Home

Rechtbank Noord-Nederland, 23-09-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:3292, C/18/192613 / HA ZA 19-118

Rechtbank Noord-Nederland, 23-09-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:3292, C/18/192613 / HA ZA 19-118

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
23 september 2020
Datum publicatie
25 september 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2020:3292
Zaaknummer
C/18/192613 / HA ZA 19-118

Inhoudsindicatie

Oplegging hoge boete door de Europese Commissie aan verschillende (concern)vennootschappen wegens het maken van kartelafspraken en jarenlange overtreding van mededingingsregels. In deze procedure gaat het onder andere om de vraag of een bestuurder in voornoemd verband onrechtmatig heeft gehandeld en/of aan hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Bestuurder wordt door de curatoren van enkele van deze (concern)vennootschappen aangesproken op grond van artikel 2:9 BW en op grond van artikel 6:162 BW. Maatstaf aan de hand van HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0759 (Ontvanger/Roelofsen) en HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627 (RCI Financial Services B.V./verweerder). De in het Ontvanger/Roelofsen-arrest gegeven voorwaarde van geobjectiveerde wetenschap van de bestuurder dat de rechtspersoon geen verhaal zou bieden voor de schade speelt naar het oordeel van de rechtbank geen rol bij de beoordeling van aansprakelijkheid van een bestuurder als gevolg van de betrokkenheid bij het schenden van een wettelijk (mededingingsrechtelijk) verbod door de rechtspersoon. De vordering op grond van 6:162 BW wordt afgewezen wegens het ontbreken van voldoende causaal verband. De vordering op grond van artikel 2:9 BW wordt gedeeltelijk toegewezen omdat onvoldoende vast is komen te staan dat de volledige schade aan de bestuurder kan worden toegerekend. De curatoren hebben zich in het kader van een met andere functionarissen getroffen schikking verplicht om over te gaan tot vermindering ex artikel 6:14 BW. Afwijzing uitvoerbaarheid bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

Afdeling privaatrecht

Locatie Groningen

zaaknummer / rolnummer: C/18/192613 / HA ZA 19-118

Vonnis van 23 september 2020

in de zaak van

1 mr. GERARD WILLEM BREUKER Q.Q.

kantoorhoudende te Groningen,

2. mr. PIETER LETTINGA Q.Q.

kantoorhoudende te Groningen,

in hun hoedanigheid van curatoren in de faillissementen van de besloten vennootschappen [B.V. 2] , [B.V. 4] en [B.V. 3] , alle voorheen gevestigd te ( [postcode] ) [plaats] aan de [straatnaam] [huisnummer] ,

eisers in conventie, verweerders in reconventie,

advocaat mr. T. van Dijken, kantoorhoudende te Groningen,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [plaats] ,

gedaagde in conventie, eiser in reconventie,

advocaat mr. P.P.R. Hoekstra en mr. L.E. Ettema, kantoorhoudende te Groningen.

Eisers in conventie, verweerders in reconventie worden in het navolgende gezamenlijk 'de curatoren' genoemd. Gedaagde in conventie, eiser in reconventie wordt in het navolgende [gedaagde] genoemd.

1 De procedure in conventie en reconventie

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het tussenvonnis van 11 december 2019;

-

de conclusie van antwoord in reconventie van 27 maart 2020;

-

de brief zijdens de curatoren met daarbij producties 38 tot en met 43 van 27 maart 2020;

-

de brief zijdens de curatoren met daarbij productie 44 van 24 april 2020;

-

de akte zijdens [gedaagde] met daarbij productie 15 van 4 mei 2020;

-

het proces-verbaal van comparitie van partijen van 11 mei 2020.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten in conventie en reconventie

2.1.

De rechtbank zal bij de beoordeling van het geschil uitgaan van de volgende feiten die tussen partijen niet in geschil zijn.

2.2.

