Home

Rechtbank Noord-Holland, 01-03-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:2252, 8884003

Rechtbank Noord-Holland, 01-03-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:2252, 8884003

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
1 maart 2021
Datum publicatie
20 april 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:2252
Zaaknummer
8884003

Inhoudsindicatie

Arbeidszaak. Werkgever wordt veroordeeld tot betaling een transitievergoeding, mede berekend op basis van het arbeidsverleden van werknemers bij vorige werkgevers, omdat sprake is van opvolgend werkgeverschap.

Uitspraak

Handel, Kanton en Bewind

locatie Zaanstad

Zaaknr./rolnr.: 8884003 \ AO VERZ 20-56 en 8887109 \ AO VERZ 20-60

Uitspraakdatum: 1 maart 2021

Beschikking in de zaak van:

[verzoeker 1] , wonende te [woonplaats 1]

[verzoeker 2] , wonende te [woonplaats 2]

[verzoeker 3] , wonende te [woonplaats 3]

[verzoeker 4] , wonende te Arnhem

[verzoeker 5] , wonende te [woonplaats 3]

[verzoeker 6] , wonende te [woonplaats 4]

verzoekende partijen

verder gezamenlijk te noemen: de buschauffeurs, en afzonderlijk te noemen: [verzoeker 1] , [verzoeker 2] , [verzoeker 3] , [verzoeker 4] , [verzoeker 5] en [verzoeker 6]

gemachtigde van [verzoeker 1] , [verzoeker 2] , [verzoeker 4] , [verzoeker 5] en [verzoeker 6] : mr. M.A. Verboven

gemachtigde van [verzoeker 3] : mr. V. Djawalapersad

tegen

de besloten vennootschap Workbus Dienstverlening B.V.,

gevestigd te Purmerend

verwerende partij

verder te noemen: Workbus

gemachtigde: mr. L.K. Wouterse

Samenvatting van de zaak en de uitspraak

Deze zaak gaat over de transitievergoeding van buschauffeurs die in dienst zijn geweest bij Workbus. Volgens de buschauffeurs moet bij de vaststelling van hun recht op de transitievergoeding en de hoogte daarvan, rekening worden gehouden met hun diensttijd bij vorige werkgevers. De kantonrechter geeft de buschauffeurs gelijk. Volgens de wet moet rekening gehouden worden met de diensttijd bij vorige werkgevers, omdat de buschauffeurs bij die werkgevers dezelfde werkzaamheden hebben verricht. Dat geldt ook voor de diensttijd vóór 1 juli 2015, vanwege de banden tussen Workbus en die vorige werkgevers. Dat Workbus de buschauffeurs heeft overgenomen van een failliete werkgever, maakt niet uit.

1 Het procesverloop

1.1.

De chauffeurs hebben een verzoek gedaan om Workbus te veroordelen tot betaling van een (aanvullende) transitievergoeding. Workbus heeft een verweerschrift ingediend.

1.2.

Op 1 februari 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker 3] heeft pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting hebben partijen bij brieven van 28 januari 2021 nog stukken toegezonden.

2 De feiten

2.1.

De buschauffeurs zijn op 7 maart 2020 bij Workbus in dienst getreden als buschauffeur openbaar vervoer, op basis van een uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd. Het dienstverband is geëindigd op 6 september 2020.

2.2.

Voorafgaand aan het dienstverband met Workbus zijn de buschauffeurs in dezelfde functie werkzaam geweest in dienst van TCR SAN Exploitatie B.V. (hierna: TCR). TCR was als onderaannemer van Connexxion betrokken bij het verzorgen van het openbare busvervoer in de stadregio Arnhem-Nijmegen.

2.3.

TCR is op 12 februari 2020 failliet verklaard. Het werkpakket en de concessie van TCR zijn overgenomen door Connexxion Zorgvervoer Zuid-Holland B.V. (hierna: Connexxion).

2.4.

De buschauffeurs hebben hun werkzaamheden zoals zij die in dienst van TCR verrichtten vanaf het faillissement van TCR zonder onderbreking en ongewijzigd voortgezet in dienst van Workbus. Daarbij ging het om werkzaamheden als buschauffeur voor Connexxion in de stadsregio Arnhem-Nijmegen.

2.5.

Na afloop van het dienstverband heeft Workbus aan (een aantal van) de buschauffeurs een transitievergoeding betaald, berekend op basis van een duur van het dienstverband vanaf 7 maart 2020. De buschauffeur hebben Workbus laten weten dat dit onjuist is en dat de transitievergoeding moet worden vastgesteld op basis van het gehele arbeidsverleden, ook vóór de datum van het faillissement van TCR.

