Rechtbank Noord-Holland, 04-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10662, 8370097 CV EXPL 20-2269
Rechtbank Noord-Holland, 04-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10662, 8370097 CV EXPL 20-2269
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 4 november 2020
- Datum publicatie
- 31 december 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:10662
- Zaaknummer
- 8370097 CV EXPL 20-2269
Inhoudsindicatie
Arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig vernietigd wegens dwaling. Werkneemster hoefde tijdens sollicitatie niet te weten (en daarvan mededeling te doen) dat zij (structureel) arbeidsongeschikt was voor het werk. Vervolg op ECLI:NL:RBNHO:2020:2954.
Uitspraak
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8370097 CV EXPL 20-2269
Uitspraakdatum: 4 november 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[werkneemster]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [werkneemster]
gemachtigde: mr. H.J. Visser
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOOGVLIET B.V.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn
verwerende partij
verder te noemen: Hoogvliet
gemachtigde: H.F. Demper
1 Het procesverloop
[werkneemster] heeft een verzoek gedaan primair om te oordelen dat de vernietiging van de arbeidsovereenkomst op grond van dwaling door Hoogvliet, niet rechtsgeldig is en subsidiair om het door Hoogvliet (subsidiair) verleende ontslag op staande voet te vernietigen. Hoogvliet heeft verweer gevoerd.
Na een mondelinge behandeling op 6 februari 2020, heeft de kantonrechter bij beschikking van 25 februari 2020 bevolen dat de procedure ten aanzien van het primaire verzoek (te oordelen dat de vernietiging van de arbeidsovereenkomst wegens dwaling niet rechtsgeldig is) wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure (8226012 AO VERZ 19-160). Het subsidiaire verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet is bij voornoemde beschikking toegewezen.
Hoogvliet heeft vervolgens een conclusie van antwoord ingediend. [werkneemster] heeft hierop een schriftelijke reactie (repliek) gegeven, waarna Hoogvliet schriftelijk heeft gereageerd (dupliek).
Vervolgens is vonnis bepaald.
2 De feiten
[werkneemster] , geboren [in 1997] , is 2 september 2019 bij Hoogvliet (filiaal [filiaal] ) in dienst getreden in de functie van aankomend kassamedewerker, op basis van een contract voor bepaalde tijd tot 1 april 2020. De overeengekomen arbeidsomvang is minimaal 20 en maximaal 32 uur per week. In de arbeidsovereenkomst is een proeftijd van een maand en een tussentijds opzegbeding opgenomen. Op de arbeidsovereenkomst is de cao VGL van toepassing verklaard.
Na een introductiedag is [werkneemster] 4 september 2019 aan het werk gegaan als aankomend kassamedewerker. Aan het eind van die dag heeft zij haar leidinggevende in een Whatsapp bericht het volgende laten weten:
‘Hi [leidinggevende] , ik vond het vandaag heel leuk, Alleen heb ik veel last van m'n rug gekregen in de loop van de dag, ik heb een scheve wervel in mijn onder rug en helaas voel ik dat dus ook met achter de kassa zitten, ik had niet verwacht dat ik het zo erg zou voelen. Ik heb hier zodanig last van dat dit werk het helaas niet gaat worden. Wat ik super jammer vind, want ik vind jullie een top bedrijf! Het leek mij wel zo eerlijk/verstandig om dit nu gelijk aan te geven. Zal ik je morgen ochtend even bellen? Mvg, [werkneemster] ’
In reactie daarop gaf de leidinggevende het volgende aan: ‘Hey [werkneemster] , wat jammer zeg! Wij zouden je graag erbij willen hebben. Is het een optie om gelijk servicebalie te leren? En eventueel hulp op andere afdelingen? En alleen kassa als het echt nodig is?’
Nadat [werkneemster] had aangegeven dat zij het aangeboden werk aan de servicebalie graag wilde proberen (‘Ik vind het heel fijn om dit te horen. En daar sta ik zeker voor open om dit te proberen, ik red het alleen niet met mijn rug om morgen en overmorgen een dag deel achter de kassa te zitten’), is zij daarmee op 5 september 2019 gestart. Aan het eind van die dag berichtte [werkneemster] haar leidinggevende per Whatsapp: ‘Hi [leidinggevende] , vandaag ging het goed op de manier zoals we hadden besproken! Lekker gewerkt!’ waarop haar leidinggevende antwoordde: ‘Hey [werkneemster] , wat fijn om te horen! Dus als we het op deze manier doen met meer afwisseling geef je het nog een kans?’
[werkneemster] heeft deze werkzaamheden vervolgens tot en met 2 oktober 2019 in een wisselend aantal uren per week uitgevoerd.
In de avond van 2 oktober 2019 heeft [werkneemster] zich bij haar leidinggevende ziek gemeld met rugklachten.
