Rechtbank Limburg, 07-07-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:6474, 03/700358-15, 03/700572-14 (ttz-gev.) en 03/700118-13 (tul)
Rechtbank Limburg, 07-07-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:6474, 03/700358-15, 03/700572-14 (ttz-gev.) en 03/700118-13 (tul)
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Limburg
- Datum uitspraak
- 7 juli 2017
- Datum publicatie
- 7 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBLIM:2017:6474
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:4009, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 03/700358-15, 03/700572-14 (ttz-gev.) en 03/700118-13 (tul)
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor doodslag, medeplegen van poging tot zware mishandeling en zeven andere feiten tot een gevangenisstraf van negen jaar.
De verdachte heeft het slachtoffer 20 keer met een mes ongecontroleerd in het lichaam gestoken. Zijn gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer te zijn gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. (voorwaardelijk opzet)
De rechtbank verwerpt het verweer op noodweer en noodweerexces omdat zij van oordeel is dat de handelingen van de verdachte in de kern als aanvallend dienen te worden aangemerkt en dat hij de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel zich niet verdraagt met de op te leggen langdurige gevangenisstraf.
Uitspraak
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03/700358-15
03/700572-14 (ter terechtzitting gevoegd)
03/700118-13 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 juli 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens en mr. F.F. Driessen, beiden advocaat kantoorhoudende te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 juni 2017. De verdachte en zijn raadsman respectievelijk raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Als deskundige is [naam reclasseringswerker] , reclasseringswerker, ter terechtzitting gehoord.
Voorts zijn ter terechtzitting de vorderingen behandeld van de benadeelde partijen [naam nabestaande slachtoffer 1 - 1] (nabestaande van [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] .
Ten slotte heeft [naam nabestaande slachtoffer 1 - 2] als nabestaande van het slachtoffer [slachtoffer 1] gebruikt gemaakt van het spreekrecht.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Onder parketnummer 03/700358-15
Feit 1: opzettelijk [slachtoffer 1] heeft gedood
Feit 2: [slachtoffer 2] heeft bedreigd
Feit 3: heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] zwaar te mishandelen, dan wel deze persoon heeft mishandeld
Feit 4: [slachtoffer 4] heeft mishandeld
Feit 5: een winkeldiefstal met geweld heeft gepleegd bij Blokker
Feit 7: met een ander of anderen een winkeldiefstal heeft gepleegd bij Bristol
Feit 8: samen met een ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te doden, dan wel samen met een ander of anderen heeft geprobeerd deze persoon zwaar te mishandelen, dan wel samen met een ander of anderen deze persoon heeft mishandeld
Feit 9: samen met een ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden, dan wel samen met een ander of anderen heeft geprobeerd deze persoon zwaar te mishandelen, dan wel samen met een ander of anderen deze persoon heeft mishandeld.
Onder parketnummer 03/700572-14
Feit 1: een winkeldiefstal heeft gepleegd bij Kruidvat
Feit 2: zich bij zijn aanhouding heeft verzet tegen een politieagent.
3 De beoordeling van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten bewezen. De rechtbank kan echter uit het requisitoir van de officier van justitie noch uit zijn schriftelijke vordering met zekerheid afleiden voor welke variant van de feiten 3, 8 en 9 onder parketnummer 03/700358-15 hij voldoende bewijs aanwezig acht. Gelet op zijn bewoordingen houdt de rechtbank het ervoor dat de officier van justitie ten aanzien van feit 3 het primair tenlastegelegde en ten aanzien van de feiten 8 en 9 het primair dan wel subsidiair tenlastegelegde bewezen acht.
Indien de rechtbank in haar oordeel afwijkt van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de officier van justitie, zal zij dit nader motiveren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de verdachte vrij te spreken van de feiten 1, 2, 3, 4, 7, 8 en 9 onder parketnummer 03/700358-15. Ten aanzien van een bewezenverklaring voor feit 5 onder parketnummer 03/700358-15 en de feiten 1 en 2 onder parketnummer 03/700572-14 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Indien de rechtbank in haar oordeel afwijkt van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de verdediging, zal zij dit nader motiveren.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 onder parketnummer 03/700358-15 – doodslag van [slachtoffer 1] 1
3.3.1.1 De bewijsmiddelen
Op verzoek van de meldkamer gingen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 22 juli 2015 omstreeks 23:55 uur naar de [adres 1] te Maastricht. Daar aangekomen zagen zij dat een persoon op de grond lag in de stabiele zijligging. Deze persoon lag in een grote plas bloed.
De verbalisanten zagen dat de persoon die op de grond lag meerdere snijwonden had ter hoogte van zijn rug en nek. Het slachtoffer was nog bij bewustzijn. De verbalisanten vroegen aan het slachtoffer wie dit had gedaan. Hierop noemde het slachtoffer de naam [verdachte] .2
Een getuige, genaamd [getuige 1] , vertelde de politie dat het slachtoffer [slachtoffer 1] zou heten en zou wonen op het adres [adres 2] . Volgens de Gemeentelijke Basisadministratie stond op dit adres ingeschreven: [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .3
Op 23 juli omstreeks 09:40 uur is deze [slachtoffer 1] overleden in het Academisch Ziekenhuis te Maastricht. In opdracht van de officier van justitie werd nagegaan wat de oorzaak van de dood was en wat verder van belang mocht blijken.4
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] is onder meer het navolgende gebleken:
Er waren 20 scherprandige huiddefecten, alle met uitgebreide omgevende bloeduitstorting waarvan enkele huiddefecten niet met nietjes gehecht waren.5
Met betrekking tot letsel D
Aan de borstkas rechts was een scherprandige huidperforatie met een lengte van circa vier centimeter met middenwaarts een stomp uiteinde en zijwaarts was het uiteinde niet goed te beoordelen.6
In relatie met letsel D was er een doorsteek aan de lever met schamping van het buitenste vlies van de galblaas.7
Met betrekking tot letsel F
Hoog aan het bovenbeen rechts was een scherprandige huidperforatie, gegolfd, met een lengte van circa 14 centimeter.8
In relatie met letsel F was er klieving van een aftakking van de rechterbovenbeenslagader. In relatie met letsel F en O was er een steekkanaal met een maximale lengte van circa 12 centimeter.9
Met betrekking tot letsel M
Aan de rug rechts was een scherprandige huidperforatie met een lengte van circa 3,5 centimeter waarbij het uiteinde zijwaarts gehoekt was.10
In relatie met letsel M was er een insteek van de onderkwab van de rechterlong.11
Interpretatie van de resultaten:
Bij sectie werden 20 scherprandige huidperforaties (steekletsels) en huidklievingen (steek-snijletsels) vastgesteld, welke bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend geweld.
