Rechtbank Limburg, 30-11-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:11914, 6270701 AZ VERZ 17-118
Rechtbank Limburg, 30-11-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:11914, 6270701 AZ VERZ 17-118
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Limburg
- Datum uitspraak
- 30 november 2017
- Datum publicatie
- 7 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBLIM:2017:11914
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:3054
- Zaaknummer
- 6270701 AZ VERZ 17-118
Inhoudsindicatie
Wwz. Verzoek toekenning billijke vergoeding afgewezen. Geen ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever
Uitspraak
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 6270701 AZ VERZ 17-118
Beschikking van de kantonrechter van 30 november 2017
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonend aan de [adres] , [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. E.H.T. Kleeven,
tegen
de stichting STICHTING CICERO ZORGGROEP,
statutair gevestigd te Brunssum en kantoorhoudend aan de St. Brigidastraat 3,
6441 CR Brunssum,
verwerende partij,
gemachtigde mr. M.R. Meulenberg-Ten Hoor.
Partijen zullen hierna respectievelijk [verzoekster] en Cicero genoemd worden.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
het verzoekschrift
- -
-
het verweerschrift
- -
-
de op 16 november 2017 van [verzoekster] ontvangen aanvullende bijlagen
- -
-
de mondelinge behandeling op 21 november 2017 ter gelegenheid waarvan namens [verzoekster] een pleitnota ingebracht is.
Ten slotte is beschikking bepaald.
2 De feiten
[verzoekster] , geboren op [geboortedag] 1962, is op 1 augustus 1998 in dienst van Cicero getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van verzorgende IG (bijlage 2 verzoekschrift).
[verzoekster] is sedert 7 oktober 2014 wegens ziekte arbeidsongeschikt, welke arbeidsongeschiktheid tot heden voortduurt.
Bij brief van 29 januari 2015 deelt Cicero aan [verzoekster] mee (bijlage 6 verzoekschrift):
“Naar aanleiding van uw bezoek aan de bedrijfsarts en het gesprek dat wij met elkaar voerden op 26 januari heeft de bedrijfsarts een advies uitgebracht. Naar aanleiding hiervan heb ik u uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek op 28 januari 2015. Tijdens dit gesprek wilde ik het advies van de bedrijfsarts met u bespreken en een voorstel doen een start te maken met re-integratie-werkzaamheden, rekening houdend met uw beperkingen. U heeft mij telefonisch laten weten niet in staat te zijn om hierover in gesprek te gaan. (…)
Ik verzoek u binnen 3 werkdagen met mij contact op te nemen voor het maken van een afspraak waarin we over de ontstane situatie zullen spreken. Als u dit nalaat dan zullen wij u schriftelijk waarschuwen. Als u het oneens bent met het advies van de bedrijfsarts heeft u de mogelijkheid om bij het UWV een deskundigenoordeel aan te vragen. (…) Wij zullen uw loon dan opschorten totdat het UWV een oordeel heeft uitgebracht.”
Op 30 januari 2015 neemt [verzoekster] telefonisch contact op met haar manager. Er wordt geen afspraak gemaakt. [verzoekster] wenst (eerst) een nieuwe afspraak bij de bedrijfsarts.
Bij brief van 6 februari 2015 ontvangt [verzoekster] een schriftelijke waarschuwing (bijlage 31 verweerschrift). Cicero deelt aan haar mee:
“Verwijzend naar de brief d.d. 29 januari (…) concluderen wij het volgende;
U heeft geen contact opgenomen met uw leidinggevende (…) Wij verzochten u schriftelijk dit binnen drie werkdagen te doen. Dat betekent dat wij u hiervoor bij deze schriftelijk waarschuwen, zoals aangekondigd.