Op 9 oktober 2019 heeft [werkneemster] samen met haar vader een gesprek gehad bij Hoogvliet om de situatie te bespreken.
Op 15 oktober 2019 is [werkneemster] bij de arbo-arts langs geweest, die naar aanleiding daarvan terugkoppelde dat [werkneemster] door fysieke beperkingen geen werkzaamheden kon verrichten en dat het werk als kassière vanwege het structurele karakter van de beperkingen geen optie is.
Hoogvliet heeft vervolgens bij brief van 17 oktober 2019 het dienstverband van [werkneemster] per direct beëindigd. Hoogvliet heeft dat is als volgt toegelicht:
‘U hebt zich onlangs ziek gemeld en hebt in dat kader een bezoek gebracht aan de
bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft vastgesteld, dat u beperkingen hebt, waardoor u uw werk als Kassamedewerker niet kunt verrichten en er ook geen verwachting is, dat u uw werkzaamheden op langere termijn weer kunt gaan verrichten. Ook is vastgesteld, dat het aanbieden van andere werkzaamheden op het filiaal niet behoort tot de mogelijkheden-.
Desgevraagd heeft de bedrijfsarts aangegeven, dat tijdens het consult duidelijk is geworden dat in uw geval sprake is van al langer bestaande en structurele beperkingen van uw belastbaarheid met als gevolg, dat de functies zoals die voorkomen in een supermarkt door u niet duurzaam ingevuld kunnen worden.
Tijdens uw sollicitatie hebt u over uw structurele beperkingen niets gezegd, zo is ons bevestigd. Dat had u wel moeten doen en wel ongevraagd.
Indien wij op het moment van uw sollicitatie van uw structurele en al langer bestaande beperkingen hadden geweten, dan zouden wij u geen arbeidsovereenkomst hebben aangeboden. U heeft als gevolg van uw zwijgen gedwaald, op grond waarvan wij de arbeidsovereenkomst met u vernietigen.
Het gevolg van deze vernietiging is, dat de reeds aan u uitbetaalde bedragen aan salaris door u aan ons terugbetaald dienen te worden. Wij verzoeken u en voor zover nodig sommeren wij u daarvoor zorg te dragen.
Daarnaast berichten wij u aanvullend nog, dat wij naast de voorgaande vernietiging aanvoeren, dat uw niet-handelen ons anders een dringende reden geeft het dienstverband met u te beëindigen, zodat subsidiair de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang per heden wordt opgezegd. In dat geval bent u schadeplichtig.’
[werkneemster] heeft bij monde van haar gemachtigde geprotesteerd tegen deze beëindiging en Hoogvliet verzocht de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst ook na 17 oktober 2019 na te komen. Omdat Hoogvliet hieraan geen gehoor gaf, is op 12 december 2019 door [werkneemster] een verzoekschrift ingediend.
3 De vordering
[werkneemster] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat de vernietiging van de arbeidsovereenkomst door Hoogvliet wegens de gestelde dwaling in haar brief aan [werkneemster] van 17 oktober 2019 niet rechtsgeldig is en dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen om die reden op 17 oktober 2019 nog bestond, met veroordeling van Hoogvliet in de kosten van het geding.
Aan deze vordering legt [werkneemster] – samengevat – het volgende ten grondslag. Aan een geslaagd beroep op dwaling wegens een door de werkgever gestelde en door de werknemer bij de sollicitatie niet medegedeelde kwaal worden dezelfde strenge eisen gesteld als bij een ontslag op staande voet wegens het verzwijgen van een medische kwaal. Die eis is dat de werknemer wist of moest had moeten begrijpen dat de kwaal hem ongeschikt maakt voor de functie waarop hij solliciteert. De kantonrechter heeft in de beschikking van 25 februari 2020 overwogen dat niet kan worden aangenomen dat [werkneemster] zo goed als zeker moest weten dat haar rugklachten haar ongeschikt maakten voor het kassawerk en (mede) om die reden het ontslag op staande voet vernietigd. Nu Hoogvliet tegen deze beschikking geen beroep heeft ingesteld, heeft zij de overwegingen die tot de vernietiging hebben geleid als geldend tussen partijen geaccepteerd.
Hoewel niet relevant voor de beoordeling in deze procedure, betwist [werkneemster] de stelling van Hoogvliet dat haar handelwijze (eruit bestaande dat zij zich 2 oktober 2019 met rugklachten heeft ziekgemeld in plaats van haar dienstverband opgezegd) niet redelijk en billijk is jegens Hoogvliet. Het is juist Hoogvliet geweest die een werkgever onwaardig heeft gehandeld door zich te onttrekken aan haar verantwoordelijkheid als werkgever en eigen risicodrager en [werkneemster] onterechte verwijten te maken.