In relatie met de letsels D, F, M waren vitale structuren geraakt, respectievelijk de lever, een aftakking van de rechterbovenbeenslagader en de onderkwab van de rechterlong, waardoor fors bloedverlies is ontstaan met vochtophoping in de longen als gevolg. Het overlijden wordt verklaard door algehele weefselschade ten gevolge van fors bloedverlies en longfunctiestoornissen zowel door het perforerend geweld aan de rechterlong als door de vochtophoping in de longen door longweefselschade in reactie op het forse bloedverlies. De bevindingen sub A6 (er waren weinig lijkvlekken; de lippen en de bindvliezen van de oogleden waren bleek) en B6 (er waren bleke organen; in de buik waren circa 22 gazen doordrenkt met bloed) passen bij fors bloedverlies.
Zowel de vochtophoping van de longen als van de huid past bij verwikkelingen van algehele weefselschade ten gevolge van het opgetreden bloedverlies.
De overige letsels sub A4 kunnen middels bloedverlies hebben bijgedragen aan het overlijden.
Er waren macroscopisch geen ziekelijke orgaanafwijkingen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest kunnen zijn.
Het vergrote hart is gezien de aperte doodsoorzaak niet van betekenis geweest voor het intreden van de dood.12
Conclusie:
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] , 44 jaren oud geworden, wordt het intreden van de dood verklaard door verwikkelingen ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch meervoudig scherprandig perforerend geweld (steekverwondingen).13
Op 23 juli 2015 te 13:38 uur werd de doorzoeking geopend ten aanzien van de woning, gelegen aan de [adres 3] te Maastricht, bewoond door [verdachte] . Bij dit onderzoek werd op de vensterbank, vlakbij de achterdeur die toegang geeft tot de tuin, aangetroffen en inbeslaggenomen: een (knip)mes met een zwart heft, met daarop bloedsporen.14
Het celmateriaal afkomstig van de bloedsporen op het aangetroffen mes (AAIV1256NL#01 en #02) kan afkomstig zijn van [slachtoffer 1] . De matchkans voor dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.15
De verdachte heeft op 25 juli 2015 onder meer het volgende verklaard:
De verdachte was in zijn woning toen hij zag dat [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) kwam aanlopen. [slachtoffer 1] had een schep vast. De verdachte liep op [slachtoffer 1] af. Nadat [slachtoffer 1] de verdachte met de schep op zijn hoofd had geslagen, viel hij op de grond. De verdachte kwam terecht op zijn rug en [slachtoffer 1] lag bovenop hem. Op een gegeven moment pakte de verdachte een mes uit zijn broekzak, waarna hij [slachtoffer 1] met het mes in zijn been en vervolgens in zijn bovenlichaam stak. De verdachte stak een aantal keren snel achter elkaar.16
3.3.1.2 Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen en overwegingen ten aanzien van het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 22 juli 2015, kort voor middernacht, heeft de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] 20 keer met een mes in zijn lichaam gestoken. De volgende ochtend is het slachtoffer overleden in het ziekenhuis. Uit onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer 1] is gebleken dat vitale structuren waren geraakt, te weten de lever, een aftakking van de rechterbovenbeenslagader en de onderkwab van de rechterlong. Hierdoor is fors bloedverlies ontstaan met vochtophoping in de longen als gevolg. Het overlijden wordt verklaard door algehele weefselschade ten gevolge van fors bloedverlies en longfunctiestoornissen zowel door het perforerend geweld aan de rechterlong als door de vochtophoping in de longen door longweefselschade in reactie op het forse bloedverlies.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] en dat de verdachte om die reden van dit feit dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat:
- -
-
er sprake is van ‘defensief non lethaal’ geweld en níet van het aanwenden van geweld gericht op de vitale delen van het lichaam van [slachtoffer 1] ;
- -
-
de steekverwonding aan de rug rechts (letsel M) de uiteindelijke veroorzaker is van het overlijden van [slachtoffer 1] , terwijl bij het steken met een vissersmes in iemands rug niet kan worden gesproken van een aanmerkelijke kans op de dood van deze persoon.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging en overweegt hiertoe het volgende.
In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat de verdachte 20 keer, ongecontroleerd, lukraak, met een mes in het lichaam van [slachtoffer 1] heeft gestoken. De kans dat hierbij géén vitale delen van het lichaam worden geraakt acht de rechtbank uiterst klein. De rechtbank kan de stelling van de verdediging dat het geweld niet was gericht op de vitale delen van het lichaam van [slachtoffer 1] dan ook niet plaatsen.
In de tweede plaats is de rechtbank van oordeel dat de verdediging een onjuiste weergave geeft van het pathologisch rapport van arts en patholoog Buiskool. De patholoog heeft namelijk niet gerapporteerd dat de steekverwonding aan de rug de uiteindelijke veroorzaker is van het overlijden van [slachtoffer 1] . Het gaat om drie letsels, te weten aan de lever, een aftakking van de rechterbovenbeenslagader en de onderkwab van de rechterlong, zoals hierboven is weergegeven in de bewijsmiddelen.
Met betrekking tot de vraag of er voldoende bewijs is dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van [slachtoffer 1] - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De verdachte heeft het slachtoffer 20 keer met een mes ongecontroleerd in het lichaam gestoken, onder andere in zijn rug ter hoogte van de rechterlong, in zijn bovenbeen ter hoogte van een aftakking van een slagader en bij de lever.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer 1] gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Het onder 1 tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
3.3.1.3 De verweren
Naast het hierboven reeds besproken bewijsverweer heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweer. Op grond hiervan heeft zij de rechtbank verzocht de verdachte vrij te spreken, dan wel te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank zal het noodweerverweer bespreken onder het kopje: ‘De strafbaarheid van het feit’.
