Rechtbank Oost-Brabant, 05-06-2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:3107, C/01/342354 / EX RK 19-6
Rechtbank Oost-Brabant, 05-06-2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:3107, C/01/342354 / EX RK 19-6
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 5 juni 2019
- Datum publicatie
- 7 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2019:3107
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:2537
- Zaaknummer
- C/01/342354 / EX RK 19-6
Inhoudsindicatie
Verzoek van een aantal advocaten gericht tegen de Staat tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ex artikel 186 Rv, de verstrekking van bescheiden ex artikel 843a Rv en tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht ex artikel 202 Rv.
Op bevel van de Fiod heeft een hostingbedrijf digitale gegevens verstrekt van een verdachte in een strafrechtelijk onderzoek, die zijn e-mailverkeer bij dat hostingbedrijf had ondergebracht. Tot de verstrekte gegevens behoort e-mailverkeer tussen de verdachte en zijn advocaten.
De advocaten stellen dat de Staat een groot aantal geprivilegieerde e-mails bij derden heeft gevorderd en in beslag genomen. Volgens de advocaten heeft de Staat in strijd met de wet- en regelgeving kennis genomen van de betreffende e-mails en deze operationeel gebruikt in een strafrechtelijk onderzoek en ook voor externe doeleinden. De advocaten wensen door middel van de gedane verzoeken de aard, omvang, ernst en de gevolgen van de inbreuken op hun verscho¬ningsrecht nader te onderzoeken, zodat zij in staat zijn zicht op de situatie te krijgen, hun proceskansen beter in te schatten en efficiënter te procederen.
De Staat heeft verweer gevoerd.
De verzoeken zijn door de rechtbank afgewezen omdat de advocaten bij de huidige stand van zaken geen voldoende feitelijk belang hebben bij hun verzoeken. Voor zover de advocaten nog enig belang zouden hebben bij hun verzoeken oordeelt de rechtbank dat de advocaten, vanwege de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen van de advocaten enerzijds en van de Staat anderzijds, in redelijkheid niet tot het uitoefenen van hun bevoegdheden hadden kunnen worden toegelaten.
Uitspraak
beschikking
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer / rekestnummer: C/01/342354 / EX RK 19-6
Beschikking van 5 juni 2019
in de zaak van:
1 [verzoeker 1] ,
2. [verzoeker 2],
3. [verzoeker 3],
4. [verzoeker 4],
allen kantoorhoudende te Amsterdam,
verzoekers,
advocaten: mr. T.R.B. de Greve en mr. A. van Hees te Amsterdam ( [naam advocatenkantoor] ),
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(HET OPENBAAR MINISTERIE, DE FISCALE INLICHTINGEN- EN OPSPORINGSDIENST FIOD EN DE BELASTINGDIENST),
zetelend te Den Haag,
verweerder,
advocaten: mr. I.C. Engels, mr. S.M. Kingma en mr. R.W. Veldhuis te ’s-Gravenhage (Pels Rijcken & Drooglever Fortuijn N.V.).
Verzoekers worden hierna afzonderlijk respectievelijk “ [verzoeker 1] ”, “ [verzoeker 2] ”, “ [verzoeker 3] ” en “ [verzoeker 4] ” genoemd en gezamenlijk aangeduid als “de advocaten”. Verweerder wordt hierna “de Staat”, dan wel specifiek “het OM”, “de FIOD” of “de Belastingdienst” genoemd.
1 De procedure
De procedure blijkt uit:
- -
-
het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ex artikel 186 Rv, de verstrekking van bescheiden ex artikel 843a Rv en tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht ex artikel 202 Rv met (41) producties, ingekomen ter griffie op 16 januari 2019;
- -
-
de akte overleggen nadere producties (nr. 42 tot en met 68), aanvulling getuigen en een verzoek ex artikel 28 Rv, van de zijde van de advocaten ingekomen ter griffie op 19 maart 2019;
- -
-
het verweerschrift met (17) producties, ingekomen ter griffie op 5 april 2019;
- -
-
een aanvullende productie (nr. 18) van de zijde van de Staat ingekomen ter griffie op 16 april 2019;
- -
-
de brief van 17 april 2019 van de zijde van de advocaten met aanvullende producties (nr. 69 en 70);
- -
-
de brief van 18 april 2019 van de zijde van de advocaten met aanvullende producties (nr. 71 en 72);
- -
-
de brief van 23 april 2019 van de zijde van de Staat met een aanvullende productie (nr. 19);
- -
-
de brief van 24 april 2019 van de zijde van de Staat met een aanvullende productie (nr. 20);
- -
-
de mondelinge behandeling die op 25 april 2019 heeft plaatsgevonden.