Bij vonnis van deze rechtbank van 28 januari 2014 is het faillissement van [B.V. 8] , [B.V. 2] , [B.V. 4] , [B.V. 3] , [B.V. 9] , [B.V. 6] , [B.V. 5] , en [B.V. 7] uitgesproken met benoeming van mr. L.T. de Jonge (later vervangen door mr. A.L. Goederee) als rechter-commissaris en met benoeming van mr. G.W. Breuker en mr. P. Lettinga als curatoren. Voornoemde vennootschappen vormden samen met (onder andere, maar niet uitsluitend) [B.V. 1] (hierna: [B.V. 1] ) het zogenoemde ' [concern 1] ' (hierna te noemen: [concern 1] ). [gedaagde] is (onder andere) actief geweest binnen [concern 1] als bestuurder.

2.3.

[concern 1] handelde in noordzeegarnalen en andere zeevruchtproducten en leverde haar producten aan de detailhandel, supermarkten, groot- en kleinhandelaars in zeevruchtproducten en de levensmiddelenindustrie. Haar producten werden met name geleverd in Nederland, België, Duitsland, Denemarken en Frankrijk.

2.4.

In de periode tot 6 september 2000 was [B.V. 1] de topholding van [concern 1] . [B.V. 1] was volledig eigenaar van [B.V. 2] en van alle dochterondernemingen daarvan. De vennootschappelijke structuur van [concern 1] zag er tot 6 september 2000, voor zover hier van belang, als volgt uit:

2.5.

Vanaf 6 september 2000 werden alle aandelen in [B.V. 1] overgenomen door [N.V. 1] , een nieuwe entiteit waarvan de meerderheid van aandelen eigendom was van een private equity-investeerder, [B.V. 10] Zodoende werd [N.V. 1] de nieuwe topholding van [concern 1] . [B.V. 1] is actief gebleven binnen [concern 1] en een dochteronderneming van [B.V. 2] geworden. De vennootschappelijke structuur van [concern 1] zag er vanaf 6 september 2000, voor zover hier van belang, als volgt uit:

2.6.

De eigendom van [B.V. 2] werd op 3 februari 2006 overgedragen van [N.V. 1] aan [B.V. 8] , een nieuwe entiteit waarvan de meerderheid van aandelen in eigendom was van een (andere) private equity-investeerder, [naam private equity-investeerder] (hierna: [naam private equity-investeerder] ). Zodoende werd [B.V. 8] de nieuwe topholding van [concern 1] . Zij was vanaf die datum volledig eigenaar van [B.V. 2] en al haar dochterondernemingen.

2.7.

Vanaf 1 februari 1996 tot 2 augustus 2004 was [gedaagde] bestuurder van [B.V. 2] Daarnaast was [gedaagde] van 1 februari 1996 tot 2 augustus 2004 onder andere (via [B.V. 2] , indirect) bestuurder van [B.V. 4] , van 2 februari 1995 tot 2 augustus 2004 bestuurder van [B.V. 1] en van 5 september 2000 tot 2 oktober 2004 bestuurder van [N.V. 1] Schematisch weer te geven als volgt:

Naam

Entiteit

Functie

Periode

[gedaagde]

[B.V. 2]

[B.V. 4]

[B.V. 1]

[N.V. 1]

bestuurder

(indirect) bestuurder

bestuurder

bestuurder

1.2.1996 - 2.8.2004

1.2.1996 - 2.8.2004

2.2.1995 - 2.8.2004

5.9.2000 - 2.10.2004

2.8.

[gedaagde] is eveneens aandeelhouder geweest van [concern 1] . Na het vertrek van [gedaagde] als bestuurder bij [concern 1] is hij actief gebleven in de garnalenindustrie, onder andere via [B.V. 11] en [B.V. 12] , als adviseur.

2.9.