Zoals reeds aangegeven dient u, als u het niet eens ben met het advies van onze bedrijfsarts, een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV. (…) Wij schorten met ingang van 5 februari 2015 de loonbetaling op totdat het UWV een oordeel heeft uitgebracht. (…)”
Bij brief van 11 februari 2015 deelt Cicero aan [verzoekster] mee (bijlage 32 verweerschrift):
“Per brief d.d. 6 februari kondigden wij een loonopschorting aan, hetgeen wij inmiddels hebben geëffectueerd. Echter, op basis van aanvullende informatie die wij op 9 februari jl. ontvingen wordt u opnieuw uitgenodigd voor het spreekuur bij de bedrijfsarts. (…) Na het spreekuurbezoek, en op basis van het uitgebrachte advies van de bedrijfsarts, zullen wij ons standpunt inzake loonopschorting eventueel heroverwegen. (…)”
Op 16 maart 2015 heeft de bedrijfsarts een terugkoppeling aan Cicero gegeven van het spreekuurbezoek van [verzoekster] . Daarin staat voor zover relevant vermeld (bijlage 8 verzoekschrift):
“(…) Met stappen gaat ze de goede kant op. Ze is hervat met 2 dagen van 2 uur en zal aansluitend aan dit gesprek met mij het opbouwschema met haar RVE manager bespreken. Dit opbouwschema zou voorzien in ene opbouw van 3 uur per twee weken. Mijns inziens is deze opbouw passend bij haar herstel. Laat onverlet dat regelmatig evalueren belangrijk blijft. Indien het in de opbouw moeilijk gaat, bespreek dan onderling hoe dit komt en rem de opbouw niet af indien er andere oorzaken aan dit gevoel ten grondslag liggen (…)”
Op 20 april 2015 deelt de bedrijfsarts mee (bijlage 9 verzoekschrift):
“(…) Het gaat geleidelijk e goede kant op. Soms ervaart ze nog wat terugval (…) Ze heeft op verzoek van haar RVE manager een nieuw opbouwschema opgesteld waarbij ze elke twee weken enkele uren uitbreidt. De verwachting is dat ze eind mei / begin juni de overstap van 2 naar 3 dagen kan maken en dat ze eind juni weer geheel kan hervatten. (…)”
In het terugkoppelingsadvies van de bedrijfsarts van 22 juni 2015 staat voor zover relevant vermeld (bijlage 12 verzoekschrift):
“(…) Ze ervaart een forse terugval (…) Momenteel acht ik de mentale belastbaarheid dermate gering dat er geen realistische re-integratiemogelijkheden zijn. Ik hoop dat deze wel weer ontstaan over enkele weken. (…)”
Op 6 juli 2015 heeft de bedrijfsarts met [verzoekster] enkele scenario’s besproken en haar de tijd gegeven na te denken of een van die scenario’s haar voorkeur geniet (bijlage 14 verzoekschrift). Bij e-mail van 9 juli 2015 bericht [verzoekster] dat zij niet weg wil bij de huidige werkplek en mediation wenst (bijlage 15 verzoekschrift).
Uit het terugkoppelingsadvies van de bedrijfsarts van 31 augustus 2015 blijkt dat [verzoekster] zich nog steeds niet kan vinden in de FML noch in de conclusies van het deskundigenoordeel. De bedrijfsarts adviseert haar opnieuw om dan een deskundigenoordeel aan te vragen (bijlage 16 verzoekschrift).
Vervolgens heeft er een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. Uit het daarvan opgemaakte rapport van 10 augustus 2015 volgt (bijlage 17 verzoekschrift, bijlage 5 verweerschrift):
“(…) Werknemer is ongeschikt voor het eigen werk van verzorgende IG. De verwachting is dat dit een blijvende situatie is.
Werknemer is geschikt voor ander werk binnen de Cicero Zorggroep. Het zal daarbij moeten gaan om goed gestructureerde, sociaal-emotioneel weinig belastende werkzaamheden buiten de verzorg- en verpleegafdelingen, zoals facilitaire werkzaamheden in de keuken.
Uiterlijk op het moment van 1 jaar ziekte zal ook buiten de Cicero Zorggroep naar werk gezocht moeten worden wanneer dan nog geen concreet zicht bestaat op een interne herplaatsing binnen maximaal 3 maanden voor ten minste 70% van het loon van verzorgende IG.
(…) Gelet op het feit dat een terugkeer in eigen werk of ander werk op de eigen afdeling niet te verwachten is, is een poging tot mediation om de verstoorde arbeidsrelatie tussen werknemer en haar RVE Manager op te lossen niet noodzakelijk in het kader van de re-integratie.