[verzoeker 1] , [verzoeker 2] en [verzoeker 3] zijn met hun advocaten verschenen. [verzoeker 4] is niet verschenen.
Namens de Staat zijn de heren J.H. van de Werff (recherche-officier van justitie bij het Functioneel Parket (OM); hierna Van de Werff) en C.J.M. Loos (officier van justitie bij het Functioneel Parket (OM); hierna “Loos”) verschenen, bijgestaan door de advocaten.
Beide partijen hebben hun standpunt nader toegelicht en daarbij gebruik gemaakt van pleitnotities.
Van de zijde van de Staat is een usb-stick overhandigd aan de rechtbank.
Vervolgens is beschikking bepaald.
2 De feiten
Van het OM maakt het Functioneel Parket (hierna ook: het FP) onderdeel uit. Het FP is een specialistisch, landelijk opererend onderdeel van het OM dat zich onder meer bezig houdt met de bestrijding en het afwikkelen van complexe fraude, milieucriminaliteit en ontnemingszaken. Het FP is onder andere gevestigd in ’s-Hertogenbosch. Bij het uitvoeren van voornoemde taken is het FP verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging in strafzaken, waarin een bijzondere opsporingsdienst het opsporingsonderzoek doet. Zo’n bijzondere opsporingsdienst is de opsporingsdienst van de Belastingdienst, de FIOD.
[naam bedrijf A] is een onafhankelijke vermogensbeheerder en beleggingsonderneming. [naam bedrijf B] is een dochtervennootschap van [naam bedrijf A] De heer [naam bestuurder 1] is sinds 2011 middellijk aandeelhouder van [naam bedrijf A] en houdt zijn aandelen onder meer via zijn vennootschap [naam bedrijf C] De heer [naam bestuurder 2] is (mede)bestuurder van [naam bedrijf A] Deze (rechts)personen worden hierna gezamenlijk “ [naam gezamelijke (rechts)personen] ” genoemd. De heer [naam medewerker financiele administratie] (hierna: [naam medewerker financiele administratie] ) is vanaf 12 augustus 2002 bij [naam bedrijf A] in dienst geweest in de functie van medewerker financiële administratie.
Op 30 juli 2009 heeft [naam medewerker financiele administratie] een valselijk door hem opgestelde brief gestuurd aan de Belastingdienst/FIOD. Deze brief heeft hij opgesteld en verzonden alsof deze door de Amerikaanse federale belastingdienst, de “IRS”, was opgesteld en verzonden. De brief bevatte verdachtmakingen met betrekking tot witwassen door [naam gezamelijke (rechts)personen] .
Op 23 maart 2011 is de Belastingdienst een boekenonderzoek gestart bij [naam gezamelijke (rechts)personen] . Dit boekenonderzoek is verricht door de heren [naam belastingambtenaar 1] (hierna: [naam belastingambtenaar 1] ) en [naam belastingambtenaar 2] (hierna: [naam belastingambtenaar 2] ), beiden belastingambtenaar bij de Belastingdienst/FIOD.
Op 9 mei 2012, kort nadat [naam medewerker financiele administratie] zijn dienstverband bij [naam bedrijf A] had opgezegd, heeft hij zich gemeld bij de Belastingdienst en (meer) beschuldigingen geuit aan het adres van [naam gezamelijke (rechts)personen] .
Vanaf 4 juli 2013 is onder leiding van het FP te ’s-Hertogenbosch, meer specifiek de officieren van justitie Loos en de heer mr. W. van Horen (hierna: Van Horen), door de FIOD te Eindhoven (Team Bijzondere Zaken) onder de codenaam “ [naam onderzoek] ” een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd naar het vermoedelijk plegen van valsheid in geschrifte en (gewoonte)witwassen door [naam gezamelijke (rechts)personen] . Bij dit onderzoek zijn (onder meer) ook mevrouw C.C.M. Poland als officier van justitie en de heer P.J.H. Doemges als parketsecretaris betrokken (geweest).
Op 17 maart 2015 heeft in het kader van het strafrechtelijk onderzoek een doorzoeking ter inbeslagname plaatsgevonden bij [naam gezamelijke (rechts)personen] . Op die dag is [naam gezamelijke (rechts)personen] bekend geworden met het (dan al bijna 2 jaar lopende) strafrechtelijk onderzoek. Bij (stel)brief van 17 maart 2015 hebben [verzoeker 1] en [verzoeker 2] aan het OM bericht dat zij beiden in de strafzaak als raadslieden optreden voor [naam gezamelijke (rechts)personen] . Bij brief van 30 juli 2015 heeft ook mevrouw mr. M. Velthuis zich gesteld als advocaat. Zij is thans niet meer werkzaam bij [naam advocatenkantoor] en heeft haar rechten en bevoegdheden overgedragen aan [verzoeker 1] .