3.3.1.4 De conclusie
De rechtbank acht dit feit bewezen, zoals weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
Feit 2 onder parketnummer 03/700358-15 – bedreiging van [slachtoffer 2] 17
3.3.2.1 De bewijsmiddelen
Op 9 mei 2015 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van bedreiging. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Op 8 mei 2015 ging aangever [slachtoffer 2] op bezoek bij [slachtoffer 1] , wonende op het adres [adres 2] te Maastricht. [slachtoffer 2] kwam op zijn scooter aanrijden. Zijn vriendin zat achterop. [slachtoffer 2] zag dat het gordijn van de woning van [verdachte] open ging. Vrijwel direct kwam [verdachte] dreigend naar buiten gerend. Hij rende in de richting van [slachtoffer 2] en schreeuwde van alles tegen hem. [verdachte] zei onder meer: ‘ik maak je kapot.’ of zoiets.18
Ook de vriendin van [slachtoffer 2] , getuige [getuige 2] , is op 9 mei 2015 gehoord. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
Op 8 mei 2015 reden getuige [getuige 2] en [slachtoffer 2] op de brommer naar het huis van [slachtoffer 1] . Zij stopten voor het appartementenblok van [slachtoffer 1] . [getuige 2] zag dat er uit een woning, naast het appartementenblok, een man naar buiten kwam. Zij kende deze man niet. Ze hoorde dat de man aan het roepen en tieren was. De man riep onder meer: ‘We maken u kapot.’
[getuige 2] zag dat de man hen naderde en vervolgens weer een stukje achteruit liep om daarna weer hun richting op te komen. Dit deed hij verschillende keren. Ze hoorde hem roepen en tieren en zag hem wild gebaren en met zijn armen maaien. Dit voelde voor haar als zeer intimiderend.
Van [slachtoffer 2] weet [getuige 2] dat deze man [verdachte] is.19
Ook de verdachte heeft verklaard over dit incident. Hij heeft op 11 mei 2015 onder meer het volgende verklaard:
De laatste keer was [slachtoffer 2] met de bromfiets en had hij een meisje bij zich. De verdachte heeft [slachtoffer 2] toen verrot gescholden.20
3.3.2.2 De verweren
Primair heeft de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] en getuige [getuige 2] betwist en heeft zij verzocht deze verklaringen uit te sluiten van het bewijs.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende overtuiging voor een bewezenverklaring kan worden bekomen.
Hiertoe heeft de verdediging onder meer aangevoerd dat:
- -
-
de verdachte ontkent [slachtoffer 2] te hebben bedreigd;
- -
-
de verdachte destijds bij de politie heeft verklaard dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hem probeerden uit de tent te lokken;
- -
-
er geen onafhankelijke getuige is die het verhaal van [slachtoffer 2] en [getuige 2] kan bevestigen;
- -
-
de verklaring van [slachtoffer 2] , inhoudende dat hij bang is voor de verdachte, niet geloofwaardig is, getuige een Facebook-post en zijn uitlatingen tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris;
- -
-
[slachtoffer 2] en [getuige 2] tegenover de rechter-commissaris anders hebben verklaard dan tegenover de politie.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt hiertoe het volgende.
Indien resultaten van het onderzoek door een verzuim zijn verkregen, kan de rechtbank onder bepaalde omstandigheden bepalen dat deze resultaten niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde. Dat wordt ook wel ‘bewijsuitsluiting’ genoemd. Het eenvoudigweg niet geloofwaardig achten van een getuigenverklaring leidt niet tot bewijsuitsluiting. Indien de rechtbank een verklaring niet geloofwaardig acht, zal zij deze eenvoudigweg niet als bewijsmiddel gebruiken. Het verweer van de verdediging dat strekt tot bewijsuitsluiting ontbeert dan ook iedere juridische grondslag.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaringen die [slachtoffer 2] en [getuige 2] bij de politie hebben afgelegd wel geloofwaardig. Beiden hebben op 9 mei 2015 een verklaring afgelegd. De inhoud hiervan is niet zodanig dat het er alle schijn van heeft dat zij op elkaar zijn afgestemd. Daarnaast luiden de verklaringen die zij tegenover de rechter-commissaris hebben afgelegd niet wezenlijk anders dan de verklaringen die zij bij de politie hebben afgelegd. Dat er verschillen bestaan tussen deze verklaringen kan goed worden verklaard door het tijdsverloop tussen de verklaring bij de politie op 9 mei 2015 en bij de rechter-commissaris op 8 februari 2017.
Dat er geen andere getuigen zijn van de tenlastegelegde bedreiging doet niets af aan dit oordeel.
De stelling dat [slachtoffer 2] niet bang is voor de verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid uit diens uitlatingen op Facebook en/of bij de rechter-commissaris. Deze uitlatingen zouden juist gevoed kunnen zijn door de angst van [slachtoffer 2] . Overigens is het volgens vaste jurisprudentie niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige inbreuk heeft gemaakt dat daadwerkelijk vrees is opgewekt. Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake.
3.3.2.3 Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van bovenstaande verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 2] stelt de rechtbank vast dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd met de woorden ‘ik maak je kapot’ of woorden van gelijke dreigende aard of strekking. Deze verklaringen vinden steun in de verklaring van de verdachte voor zover hij een woordelijke confrontatie tussen hem en [slachtoffer 2] , in het bijzijn van diens vriendin, erkent.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de woorden ‘Ik vermoord je familie’ en ‘Ik begin met je moeder aan stukken te snijden’ omdat deze bewoordingen geen bedreiging inhouden van de aangever zelf, zoals is tenlastegelegd.
3.3.2.4 De conclusie
De rechtbank acht het feit bewezen, zoals weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
Feiten 3 en 4 onder parketnummer 03/700358-15 – (poging tot zware) mishandeling van [slachtoffer 3] respectievelijk mishandeling van [slachtoffer 4] 21
3.3.3.1 De bewijsmiddelen
Op 31 december 2015 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Op 31 december 2015, omstreeks 02:30 uur, stond [slachtoffer 3] voor zijn woning, gelegen aan de [adres 4] te Maastricht. Zijn zoon [slachtoffer 4] stond op een afstand van ongeveer vier meter van hem vandaan. [slachtoffer 3] zag dat een hem onbekende persoon in hun richting liep. Deze persoon, een blanke man, ongeveer 25 tot 30 jaar oud met zwart haar in een paardenstaart, liep in de richting van zijn zoon. Deze persoon zei: ‘Je moet nu eens ophouden met ruzie maken, nu ben ik vrij, anders maak ik je dood!’. [slachtoffer 3] hoorde dat zijn zoon zei: ‘Wie bent u? Ik ken u helemaal niet.’ De man antwoordde: ‘Ik ben de zoon van de achterbuurmensen.’ Hierop zei de zoon van [slachtoffer 3] : ‘Wij kennen er toch over praten.’ De man was agressief en zei alles op een schreeuwende manier.
Vervolgens zag [slachtoffer 3] dat de man met zijn bovenlijf naar achteren leunde en met kracht zijn voorhoofd tegen het gezicht van zijn zoon sloeg, ter hoogte van zijn mond.