3 Het verzoek en het verweer

3.1.

De buschauffeurs verzoeken de kantonrechter om Workbus te veroordelen tot betaling van een (aanvullende) transitievergoeding. Aan dit verzoek leggen de buschauffeurs ten grondslag – kort weergegeven – dat Workbus de transitievergoeding ten onrechte heeft berekend op basis van een duur van het dienstverband vanaf 7 maart 2020. Volgens de buschauffeurs moet de transitievergoeding worden vastgesteld op basis van hun gehele arbeidsverleden als buschauffeur, ook vóór de datum van het faillissement van TCR, en zijn zij al vanaf 2009, 2010, 2011 en 2013 werkzaam in hun functie.

3.2.

Workbus verweert zich tegen het verzoek. Workbus voert aan – samengevat – dat geen sprake is van zogeheten opvolgend werkgeverschap en dat het arbeidsverleden van de buschauffeurs van vóór 7 maart 2020 niet meetelt bij de berekening van de transitievergoeding. Volgens Workbus is de verschuldigdheid van de transitievergoeding van TCR vervallen vanwege het faillissement van TCR op 12 februari 2020 en kunnen de buschauffeurs geen aanspraak meer maken op een transitievergoeding op basis van hun diensttijd bij TCR en eventuele rechtsvoorgangers van TCR. Workbus stelt dat dit ook volgt uit de collectieve arbeidsovereenkomst voor uitzendkrachten (hierna: CAO voor Uitzendkrachten). Verder is Workbus van mening dat de buschauffeurs niet in aanmerking komt voor een transitievergoeding, omdat sommige buschauffeurs ander passend werk hebben geweigerd en bij aanvang van het dienstverband hebben verzuimd te melden dat sprake is van ongeschiktheid voor het werk. Daarnaast doet Workbus een beroep op dwaling. Ook betwist Workbus dat de buschauffeurs in de door hen gestelde perioden in dienst zijn geweest bij de genoemde rechtsvoorgangers.

4. De beoordeling

4.1.

Het gaat in deze zaak om de vraag of Workbus moet worden veroordeeld tot betaling van een (aanvullende) transitievergoeding aan de buschauffeurs.

4.2.

Naar het oordeel van de kantonrechter hebben de buschauffeurs gelijk en moet hun verzoek om betaling van een (aanvullende) transitievergoeding worden toegewezen. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.

4.3.

Uit de wet, het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), volgt dat de transitievergoeding voor elk jaar dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd, gelijk is aan een derde van het loon per maand (artikel 7:673 lid 2 BW).

4.4.

Daarbij worden voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst een of meer voorafgaande arbeidsovereenkomsten tussen dezelfde partijen, die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd, samengeteld (artikel 7:673 lid 4, onderdeel b, BW).

4.5.

De hiervoor genoemde samentelling is ook van toepassing indien de werknemer achtereenvolgens in dienst is geweest bij verschillende werkgevers die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn (artikel 7:673 lid 4, onderdeel b, BW). Deze wettelijke regel wordt ook wel aangeduid met de term ‘opvolgend werkgeverschap’.

4.6.

De bedoeling van de wet is dat werkgevers ten aanzien van de verrichte arbeid als elkaars opvolger moeten worden gezien, als de werknemer bij de opvolgende werkgevers dezelfde of vergelijkbare werkzaamheden verricht (zie: Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 105 en Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 8, pag. 15).

4.7.

Vast staat dat de buschauffeurs vóór hun dienstverband met Workbus en vóór 7 maart 2020 hetzelfde werk deden bij TCR. De buschauffeurs werkten immers vóór 7 maart 2020 ook als buschauffeur voor Connexxion in de stadsregio Arnhem-Nijmegen.

4.8.

Gelet op het voorgaande moet de conclusie zijn dat Workbus de opvolgend werkgever is van TCR, waar het gaat om de vaststelling van het recht op en de berekening van de hoogte van de transitievergoeding, omdat de buschauffeurs vóór hun dienstverband met Workbus en vóór 7 maart 2020 hetzelfde werk deden bij TCR. De diensttijd van de buschauffeurs bij TCR moet dus meegeteld worden bij de berekening van de transitievergoeding die Workbus moet betalen.

4.9.

