser (nagenoeg) nihil zijn, nu Kredietbank Luxembourg op geen enkele wijze inlichtingen wenst te verstrekken aan personen, die geen klant bij haar zijn. Die omstandigheid brengt, naar het oordeel van de rechtbank, mee dat de identificatie geen ruimte laat voor een uitkomst die voor meerderlei uitleg vatbaar is.

3.6 De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in de onderwerpelijke tijdvakken respectievelijk op de onderwerpelijke tijdstippen over de gereleveerde bankrekeningen heeft beschikt. De rechtbank neemt daarbij voorts in aanmerking dat verweerder, zoals door eiser in zijn bij het beroepschrift gevoegde bezwaarschrift en in aanvulling daarop ter zitting onweersproken heeft gesteld, aan eisers zoon op grond van hetzelfde feitencomplex eveneens mutatis mutandis dezelfde navorderingsaanslagen IB/PVV en VB ten aanzien van dezelfde bankrekeningen over dezelfde tijdvakken c.q. tijdstippen heeft opgelegd.

3.7 Nu niet is komen vast te staan dat eiser in de onderwerpelijke tijdvakken c.q. op de onderwerpelijke tijdstippen over tenminste één bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg heeft kunnen beschikken dienen de bestreden navorderingsaanslagen, verhogingen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente te worden vernietigd. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, behoeft geen behandeling meer.

3.8 Het beroep moet gegrond worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.208 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322, een factor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken en een wegingsfactor 1). Voor de overige door eiser genoemde proceskosten, naar de rechtbank begrijpt reiskosten van eiser, wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 24.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen, alsmede de beschikkingen heffingsrente tot nihil;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.232;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Aldus gegeven door mr. dr. P. van der Wal, mr. N.P. Witteveen en mr. M. van den Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2010.

w.g. H.J. Haanstra

w.g. P. van der Wal

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.