Hierop sprak [slachtoffer 3] de man aan. Hij zei: ‘Wij kunnen toch praten, slaan lost toch niks op.’ Vervolgens liep de man naar hem toe. Opeens voelde hij twee harde klappen in zijn gezicht, ter hoogte van zijn neus. Hij voelde onmiddellijk hevige pijn. Hij was direct hevig aan het bloeden uit zijn neus.
Vervolgens opende de oudste zoon van [slachtoffer 3] , [naam zoon slachtoffer 3] , de deur van de woning. [naam zoon slachtoffer 3] schreeuwde: ‘Laat hem met rust [verdachte] , want anders krijg je het met mij aan de stok!’ Vervolgens liep de man de brandgang in.
[slachtoffer 3] is bij de KNO-arts geweest. Deze deelde hem mede dat zijn neus was gebroken en dat deze rechtgezet moest worden zodra de zwelling weg zou zijn.
[naam zoon slachtoffer 3] zei dat de dader vaker verblijft aan de [adresgegevens verdachte] , waar zijn ouders woonachtig zouden zijn.22
Op dezelfde dag als [slachtoffer 3] heeft zijn zoon [slachtoffer 4] aangifte gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Op 31 december 2015, omstreeks 02:30 uur, stond [slachtoffer 4] voor zijn woning, gelegen aan de [adres 4] te Maastricht. Vanuit zijn ooghoek zag hij een jongen komen aanlopen. Deze jongen zei tegen [slachtoffer 4] dat zij hun tuin moesten opruimen. Toen [slachtoffer 4] vroeg waar de jongen op doelde zei deze dat [slachtoffer 4] zijn mond moest dichthouden, omdat hij anders klappen zou krijgen. Even later liep de jongen met versnelde pas in zijn richting en gaf hij hem een kopstoot tegen zijn gezicht.
Vervolgens kwam de vader van [slachtoffer 4] aanrennen. Deze zei tegen de jongen dat ze erover konden praten en dat hij geen ruzie wilde. Hierna begon de jongen de vader van [slachtoffer 4] te slaan. De jongen sloeg de vader twee keer tegen zijn gezicht. Dit deed hij met kracht met zijn rechtervuist. Ten gevolge van de slagen begon de vader te bloeden uit zijn neus.
Ten gevolge van de kopstoot voelde [slachtoffer 4] pijn. Verder heeft hij er een blaar op de binnenzijde van zijn onderlip en twee losstaande voortanden aan overgehouden.
Een vriend van de vader van [slachtoffer 4] , [naam vriend] , vertelde later dat de jongen de zoon van de achterburen, genaamd [verdachte] , zou zijn. [verdachte] zou wonen op het adres [adresgegevens verdachte] .23
[getuige 3] , de vrouw van [slachtoffer 3] en de moeder van [slachtoffer 4] , is op 31 december 2015 gehoord als getuige. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
Op 31 december 2015, omstreeks 02:15 uur, werd [getuige 3] wakker van lawaai. Zij hoorde mensen schelden. Zij opende het raam en zag haar man staan met een andere, haar onbekende, man. Haar man zei op een normale toon: ‘Laten we erover praten. Kom morgen anders even terug. Ik moet nu werken.’
[getuige 3] zag dat de onbekende man haar man vervolgens met een vuist in het gezicht sloeg.
Even later bleek haar dat [slachtoffer 4] van de man een kopstoot had gekregen. Ze zag dat [slachtoffer 4] bij zijn tanden bloedde.
Toen [getuige 3] in de keuken van de woning kwam, zag zij dat haar man hevig aan het bloeden was. Ze hoorde hem zeggen dat hij veel pijn had aan zijn gezicht.
Haar zoon [naam zoon slachtoffer 3] gaf aan dat de dader [verdachte] heet. Deze zou, althans zijn ouders zouden, wonen op het adres [adresgegevens verdachte] .24
Ook verbalisant [verbalisant 3] heeft gezien dat er bloed kwam uit de neus van [slachtoffer 3] en dat hij een zwelling had rondom zijn neus.25
Op 2 januari 2016 is de verdachte aangehouden in de woning van zijn ouders op het adres [adresgegevens verdachte] .26 Op een foto is te zien dat de verdachte (ook) ten tijde van zijn aanhouding op 2 januari 2016 donker haar had dat hij droeg in een paardenstaart.27
3.3.3.2 Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Wat is er gebeurd?
Op grond van de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , alsmede op grond van de verklaring van getuige [getuige 3] , stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 3] door een man twee keer met kracht met een vuist in zijn gezicht is geslagen. Ten gevolge hiervan bloedde [slachtoffer 3] uit zijn neus. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt bovendien dat [slachtoffer 3] , naast een bloedneus, ook een zwelling had rondom zijn neus.
Daarnaast stelt de rechtbank op grond van de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] vast dat [slachtoffer 4] van dezelfde man een kopstoot in zijn gezicht heeft gekregen. De rechtbank vindt hiervoor steun in de verklaring van getuige [getuige 3] die heeft gezien dat [slachtoffer 4] bij zijn tanden bloedde.
Nu aangever [slachtoffer 3] zelf niet heeft verklaard dat hij tegen zijn lichaam is geslagen en/of geschopt acht de rechtbank dit niet bewezen.
Wie is de dader?
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of de verdachte degene is geweest die [slachtoffer 3] heeft geslagen en [slachtoffer 4] een kopstoot heeft gegeven. De verdediging heeft in dit verband aangevoerd dat:
- -
-
de verdachte niet is herkend door een van de aangevers en evenmin door getuige [getuige 3] ;
- -
-
degenen die zouden hebben aangegeven dat de voornaam van de dader [verdachte] zou zijn, niet door de politie zijn gehoord.
De verdediging heeft dan ook verzocht de verdachte van deze feiten vrij te spreken, nu er onvoldoende bewijs is dat hij deze heeft gepleegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
-
Net voordat de dader aan [slachtoffer 4] een kopstoot gaf, hoorde [slachtoffer 3] hem zeggen dat hij net vrij was. Uit het dossier blijkt dat de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 7 september 2015 was geschorst. Hij was dus net een paar maanden op vrije voeten.