Indien werknemer van oordeel blijft dat zij haar eigen werk kan hervatten, dan is het van groot belang dat als gevolg van een verschil van inzicht over de mogelijkheden de re-integratie niet stagneert. Ik adviseer werknemer in dat geval een deskundigenoordeel te vragen bij UWV met als vraag “kan ik mijn eigen werk weer volledig doen?”
De reactie van [verzoekster] op de conceptrapportage (zij is het niet eens met de arbeidsdeskundige rapportage) is voor registerarbeidsdeskundige [naam registerarbeidsdeskundige] geen aanleiding geweest om tot een ander advies te komen. [naam registerarbeidsdeskundige] schrijft daarover: “Bekend was dat werknemer zich in staat acht het eigen werk op termijn te hervatten, dat de bedrijfsarts begin juni 2015 haar opbouwschema in grote lijnen steunde (…) en dat zij onvoldoende medewerking van haar manager ervaart. Bepalend bij mijn advies is geweest de FML d.d. 22-06-2015 en het spreekuuradvies d.d. 06-07-2015.”
Op 30 november 2015 heeft [verzoekster] een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd met betrekking tot de re-integratie-inspanningen van de werkgever.
Het UWV oordeelt op 15 december 2015 (bijlage 9 verweerschrift):
“De re-integratieactiviteiten van de werkgever zijn vooralsnog voldoende.”
Op 13 januari 2016 oordeelt het UWV (bijlage 19 verzoekschrift, bijlage 11 verweerschrift):
“(…) Hiermede kunt u ons schrijven van d 15 december als vervallen beschouwen. (…)
De huidige re-integratieaanpak van de werkgever wordt op dit moment als niet adequaat en dus onvoldoende aangemerkt. Vanaf ca. juni 2015 is er een stagnatie van de re-integratie, doordat het opgestart opbouwtraject in het eigen werk op initiatief van werkgever werd gestopt. Gelet op het advies van bedrijfsarts [verzoekster] dd 1 juni 2015 was er echter geen aanleiding tot het stopzetten van het opbouwschema, hooguit bijstelling. (…) Er is thans nog steeds sprake van een moeizame arbeidsrelatie waarvoor nog geen oplossing gevonden is en geen mediation werd gestart. Hierdoor stagneert de re-integratie en worden re-integratiekansen gemist. Aanpak van het arbeidsconflict middels b.v. mediation heeft thans prioriteit alvorens tot werkhervatting te komen. Op dit moment is werknemer onder deze moeizame omstandigheden (tussen werkgever en werknemer) niet geschikt voor de eigen functie in de volledige omvang (qua taken/werkzaamheden en uren). Een terugkeer in de eigen functie is onder juiste genormaliseerde verhoudingen niet uit te sluiten, doch zal in de praktijk proefondervindelijk moeten blijken. De re-integratieactiviteiten van de werkgever zijn momenteel vooralsnog onvoldoende. ”
In januari 2016 hebben er gesprekken tussen werkgever en werknemer plaatsgevonden en is mediation opgestart. Verder is het tweede spoortraject ingezet door inschakeling van ProfCareCareer (bijlage 24 verzoekschrift, bijlagen 13, 19, 23, 24 en 26 verweerschrift).
Op 6 juni 2016 heeft de bedrijfsarts een terugkoppeling aan Cicero gegeven van het spreekuur van [verzoekster] . Daarin staat voor zover relevant vermeld (bijlage 25 verzoekschrift):
“(…) Ik acht haar in staat om eigen of vergelijkbaar werk voor al haar uren in de zorg uit te voeren maar niet meer bij Cicero. Het vertrouwen is hiervoor té geschaad.(…)”
Bij besluit van 14 oktober 2016 (bijlage 26 verzoekschrift, bijlage 25 verweerschrift) heeft het UWV geoordeeld dat werkgever voldoende heeft gedaan aan re-integratie en daarom niet langer aan [verzoekster] het loon hoeft door te betalen. Aan [verzoekster] is per 12 oktober 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Het loontijdvak van twee jaar (104 weken) is met acht dagen verlengd tot 11 oktober 2016 omdat de WIA-uitkering acht dagen te laat is aangevraagd.