Naast [gedaagde] als bestuurder zijn er ook andere bestuurders en gevolmachtigden in functie geweest binnen [concern 1] . Het gaat, voor zover hier van belang, om de volgende personen, entiteiten en perioden:

Naam

Entiteit

Functie

Periode

[naam 1]

[B.V. 3]

[B.V. 2]

[B.V. 3]

bestuurder

bestuurder

indirect bestuurder

gevolmachtigde

30.5.1989 - 1.5.2007

15.10.2004 - 26.9.2012

19.11.2004 - 29.9.2012

1.5.2007 - 31.10.2010

[naam 2]

[B.V. 2]

[B.V. 8]

[B.V. 7]

[B.V. 3]

[B.V. 2]

[B.V. 6]

[B.V. 5]

[B.V. 7]

bestuurder

bestuurder

bestuurder

indirect bestuurder

gevolmachtigde

gevolmachtigde

gevolmachtigde

gevolmachtigde

15.10.2004 - 1.11.2009

3.2.2006 - 1.11.2009

2.8.2004 - 1.6.2005

19.11.2004 - 31.3.2009

16.9.2002 - 1.11.2009

16.9.2002 - 1.11.2009

16.9.2002 - 1.11.2009

1.6.2005 - 1.11.2009

[naam 3]

[B.V. 2]

[B.V. 3]

[B.V. 6]

[B.V. 5]

bestuurder

indirect bestuurder

gevolmachtigde

gevolmachtigde

1.6.2006 - 1.3.2011

1.6.2006 - 31.8.2008

1.1.1995 - 26.9.2012

1.6.2005 - 11.2.2009

[naam 4]

[B.V. 2]

[B.V. 8]

[B.V. 1]

[B.V. 2]

[B.V. 6]

[B.V. 5]

[B.V. 7]

bestuurder

bestuurder

bestuurder

gevolmachtigde

gevolmachtigde

gevolmachtigde

gevolmachtigde

15.10.2004 - 31.10.2008

3.2.2006 - 31.10.2008

1.7.2001 - 10.2.2004

1.7.2001 - 31.10.2008

1.3.1996 - 31.10.2008

1.3.1996 - 31.10.2008

1.3.1996 - 31.10.2008

[naam 5]

[B.V. 1]

[B.V. 13]

bestuurder

bestuurder

2.2.1995 - 4.2.2001

30.8.2000 - 21.10.2004

[naam 6]

[B.V. 2]

bestuurder

15.10.2004 - 30.9.2008

[naam 7]

[B.V. 13]

bestuurder

15.5.2001 - 21.10.2004

[naam 8]

[B.V. 13]

bestuurder

1.12.2003 - 21.10.2004

[naam 9]

[B.V. 2]

[B.V. 8]

bestuurder

bestuurder

16.11.2007 - 11.2.2009

16.11.2007 - 11.2.2009

2.10.

Naast bovengenoemde functionarissen is de heer [naam 10] van 1 november 2008 tot 11 februari 2009 bestuurder geweest binnen [concern 1] . Beide partijen laten de heer [naam 10] echter buiten beschouwing, zodat de rechtbank dat ook zal doen.

2.11.

In de periode 2000 tot 2009 waren [concern 1] en haar grootste concurrent het [concern 2] (hierna: [concern 2] ) de twee grootste handelaars in noordzeegarnalen op de markt, met een gezamenlijk geschat marktaandeel van 75 tot 85 procent. [concern 1] was oorspronkelijk de enige handelaar die in verschillende lidstaten van de EU aanzienlijke hoeveelheden noordzeegarnalen inkocht, maar dit veranderde toen [concern 2] in 1999 een Duitse visserijcoöperatie overnam en hiermee directe toegang tot contractvissers in Duitsland en Denemarken kreeg.

2.12.