-
Verder hoorde [slachtoffer 3] de dader zeggen dat hij de zoon van de achterbuurmensen was. Later zei zijn zoon [naam zoon slachtoffer 3] dat de dader vaker verblijft op het adres [adresgegevens verdachte] . Laatstgenoemde woning ligt achter de woning van [slachtoffer 4] . De ouders van de verdachte wonen op het adres [adresgegevens verdachte] en de verdachte is daar op 2 januari 2016, dus een paar dagen na dit voorval, aangehouden.Het feit dat [slachtoffer 4] de man hoorde zeggen dat zij hun tuin moesten opruimen, kan overigens eveneens verwijzen naar de achterburen.
-
Direct nadat [slachtoffer 3] door de man in zijn gezicht was geslagen, hoorde hij zijn zoon [naam zoon slachtoffer 3] schreeuwen: ‘Laat hem met rust, [verdachte] .’ [verdachte] is de voornaam van de verdachte.
-
De verdachte voldoet aan het door [slachtoffer 3] opgegeven signalement.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer 3] in zijn gezicht heeft geslagen en [slachtoffer 4] een kopstoot heeft gegeven.
Vrijspraak feit 3 primair
Onder feit 3 is primair poging tot zware mishandeling en subsidiair mishandeling tenlastegelegd.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - onder feit 3 primair: zwaar lichamelijk letsel - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 3] tweemaal met kracht in zijn gezicht heeft geslagen, ten gevolge waarvan hij hevige pijn had en hevig bloedde uit zijn neus. Het slachtoffer heeft verklaard dat zijn neus was gebroken. Nadere medische informatie hierover ontbreekt echter.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal de verdachte daarom van het onder 3 primair tenlastegelegde vrijspreken.
3.3.3.3 De conclusie
De rechtbank acht de feiten 3 subsidiair en 4 bewezen, zoals weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’
Feit 5 onder parketnummer 03/700358-15 – winkeldiefstal met geweld bij Blokker 28
3.3.4.1 De bewijsmiddelen
[naam aangeefster 1] heeft op 13 maart 2015 namens Blokker aangifte gedaan van winkeldiefstal. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
Op 3 maart 2015 bevond [naam aangeefster 1] zich samen met haar collega in het Blokkerfiliaal aan de [adres 5] te Maastricht. Op enig moment zag zij een grote groene lege bigshopper onbeheerd in de winkel staan. Zij sprak een jongeman aan en vroeg of de tas van hem was. De jongeman reageerde vreemd en zei heel zenuwachtig dat de tas van hem was. Hij pakte de tas uit handen van [naam aangeefster 1] . Even later zag [naam aangeefster 1] de jongeman staan in de gang waar de huishoudelijke showmodellen staan. Vervolgens zagen [naam aangeefster 1] en haar collega dat de jongeman een showmodel blender uit het rek nam. Nog later zag [naam aangeefster 1] dat de jongeman richting uitgang liep. Hij had dezelfde groene bigshopper in zijn hand. Deze was gevuld. [naam aangeefster 1] vroeg de jongeman of zij in de bigshopper mocht kijken. Hij antwoordde hierop dat dat niet mocht. De jongeman wilde naar buiten lopen. [naam aangeefster 1] probeerde hem tegen te houden. Ze zei tegen hem dat hij eerst de bigshopper moest leeg maken of op zijn minst moest betalen. De jongeman zei niets tegen [naam aangeefster 1] en duwde haar weg. De jongeman verliet de winkel.
[naam aangeefster 1] zag dat het showmodel van de blender weg was.29
Op 20 maart 2015 bekeek verbalisant [verbalisant 4] de onder nummer 2015047233-2 inbeslaggenomen camerabeelden die door Blokker op een DVD waren aangeleverd. Het betrof beelden van 3 maart 2015 van 15:27:53.613 uur tot 15:32:59.863 uur.
De verbalisant herkende op de beelden [verdachte] , geboren op [geboortegegevens verdachte] . De verbalisant zag dat [verdachte] een product uit het schap pakte en dat hij met een donkere tas richting uitgang liep, waarop een medewerker van de winkel hem tegenhield. Vervolgens zag de verbalisant dat [verdachte] de medewerker aan de kant duwde en de winkel verliet.30
3.3.4.2 Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van de aangifte en de bevindingen van de verbalisant acht de rechtbank bewezen dat de verdachte bij Blokker een blender heeft gestolen en dat hij, om de vlucht mogelijk te maken dan wel het bezit van de buit te verzekeren, een medewerker van de winkel een duw heeft gegeven.
3.3.4.3 De conclusie
De rechtbank acht dit feit bewezen, zoals weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
Feit 7 onder parketnummer 03/700358-15 – winkeldiefstal bij Bristol
3.3.5.1 De vrijspraak
Op 11 februari 2015 heeft [naam aangever] namens Bristol te Gronsveld aangifte gedaan van diefstal, gepleegd op 9 februari 2015. Collega’s van [naam aangever] die op de betreffende dag nog een ronde door de winkel hadden gemaakt, kwamen tot de conclusie dat in ieder geval sportkleding zou zijn gestolen, omdat zij lege hangers aantroffen op de sportafdeling. Aangever zou echter pas maanden later kunnen aangeven wat er precies zou zijn gestolen.
Over de diefstal zelf heeft de aangever verklaard dat hij op de camerabeelden heeft gezien dat twee personen de winkel binnenkwamen met een lege big shopper en enkele minuten later de winkel, zonder iets af te rekenen, verlieten met een volle big shopper.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de camerabeelden en heeft de verdachte herkend als de persoon die, in gezelschap van een ander, op 9 februari 2015 met een big shopper de Bristol betrad.
Op 17 augustus 2015 heeft aangever [naam aangever] via een aanvullende verklaring laten weten dat controle van de voorraad heeft uitgewezen dat drie broeken van het merk Adidas zouden zijn weggenomen. Tevens heeft hij aangegeven dat niet de gehele voorraad op de ochtend van 9 februari 2015 is geteld.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van dit feit. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezenverklaard dat op 9 februari 2015 bij Bristol een of meer broeken (van het merk Adidas) of enig ander goed is/zijn gestolen. Het enkele gegeven dat een controle van de voorraad, enkele maanden na de tenlastegelegde pleegdatum, heeft uitgewezen dat deze broeken zijn gestolen, kan niet leiden tot het bewijs dat deze op 9 februari 2015 zijn gestolen. Er bestaat een meer dan geringe kans dat deze broeken op een ander moment in de periode tussen 9 februari 2015 en de datum van de controle van de voorraad zijn gestolen.