De stelling van Workbus dat de diensttijd bij TCR niet meegeteld moet worden, vanwege het faillissement van TCR op 12 februari 2020, gaat niet op. Het klopt dat TCR op grond van de wet geen transitievergoeding verschuldigd was aan de buschauffeurs vanwege haar faillissement (artikel 7:673c BW). Maar ondanks het faillissement van TCR telt de diensttijd van de buschauffeurs bij TCR wel mee bij de vaststelling en berekening van de transitievergoeding die Workbus verschuldigd is, zoals hiervoor is overwogen. De wet maakt voor opvolgend werkgeverschap geen uitzondering in geval van faillissement. De bedoeling van de wet is juist dat ook sprake is van opvolgend werkgeverschap na een faillissement van een vorige werkgever en een ‘doorstart’ (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. E, p. 4). 4.10. Ook uit rechtspraak volgt dat aan opvolgend werkgeverschap niet in de weg staat dat de vorige werkgever failliet is verklaard, en evenmin dat de curator de arbeidsovereenkomsten heeft opgezegd en dat de opvolgend werkgever het bedrijfsonderdeel van deze vorige werkgever uit de faillissementsboedel heeft overgenomen (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 14 juli 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2006:AY3782 en in NJ 2007/101 (Boekenvoordeel)).

4.11.

De verwijzing door Workbus naar de CAO voor Uitzendkrachten leidt niet tot een ander resultaat. In artikel 12 van de CAO voor Uitzendkrachten staan regels voor opvolgend werkgeverschap, maar die gaan alleen over de vraag of en wanneer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat. Dat artikel gaat niet over het recht op en de berekening van de transitievergoeding. Bovendien staat in de wettelijke regels over het recht op en de berekening van de transitievergoeding geen mogelijkheid om daarvan (ten nadele van de werknemer) af te wijken in een collectieve arbeidsovereenkomst. Kortom, artikel 12 van de CAO voor Uitzendkrachten wijkt niet af en kan ook niet afwijken van de wettelijke regels over het recht op en de berekening van de transitievergoeding.

4.12.

Het beroep van Workbus op dwaling slaagt ook niet. Workbus stelt dat zij gedwaald heeft, omdat zij niet wist dat de buschauffeurs bij het beëindigen van hun arbeidsovereenkomst recht zouden krijgen op een transitievergoeding die moet worden berekend met inachtneming van de diensttijd bij rechtsvoorgangers. Echter, Workbus kon of behoorde als professionele werkgever te weten dat uit de wet volgt dat zij ondanks het faillissement van TCR als opvolgend werkgever wordt aangemerkt. Dat zij dat niet wist, moet in verband met de aard van de arbeidsovereenkomst en de in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen voor rekening van Workbus blijven (artikel 6:228 lid 2 BW). Overigens beoogt Workbus met haar beroep op dwaling kennelijk te bereiken dat de arbeidsovereenkomsten van de buschauffeurs met terugwerkende kracht zouden moeten worden vernietigd. Dat kan gelet op de omstandigheden van dit geval niet aan de orde zijn en staat ook in de weg aan een beroep op dwaling.

4.13.

Hetzelfde geldt voor het beroep op dwaling van Workbus ten aanzien van sommige buschauffeurs die zouden hebben verzuimd te melden dat sprake is van ongeschiktheid voor het werk. Overigens is niet dan wel onvoldoende gebleken dat bij de betreffende buschauffeurs als bij de aanvang van het dienstverband sprake was van zodanige beperkingen dat voor hen duidelijk had moeten zijn dat zij ongeschikt waren voor hun functie en dit hadden moeten melden. Op de zitting is ook niet weersproken de toelichting van één van de buschauffeurs dat hij Workbus juist wel heeft geïnformeerd over zijn beperkingen.

4.14.

Het betoog van Workbus dat sommige buschauffeurs niet in aanmerking komen voor een transitievergoeding, omdat zij ander passend werk zouden hebben geweigerd, kan niet worden gevolgd. De kantonrechter begrijpt dat Workbus een beroep doet op de wettelijke regel dat alleen dan een transitievergoeding verschuldigd is als een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na het einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet (artikel 7:673 lid 1, onderdeel a, sub 3, BW). Vast staat dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van de buschauffeurs na het einde van rechtswege op initiatief van Workbus niet aansluitend is voortgezet. Workbus heeft immers met brieven van 6 augustus 2020 aan de buschauffeurs aangezegd dat geen verlenging van de arbeidsovereenkomst plaatsvindt, dat deze eindigt op 6 september 2020 en dat geen nieuwe uitzendovereenkomst kan worden aangeboden. Of de buschauffeurs nadien andere passende arbeid hebben geweigerd, is dus niet meer relevant. Overigens hebben de buschauffeurs op de zitting betwist dat Workbus een concreet en duidelijk aanbod voor passende arbeid heeft gedaan. Niet gebleken is dat Workbus een dergelijk aanbod wel heeft gedaan.

4.15.