Op 24 november 2016 heeft [verzoekster] bezwaar aangetekend tegen laatstgenoemde beslissing van het UWV.
Op 17 januari 2017 heeft Cicero het UWV toestemming verzocht om de arbeidsverhouding met [verzoekster] op te zeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. [verzoekster] heeft in deze UWV-procedure geen verweer gevoerd. Op 3 februari 2017 heeft het UWV aan Cicero toestemming verleend om de arbeidsverhouding met [verzoekster] op te zeggen (bijlage 1 verweerschrift).
Bij brief van 17 februari 2017 heeft Cicero, met gebruikmaking van de op 3 februari 2017 verleende toestemming, de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] opgezegd per 1 juli 2017 (bijlage 4 verzoekschrift).
Cicero heeft aan [verzoekster] een transitievergoeding betaald van € 21.860,00 bruto.
Bij beslissing op bezwaar van 14 juni 2017 heeft het UWV het bezwaar van [verzoekster] gegrond verklaard. Daarin staat voor zover relevant vermeld (bijlage 27 verzoekschrift, bijlage 29 verweerschrift):
“(…) Met de visie dat er voldoende re-integratie-inspanning verricht werden en dat daarom geen loondoorbetalingsverplichting werd opgelegd kunt u zich niet verenigen.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (AD B&B) heeft onderzocht of de eerdere beoordeling juist was. De AD B&B is van mening dat uw (ex-)werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Ten onrechte werd besloten geen verlenging van de loondoorbetalingsverplichting aan uw (ex-)werkgever op te leggen. Het voorgaande betekent dat uw bezwaar gegrond is. De loondoorbetalingsverplichting die feitelijk opgelegd had moeten worden kan echter niet meer geëffectueerd worden. (…)
Standpunt van de arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep
Ik wijk af van de beoordeling van de primaire arbeidsdeskundige. Dat komt omdat ik van mening ben dat de (on)mogelijkheden in spoor 1 onvoldoende zijn onderzocht en dat daardoor re-integratiekansen zijn gemist. Er zijn tevens re-integratiekansen gemist doordat het arbeidsconflict tussen werkgever en werknemer niet (tijdig) is onderkend. De Werkwijzer arbeidsconflicten is niet gevolgd. Werkgever heeft hierdoor niet adequaat gehandeld. Werkgever heeft onvoldoende re-integratie inspanningen verricht. (…)
Conclusie
Werkgever heeft onvoldoende re-integratie inspanningen verricht omdat de (on)mogelijkheden binnen het eigen bedrijf onvoldoende onderbouwd zijn, er geen eerstejaars evaluatie heeft plaatsgevonden (waardoor het spoor 2 traject te laat is opgestart). (…) Dit arbeidsconflict is te laat onderkent. Werkgever en werknemer hebben onvoldoende gedaan om deze arbeidsverhouding weer te verbeteren. Het wordt werkgever in zijn hoedanigheid echter meer aangerekend aangezien hij niet adequaat op heeft gehandeld en/of de juiste hulpmiddelen heeft ingezet om dit conflict op te lossen. Mediation is meerdere keren geopperd ook door de bedrijfsarts echter dit is pas, op uitdrukkelijk verzoek van werkneemster, opgestart in maart 2016 (1,5 jaar na eerste ziektedag) terwijl er al langere tijd sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding en er al meerdere keren gesproken was over mediation. Als grond geeft werkgever aan dat deze periode zich kenmerkt met “het niet eens zijn” van werknemer en dat er hierdoor veel vertraging is ontstaan. Dit vormt geen deugdelijke grond omdat er van werkgever wordt verwacht dat hij hier doorheen prikt en prikkelende acties inzet om deze stagnatie te doorbreken. Dit heeft hij onvoldoende gedaan.”
Tegen deze beslissing op bezwaar heeft Cicero beroep ingesteld. Deze procedure loopt nog.
3 Het geschil
[verzoekster] verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Cicero te veroordelen:
- -
-
tot betaling van € 25.000,00 bruto aan billijke vergoeding ex artikel 7:682 lid 1 sub c BW, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum indiening verzoek tot de dag van algehele voldoening,
- -
-
in de proceskosten.
Cicero heeft verweer gevoerd.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.