Op 14 januari 2003 heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa), na afronden van een onderzoek dat is gestart in december 2000, een beschikking aangenomen op basis van de Nederlandse Mededingingswet en van artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: VEG) (oud, thans artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU)), ten aanzien van diverse ondernemingen en ondernemersverenigingen die actief waren in de noordzeegarnalenindustrie. De beschikking betrof geldboeten wegens overtreding van onder andere minimumprijzen en vangstbeperkingen in de periode tussen 1 januari 1998 en 30 januari 2000. Aan onder andere [B.V. 4] en [B.V. 3] werden geldboeten van respectievelijk (afgerond) € 5 miljoen en € 1 miljoen opgelegd. Na het doorlopen van een bezwaarprocedure daartegen en een daarop volgend beroep bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, zijn de aan [concern 1] opgelegde geldboeten verminderd.

2.13.

In maart 2003 heeft [gedaagde] zijn aandelen in [concern 1] verkocht voor € 8,75 miljoen.

2.14.

[gedaagde] heeft als productie 9 bij conclusie van antwoord de jaarrekening van [N.V. 1] van het boekjaar van maart 2002 tot maart 2003 in het geding gebracht, waarin, voor zover hier van belang, staat:

(…)

Report by the Supervisory Board

(…)

We have adopted the annual accounts and propose the General Meeting of Shareholders to approve and grant discharge to the Board of Directors for the management pursued and to the Supervisory Board for the supervision exercised for the financial year to March 2003.

Report by the Board of Directors

(…)

Other

On 14 January 2003 [B.V. 4] and [B.V. 3] received a statement from the NMa (…) which announced penalties for the above mentioned companies and our competitors, (…) for infractions that occurred in 1999-2000. [concern 1] was fined for an amount of 5.1 million EURO and [B.V. 3] was fined for the amount of 1.2 million EURO. The payment was made to the Authorities on 14 April 2003. [concern 1] as well as [B.V. 3] are appealing the decision (…).

2.15.

[gedaagde] heeft als productie 10 bij conclusie van antwoord de jaarrekening van [N.V. 1] van het boekjaar van maart 2004 tot maart 2005 in het geding gebracht, waarin, voor zover hier van belang, staat:

(…)

Report by the Supervisory Board

(…)

We have adopted the annual accounts and propose the General Meeting of Shareholders to approve and grant discharge to the Board of Directors for the management pursued and to the Supervisory Board for the supervision exercised for the financial year to March 2005. However this discharge should not cover activities of certain members of the management board, which activities should be excluded in the decision to be taken by the General Meeting of Shareholders. (…).

2.16.

Op 20 december 2005 is voornoemde jaarrekening vastgesteld. In de notulen van de aandeelhoudersvergadering van 20 december 2005, welke als productie 13 bij conclusie van antwoord in het geding zijn gebracht, staat, voor zover hier van belang:

(…)

The meeting declares (1) the discharge of the managing directors approved by 98.64% of the total voting rights, but (2) without discharging Mr. [naam 7] and Mr. [gedaagde] regarding any and all activities conducted in relation to the Costa Rica/Talmana project, which part of the proposal is approved by 98.98% of the total voting rights.

(…).

2.17.

De curatoren hebben als productie 38 de statuten van [N.V. 1] in het geding gebracht waarin, voor zover hier van belang, staat:

Artikel 32. Vaststelling van de jaarrekening en decharge

(…)

32.2

Vaststelling van de jaarrekening strekt tot decharge van de directeuren en de commissarissen voor het gevoerde bestuur respectievelijk het toezicht daarop, voor zover van dat bestuur uit de jaarrekening en/of het jaarverslag blijkt. De algemene vergadering kan echter besluiten deze decharge niet of niet ten volle te verlenen. De reikwijdte van een verleende decharge is onderworpen aan beperkingen op grond van de wet.

2.18.

Op 13 januari 2009 heeft [concern 2] de Europese Commissie geïnformeerd over een geheim kartel in de noordzeegarnalenindustrie en zijn intentie kenbaar gemaakt om een aanvraag in te dienen voor immuniteit tegen geldboeten op basis van de clementieregeling. Op 26 januari 2009 heeft [concern 2] daadwerkelijk een immuniteitsverzoek bij de Europese Commissie ingediend. Op 17 maart 2009 heeft de Europese Commissie [concern 2] voorwaardelijke immuniteit tegen geldboeten verleend.