De buschauffeurs hebben gesteld dat zij vóór hun dienstverband met Workbus niet alleen bij TCR hetzelfde werk als buschauffeur voor Connexxion in de stadsregio Arnhem-Nijmegen hebben verricht, maar ook al eerder voor andere werkgevers. Daarbij is gewezen op verschillende eerdere dienstverbanden met Randstad Transport B.V., Betuwe Express B.V., TAD Tours B.V. en Workbus Dienstverlening B.V. De buschauffeurs hebben hun stellingen onderbouwd met salarisspecificaties en schriftelijke arbeidsovereenkomsten, en nader gemotiveerd in het verzoekschrift en met een toelichting op de zitting. De buschauffeurs hebben verklaard dat zij vanaf 2009, 2010, 2011 en 2013 weliswaar formeel bij verschillende werkgevers hebben gewerkt, maar in de praktijk altijd op dezelfde manier en (nagenoeg) onafgebroken als buschauffeur voor Connexxion, steeds vanuit de garage in Duiven, steeds in een uniform van Connexxion en altijd op routes in de regio in de stadsregio Arnhem-Nijmegen. Die gegevens en toelichtingen van de buschauffeurs zijn door Workbus niet voldoende betwist. De enkele stelling dat uit de overgelegde arbeidsovereenkomsten niet blijkt dat sprake is van opvolgend werkgeverschap, is daarvoor niet genoeg.

4.16.

De kantonrechter neemt daarom als vaststaand aan dat de diensttijd van de buschauffeurs bij de vorige werkgevers vanaf 1 juli 2015 moet worden meegeteld bij de berekening van de transitievergoeding.

4.17.

Voor de werkgeverswisselingen die hebben plaatsgevonden voor 1 juli 2015 geldt dat niet alleen sprake moet zijn van dezelfde werkzaamheden, maar ook dat tussen de nieuwe werkgever en de vorige werkgevers zodanige banden bestaan dat het door de vorige werkgever op grond van zijn ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 17 november 2017, gepubliceerd op www. rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2017:2905 (Constar Plastics)).

4.18.

Zoals hiervoor al is overwogen, hebben de buschauffeurs voldoende toegelicht en aangetoond dat zij vanaf 2009, 2010, 2011 en 2013 altijd op dezelfde manier en (nagenoeg) onafgebroken hebben gewerkt als buschauffeur voor Connexxion. De buschauffeurs hebben op de zitting verklaard dat vorige werkgevers al in 2009 gebruik hebben gemaakt van de dienstverlening van Workbus bij werving, selectie en plaatsing van de buschauffeurs. Daarbij is toegelicht dat Workbus in feite steeds betrokken was bij de werkzaamheden en sollicitaties, zoals onder andere bij proefritten. Eén van de buschauffeurs heeft ook loonspecificaties overgelegd, waaruit blijkt dat Workbus in 2011, 2012 en 2013 het loon betaalde en de loonspecificaties opstelde, terwijl de formele werkgevers TCR en Betuwe Express B.V. waren. Workbus heeft zelf een interne e-mail overgelegd van 21 januari 2021, waarin wordt opgemerkt dat één van de buschauffeurs vanaf in ieder 9 december 2012 via Workbus bij TCR heeft gewerkt. Workbus heeft deze stellingen en gegevens onvoldoende betwist. Workbus heeft ook geen nadere gegevens overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt. Onder die omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat voldoende is gebleken dat tussen Workbus en de genoemde vorige werkgevers zodanige banden bestaan dat het door de vorige werkgevers verkregen inzicht in de geschiktheid van de buschauffeurs in redelijkheid moet worden toegerekend aan Workbus.

4.19.

De kantonrechter neemt dus ook aan dat de diensttijd van de buschauffeurs bij de vorige werkgevers vóór 1 juli 2015 moet worden meegeteld.

4.20.

Workbus heeft de berekening door de buschauffeurs van de transitievergoeding, uitgaande van de door de buschauffeurs genoemde diensttijd en de verschillende opvolgende werkgevers, op zichzelf niet weersproken. Dat betekent dat de vorderingen van de buschauffeurs om Workbus te veroordelen tot de door hen genoemde (aanvullende) transitievergoedingen, kan worden toegewezen.

4.21.

De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 6 oktober 2020 (artikel 7:686a lid 1 BW).

4.22.

De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn toewijsbaar, omdat de verschuldigdheid daarvan niet is betwist.

4.23.

De proceskosten komen voor rekening van Workbus, omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij zal het salaris van de gemachtigden van de buschauffeurs worden vastgesteld op € 767,00. Daarbij wordt Workbus ook veroordeeld tot betaling van € 100,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de buschauffeurs worden gemaakt.

5 De beslissing