Er is evenmin bewijs voor de diefstal van enig ander goed door de verdachte. Weliswaar heeft aangever [naam aangever] naar aanleiding van de camerabeelden verklaard dat de big shopper leeg was bij het betreden van de winkel en gevuld bij het verlaten van de winkel, maar de rechtbank heeft dit op de beelden niet kunnen waarnemen. De camerabeelden lijken juist uit te wijzen dat de big shopper bij het betreden van de winkel niet leeg was.
3.3.5.2 De conclusie
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van dit feit.
Feit 8 onder parketnummer 03/700358-15 – poging tot doodslag / poging tot zware mishandeling / mishandeling van [slachtoffer 2] 31
3.3.6.1 Inleiding
Dat zich op 5 april 2015 een en ander heeft afgespeeld tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] enerzijds en aangever [slachtoffer 2] anderzijds wordt door niemand betwist. De vraag die de rechtbank echter dient te beantwoorden is of de verdachte samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd hem zwaar te mishandelen, dan wel hem heeft mishandeld. Voor de rechtbank staat op grond van diverse verklaringen vast dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op [slachtoffer 2] zijn afgegaan toen deze arriveerde bij het appartementencomplex van [slachtoffer 1] , dat vervolgens door de verdachte en/of [medeverdachte] iets is geroepen over de brommer van [slachtoffer 2] en dat daarna een vechtpartij is ontstaan. Vanwege de grote verschillen in de verklaringen van de verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , aangever [slachtoffer 2] en de verschillende getuigen, bestaat er voor de rechtbank echter te veel onzekerheid over een groot gedeelte van de feiten. De rechtbank kan niet in voldoende mate vaststellen wie wat heeft gedaan. Dit betekent dat de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig acht voor het steken met een mes (dan wel een scherp en/of puntig voorwerp) en voor het meermalen schoppen.
Ten aanzien van het geven van één schop tegen het hoofd bestaat naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende duidelijkheid. Hiervoor verwijst zij naar het kopje ‘De bewijsmiddelen’.
3.3.6.2 De bewijsmiddelen
Op 6 april 2015 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Op 5 april 2015 was [slachtoffer 2] bij [slachtoffer 1] op het adres [adres 2] te Maastricht. Hij ging even naar het tankstation. Toen hij met zijn scooter terugkwam en deze parkeerde zag hij [verdachte] en [medeverdachte] staan. [verdachte] zei in de richting van [medeverdachte] : ‘Kom we pakken dat ding’, waarmee hij duidde op de scooter. Vervolgens voelde [slachtoffer 2] een flinke schop tegen zijn hoofd. Hij voelde direct een flinke pijnscheut aan zijn linker oogkas.32
Door een verbalisant werd gezien dat [slachtoffer 2] letsel had aan zijn gezicht. Hij had letsel aan zijn rechter oog.33
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 7 april 2015 onder meer het volgende verklaard:
Op zondag (de rechtbank begrijpt: 5 april 2015) was [medeverdachte] bij [verdachte] . Er was een vechtpartij geweest. Er ontstond een ruzie, waarbij [medeverdachte] , [verdachte] en een jongen die ze [slachtoffer 2] noemen (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) waren betrokken. [verdachte] en [slachtoffer 2] waren aan het rollebollen. [medeverdachte] heeft een beetje kunnen trappen.34
3.3.6.3 Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangever [slachtoffer 2] is belaagd door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen, waarbij hij minimaal eenmaal tegen het hoofd is geschopt. Ten gevolge hiervan heeft [slachtoffer 2] letsel opgelopen.
3.3.6.4 De verweren
Het verweer van de verdediging dat er geen bewijs is voor het door de verdachte tezamen en in vereniging met een ander schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer 2] wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen.
3.3.6.5 De vrijspraak van feit 8 primair en subsidiair
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood (onder primair) en zwaar lichamelijk letsel (onder subsidiair) - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte, tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] , het slachtoffer [slachtoffer 2] eenmaal tegen het hoofd heeft geschopt, ten gevolge waarvan hij pijn en letsel had.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat door dit handelen sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood, dan wel op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal de verdachte daarom van het onder 8 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
3.3.6.6 De conclusie
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van feit 8 primair en subsidiair. Feit 8 meer subsidiair acht zij bewezen, zoals weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
Feit 9 onder parketnummer 03/700358-15 – poging tot doodslag / poging tot zware mishandeling / mishandeling van [slachtoffer 1] 35
3.3.7.1 De bewijsmiddelen
Op 6 april 2015 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan. Op 13 april 2015 is hij nogmaals gehoord. [slachtoffer 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op 5 april 2015 was aangever [slachtoffer 1] in zijn woning samen met een vriend van hem, genaamd [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ).
Op een gegeven moment ging [slachtoffer 2] naar huis. [slachtoffer 1] liep met [slachtoffer 2] mee ter beveiliging en eventueel ter bemiddeling, omdat [slachtoffer 2] had verteld dat hij even daarvoor in elkaar was geslagen. [slachtoffer 1] nam een plastic zak mee met daarin een koevoet. Beneden gekomen pakte [slachtoffer 2] zijn brommer en reed ermee weg. Op datzelfde moment kwamen [verdachte] en een Marokkaanse jongen recht op [slachtoffer 1] afgelopen. [verdachte] schreeuwde: “Jij bent je flat kwijt.” en “We schieten je kapot.” of woorden van dergelijke strekking.36 Toen [verdachte] tegen [slachtoffer 1] begon te schelden, sloegen [verdachte] en de Marokkaan naar hem.37
Toen [verdachte] en de Marokkaanse jongen bij [slachtoffer 1] stonden, voelde hij een steek in zijn linker bovenarm/schouder. Hij zag geen mes, maar zag wel dat de Marokkaanse jongen een stekende beweging maakte op het moment van de pijn. Vervolgens weerde [slachtoffer 1] zich af met de koevoet. [verdachte] kwam nog dreigend op [slachtoffer 1] af. Ook toen maakte [slachtoffer 1] een afwerende beweging met de koevoet richting [verdachte] .38
De getuige [getuige 4] heeft op 6 april 2015 onder meer het volgende verklaard:
Op 5 april 2015 omstreeks 22:10 uur bevond getuige [getuige 4] zich in zijn woning aan de [adres 6] te Maastricht. Met een vriend liep hij naar de hoofdingang. In de trappenhal zag [getuige 4] drie personen staan. Hij herkende twee van de drie personen als [verdachte] en [slachtoffer 1] , beiden woonachtig in hetzelfde complex. [verdachte] en de derde persoon stonden in een vechthouding tegenover [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] bloedde aan zijn arm. [slachtoffer 1] zwaaide met een zak van de Aldi van links naar rechts; hij probeerde zo de twee personen af te weren. [verdachte] sloeg [slachtoffer 1] met zijn rechter- en linkerhand. Terwijl [verdachte] sloeg hield de derde persoon [slachtoffer 1] vast. Vervolgens zag [getuige 4] dat [slachtoffer 1] wist weg te rennen.39
De verdachte heeft verklaard dat hij aanwezig was bij dit incident. Hij heeft onder meer verklaard dat [slachtoffer 1] met iets, wat hij met twee handen vast hield, aan het zwaaien was. Hij voelde dat [slachtoffer 1] hem met iets aan zijn arm raakte.40
Op 6 april 2015 is aangever [slachtoffer 1] onderzocht door een arts. Deze concludeerde dat sprake was van een steekwond aan de linker bovenarm en van uitwendig bloedverlies. De geschatte duur van de genezing bedroeg twee maanden.41
3.3.7.2 Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
De feiten
Op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] stelt de rechtbank vast dat de verdachte en een Marokkaanse jongen naar [slachtoffer 1] zijn toegegaan en hem hebben aangevallen. De verdachte schreeuwde onder meer: ‘We schieten je kapot.’ Terwijl de verdachte naar [slachtoffer 1] schreeuwde, werd laatstgenoemde geslagen door de verdachte en de Marokkaanse jongen. Op enig moment stak de Marokkaanse jongen [slachtoffer 1] met een mes of een soortgelijk voorwerp in zijn arm. Door de arts werd een steekwond geconstateerd.