2.19.

In maart 2009 heeft de Europese Commissie een onderzoek gestart naar de vraag of, samengevat weergegeven, [concern 1] , [concern 2] en een aantal andere ondernemingen Artikel 101 WVEU hadden overtreden. Artikel 101 WVEU verbiedt kort gezegd overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen ondernemingen die ertoe strekken of als gevolg hebben dat de mededinging wordt beperkt.

2.20.

De curatoren hebben als productie 44 het 'Voorstel Project Poseidon' van [concern 1] (hierna: het reorganisatievoorstel) van 31 maart 2013 in het geding gebracht. Het reorganisatievoorstel is gericht aan de Raad van Commissarissen van [concern 1] en beschrijft reorganisatieplannen van [concern 1] . In het reorganisatievoorstel staat, voor zover hier van belang, het volgende:

1.a Aanleiding en probleemstelling Project Poseidon

(…)

De probleemstelling voor de [concern 1] Groep is in de kern dat de focusmarkt bediend wordt vanuit een, op dit moment, onvoldoende renderende en overgefinancierde organisatie, terwijl de gehele markt onder druk staat voor zowel leveranciers als concurrentie en geconfronteerd wordt met vraaguitval als gevolg van het economisch tij.

(…)

De financiële resultaten van de [concern 1] groep van de afgelopen drie jaar zijn structureel onvoldoende, waarbij ook het huidige boekjaar geen (structurele) verbetering laat zien.

(…)

In de afgelopen jaren is reeds een aantal ingrepen gedaan zoals het sluiten van de productie BFG, het sluiten van de productie [B.V. 3] , het scheiden van vers en diepvries en het productie verbetertraject in [plaats] . Ondanks deze projecten zijn de resultaten niet op voldoende niveau en is de netto winst niet positief omgebogen.

(…)

De afgelopen 3 jaar is het [plaats] verkoopvolume in de vers markten consequent gedaald. Het voortschrijdende 12 maands volume daalt van meer dan 16 miljoen kilo in begin 2011 naar ruim 12 miljoen kilo in september 2013. (…).

(…)

1.e Randvoorwaardelijkheden Project Poseidon

(…)

Belangrijkste voorwaarde is voldoende continuïteitsperspectief voor de onderneming om de strategie verder vorm te kunnen geven. Enerzijds wordt dit bepaald door de realisatie van de beoogde besparingen en anderzijds door de structurering van de balans. (…)

(…).

2.d Outlook [concern 1]

In de sector is sprake van een te grote capaciteit voor de markt. Met een productie capaciteit in [plaats] van ca 30 miljoen kg en een bezetting die lager is dan 60%, heeft [concern 1] geen gunstige uitgangspositie, maar zij is nog steeds marktleider. De strategie voor verdere groei/stabilisatie heeft de afgelopen drie jaar onvoldoende resultaat geleverd.

[concern 1] heeft een goede naam in de markt en een assortiment dat voldoende is voor de markt. (…) De prijsstelling is echter onvoldoende om goed te kunnen concurreren. Wanneer [concern 1] de prijstechnische concurrentie positie niet verbetert is het perspectief in de markt weinig aantrekkelijk. Het volume zal mogelijk verder dalen, net als het rendement op de verkopen. Wanneer de bezetting van de fabriek in [plaats] verder daalt zullen de verliezen versneld toenemen.

(…).

3 Herinrichten kostenstructuur

4 Financierings structuur

5 Risk assessment

1 Inleiding

4 BESCHRIJVING VAN DE GEBEURTENISSEN

1 SCHIKKING

3 Het geschil

4 4. De beoordeling

5 De beslissing