Dat [slachtoffer 1] ook daarna nog door de verdachte werd geslagen, terwijl de mededader [slachtoffer 1] vasthield, blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 4] .
Naar het oordeel van de rechtbank vinden deze feiten steun in de verklaring van de verdachte dat hij met het voorwerp waarmee [slachtoffer 1] aan het zwaaien was, is geraakt. Hieruit blijkt immers dat de verdachte zeer dichtbij stond.
Overigens acht de rechtbank niet bewezen dat [slachtoffer 1] een kniestoot heeft gekregen, nu hij hierover zelf niet heeft verklaard.
Is er sprake van medeplegen?
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Hierboven heeft de rechtbank uiteengezet wat zij heeft vastgesteld op grond van de bewijsmiddelen. Met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het steken met het mes acht de rechtbank met name van belang dat:
- -
-
de verdachte en de Marokkaanse jongen samen op [slachtoffer 1] zijn afgegaan;
- -
-
de verdachte tegen [slachtoffer 1] heeft geschreeuwd dat ze hem kapot gingen schieten;
- -
-
[slachtoffer 1] vervolgens door de verdachte en de Marokkaanse jongen is geslagen;
- -
-
[slachtoffer 1] bovendien door de Marokkaanse jongen met een mes (of ander scherp voorwerp) in zijn arm is gestoken;
- -
-
[slachtoffer 1] daarna nog door de verdachte is geslagen, terwijl de Marokkaanse jongen hem vasthield;
- -
-
de aanval op [slachtoffer 1] heeft geduurd tot het moment dat hij wist weg te rennen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader - de Marokkaanse jongen - die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Waarop is het opzet gericht?
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood (onder primair), dan wel zwaar lichamelijk letsel (onder subsidiair) - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, het slachtoffer [slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen en eenmaal met een mes, dan wel een ander scherp en/of puntig voorwerp, in de bovenarm heeft gestoken, ten gevolge waarvan hij pijn en letsel had.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood, wel op zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig letsel aan een van de belangrijke spieren in de bovenarm.
3.3.7.3 De verweren
De verdediging heeft onder meer aangevoerd dat:
-
de verdachte eerst naar [slachtoffer 1] is gelopen toen deze met een andere persoon aan het rollebollen was en dat de verdachte deze personen uit elkaar wilde halen;
-
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij niet door de verdachte in zijn arm is gestoken;
-
het slaan door de verdachte geen steun vindt in de verklaring van [slachtoffer 1] .
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging onder a en c, omdat dit wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Ook verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging onder b, nu de rechtbank, zoals zij hierboven heeft overwogen, bewezen acht dat de verdachte dit feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd met zijn mededader.
3.3.7.4 De conclusie
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van feit 9 primair. Het onder 9 subsidiair tenlastegelegde acht de rechtbank bewezen, zoals weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
Feit 1 onder parketnummer 03/700572-14 – winkeldiefstal bij Kruidvat 42
3.3.8.1 De bewijsmiddelen
Op 15 september 2014 heeft [naam aangeefster 2] aangifte gedaan van winkeldiefstal bij Kruidvat op het adres [adres 7] te Maastricht. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
Op 15 september 2014 omstreeks 10:00 uur zag aangeefster [naam aangeefster 2] een man de winkel binnen komen. Bij binnenkomst pakte hij een mandje. Hij liep door de winkel en stopte bij de gezichtsverzorging. Vervolgens liep hij met het mandje naar de tandenborstels.
[naam aangeefster 2] liep in de richting van de man en zag dat hij stil stond voor de elektrische tandenborstels. Vervolgens liep de man hard weg met het mandje. Hij rende de winkel uit. [naam aangeefster 2] keek naar de schappen en zag dat alle elektrische tandenborstels weg waren.
[naam aangeefster 2] bekeek de camerabeelden en zag daarop dat de man verschillende verpakkingen gezichtsverzorging in het mandje deed en diverse mascara’s wegnam. Verder zag zij dat de man ter hoogte van de elektrische tandenborstels meerdere pakketten wegnam.
Een klant riep: ‘Ik weet wie dat is, dat is [verdachte] . Die woonde vroeger bij mij in de buurt.’43
Volgens de goederenbijlage bij de aangifte zijn in ieder geval gestolen:
- -
-
acht elektrische tandenborstels, merk Oral-B;
- -
-
cosmetica, achttien stuks, diverse make-up benodigdheden;
- -
-
cosmetica, drie stuks, merk L’Oréal, skinperfection;
- -
-
cosmetica, merk L’Oréal, revitalift;
- -
-
cosmetica, twee stuks, merk L’Oréal, age perfect;
- -
-
cosmetica, merk L’Oréal, retalift laser x 3.44
Naar aanleiding van een melding kwamen de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] op 15 september 2014 te 10:35 uur op de Begoniastraat te Maastricht. De verbalisanten zagen een witte scooter geparkeerd staan. Naast de scooter stond een roodkleurige winkelmand die zij herkenden als een winkelmand van Kruidvat. In de mand lagen diverse elektrische tandenborstels en gezichtsverzorgingsproducten, geheel in verpakking met beveiliging. Op deze producten zagen zij prijsstickers van Kruidvat.
Op dat moment kwam een persoon aanlopen. Deze man, [verdachte] , geboren op [geboortegegevens verdachte] , reageerde ongevraagd dat deze spullen van hem waren en bestemd waren voor zijn jarige oma.
De verbalisanten namen de goederen mee naar het bureau om een nader onderzoek in te stellen naar de herkomst ervan.
Later diezelfde dag zagen de verbalisanten dat in de buddyseat van de scooter diverse verpakkingen van elektrische tandenborstels lagen met beveiliging. Voorts troffen zij in de buddyseat een zwarte toilettas aan met daarin een tiental nieuwe mascara’s.45 Uiteindelijk zijn onder meer de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
- -
-
cosmetica, merk L’Oréal, revitalift;
- -
-
cosmetica, twee stuks, merk L’Oréal, age perfect;
- -
-
cosmetica, merk L’Oréal, retalift laser x 3;
- -
-
acht elektrische tandenborstels, merk Oral-B;
- -
-
cosmetica, achttien stuks, diverse make-up benodigdheden;
- -
-
cosmetica, drie stuks, merk L’Oréal, skinperfection.46
Op 24 september 2014 was verbalisant [verbalisant 7] belast met het uitlezen van camerabeelden die betrekking hadden op een winkeldiefstal op 15 september 2014, omstreeks 10:00 uur, uit de Kruidvat, gelegen aan de [adres 7] te Maastricht.
De verbalisant herkende op de camerabeelden de dader van de winkeldiefstal als [verdachte] , geboren op [geboortegegevens verdachte] . Op een gegeven moment verliet hij de winkel in versneld tempo zonder te betalen met een gevuld rood winkelmandje.47
3.3.8.2 Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 15 september 2014 bij Kruidvat verpakkingen gezichtsverzorging, mascara’s en elektrische tandenborstels heeft gestolen.
3.3.8.3 De conclusie
De rechtbank acht dit feit bewezen, zoals weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
Feit 2 onder parketnummer 03/700572-14 – wederspannigheid 48
3.3.9.1 De bewijsmiddelen
Op 25 december 2014 omstreeks 23:20 uur was verbalisant [verbalisant 8] , hoofdagent van politie, belast met de incidentenafhandeling in het district Maastricht. Hij was in burger gekleed en reed in een onopvallend dienstvoertuig. Op datzelfde tijdstip zag de verbalisant op de hoek van de Gentelaan en Courtoisstraat te Maastricht [verdachte] en een andere man in de portiek van een flatgebouw staan. Toen hij deze personen op vijf meter was genaderd, zag hij dat [verdachte] briefgeld aan de andere man gaf. Hij zag minimaal een briefje van tien en een briefje van twintig euro. Verder zag de verbalisant dat de andere man aan [verdachte] een klein plastic zakje met een bruine substantie gaf. De verbalisant liep naar de twee mannen toe, pakte zijn politielegitimatie en toonde deze aan hen. Hierop deelde hij beide mannen mede dat zij waren aangehouden op grond van de Opiumwet. Hij sommeerde beiden mee te lopen naar het dienstvoertuig.
De verbalisant pakte [verdachte] met zijn linkerhand beet bij zijn linkerpols. De andere man pakte hij bij zijn rechterpols beet met zijn rechterhand. Hij plaatste beide mannen tegen het dienstvoertuig en vroeg portofonisch om versterking.
De verbalisant hoorde dat [verdachte] vroeg of hij van de politie was. Hierop toonde de verbalisant nogmaals zijn politielegitimatie.
Vervolgens zag en voelde hij dat [verdachte] zich los wilde trekken. Terwijl hij dit probeerde, zag hij dat [verdachte] met zijn linkerhand sloeg in de richting van zijn gezicht. De verbalisant kon deze slag ontwijken. Na een korte en heftige worsteling kon de verbalisant [verdachte] middels een nekklem onder controle brengen. Tijdens de worsteling zag en voelde hij dat [verdachte] zijn spieren aanspande en zich in een andere richting wilde bewegen dan de richting die de verbalisant hem wilde bewegen. [verdachte] bleef proberen los te komen.49
De verdachte heeft hierover op 26 december 2014 onder meer het volgende verklaard:
De verdachte stond op 25 december 2014 op straat. Vervolgens kwam er een man uit een auto. Deze man pakte hem vast. De man zei dat hij van de politie was. De verdachte probeerde zich los te trekken.50
3.3.9.2 Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte zich met geweld heeft verzet tegen een politieagent toen deze hem had aangehouden en had vastgepakt.
3.3.9.3 De conclusie
De rechtbank acht dit feit bewezen, zoals weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Onder parketnummer 03/700358-15
feit 1
omstreeks 22 juli 2015, in de gemeente Maastricht, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door voornoemde [slachtoffer 1] meerdere malen met een mes te steken;
feit 2
op 8 mei 2015 te Maastricht [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: “ik maak je kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 3 subsidiair
op 31 december 2015, in de gemeente Maastricht, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3] ) meermalen (met gebalde vuist) tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 4
op 31 december 2015, in de gemeente Maastricht, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 4] ) een kopstoot tegen het gezicht heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 5
op 3 maart 2015, in de gemeente Maastricht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een blender, toebehorende aan Blokker, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [naam aangeefster 1] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij voornoemde [naam aangeefster 1] heeft weggeduwd;
feit 8 meer subsidiair
op 5 april 2015, in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2] ) tegen het hoofd heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 9 subsidiair
op 5 april 2015 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voornoemd opzet die [slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in een bovenarm heeft gestoken en die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Onder parketnummer 03/700572-14
feit 1
op 15 september 2014 in de gemeente Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- diverse verpakkingen gezichtsverzorging en
- diverse stuks mascara en
- diverse elektrische tandenborstels,
toebehorende aan Kruidvat;
feit 2
op 25 december 2014 in de gemeente Maastricht, toen een aldaar dienstdoende politieambtenaar (te weten [verbalisant 8] , hoofdagent van politie) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit, had aangehouden en had vastgegrepen, althans vast had, zich met geweld tegen eerstgenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft verzet door te slaan in de richting van die opsporingsambtenaar en te rukken en te trekken en te bewegen in een richting tegengesteld aan die waarin die opsporingsambtenaar verdachte trachtte te geleiden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.