[naam hostingbedrijf] -gegevens
Op 24 augustus 2015 heeft de FIOD, meer specifiek opsporingsambtenaar/rechercheur mevrouw [naam opsporingsambtenaar 1] (hierna: [naam opsporingsambtenaar 1] ), een aanvraagproces-verbaal opgemaakt ter verkrijging van digitale gegevens van het hostingbedrijf [naam hostingbedrijf] (hierna: [naam hostingbedrijf] ), waar [naam gezamelijke (rechts)personen] haar e-mailverkeer had ondergebracht. De aanvraag betrof de digitale gegevens in relatie tot [naam gezamelijke (rechts)personen] in de periode van 11 maart 2015 tot en met 24 augustus 2015. Officier van justitie Loos, althans Van Horen, heeft op 31 augustus 2015 een vordering tot het verkrijgen van de benodigde machtigingen ingediend bij de rechter-commissaris, die de machtigingen op 1 september 2015 heeft verleend.
Op 4 september 2015 zijn de vorderingen tot afgifte en geheimhouding opgemaakt door officier van justitie Loos, althans mr. J.M.T. van Eekelen, en op 10 september 2015 door de FIOD, namelijk door opsporingsambtenaar de heer [naam opsporingsambtenaar 2] (hierna: [naam opsporingsambtenaar 2] ), uitgereikt aan de heer [naam medewerker hostingbedrijf] van [naam hostingbedrijf] . Hij heeft voldaan aan de bevelen en alle gevraagde gegevens aan de FIOD verstrekt. De data zijn daarvoor in eerste instantie naar een lokale computer gekopieerd, waarna de data naar een usb-harddisk van de FIOD zijn gekopieerd. Blijkens het betreffende proces-verbaal van 17 september 2015 heeft [naam opsporingsambtenaar 2] het volgende verklaard.
“De gekopieerde bestanden betreffen de directory’s:
- -
-
D-Disk en E-Disk. Dit betreft de bij [naam gezamelijke (rechts)personen] in gebruikte data op de server van [naam hostingbedrijf] .
- -
-
Exchange. Dit betreft de bij [naam gezamelijke (rechts)personen] in gebruik zijnde mailbox.
- -
-
IISLogs website. Dit betreffende de logbestanden betreffende de website boxconsultants.com.
Deze bestanden zijn voor nader onderzoek ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam.”
In totaal zijn circa 2.000.000 items uitgeleverd door [naam hostingbedrijf] . Een document of e-mail bestaat in de regel uit meerdere items. Van de zich op de harddisk bevindende data (items) is door forensisch IT-specialisten van de FIOD een imagekopie (een exacte kopie) gemaakt. De harddisk is geformatteerd. Vervolgens is door forensisch IT-specialisten van de imagekopie een werkkopie gemaakt die in een softwareprogramma is ingeladen. Met behulp van dat programma werd het voor het onderzoeksteam mogelijk om de data te indexeren en te doorzoeken.
Uit de werkkopie zijn door een opsporingsambtenaar van het onderzoeksteam aan de hand van zoektermen gegevens geselecteerd die relevant werden geacht voor het strafrechtelijk onderzoek. Hierbij is de ambtenaar gestuit op mogelijk geprivilegieerde items. Hij/zij heeft daarom met behulp van zoektermen (zoals “ [naam advocatenkantoor] ”) een automatische selectie gemaakt van circa 3.000 items. Deze items zijn vervolgens “uitgegrijsd”, zodat ze niet meer konden worden gevonden via zoektermen en de inhoud niet meer zichtbaar was voor bij het onderzoek betrokken opsporingsambtenaren. Een forensisch IT-specialist heeft de “uitgegrijsde” items hierna verwijderd uit de dataset en daarmee ontoegankelijk gemaakt voor het onderzoeksteam.
Vanwege technische problemen is de eerste werkkopie van de [naam hostingbedrijf] -gegevens onbruikbaar geraakt. Daarom heeft een forensisch IT-specialist een nieuwe werkkopie gemaakt van de originele imagekopie. Omdat reeds bekend was dat geprivilegieerde e-mails onderdeel uitmaakten van de gegevens, is besloten forensisch IT-specialisten de werkkopie te laten schonen door bestanden te selecteren met bijvoorbeeld de zoektermen “ [e-mail adres] ” en “ [e-mail adres] ”. De nieuwe, reeds geschoonde werkkopie is daarna ingeladen in het door het onderzoeksteam gebruikte softwareprogramma. Het onderzoeksteam heeft het onderzoek van deze gegevens vervolgens hervat.
De circa 3.000 “uitgegrijsde” items zijn digitaal ter beschikking gesteld aan een medewerker geheimhouder van de FIOD, de heer [naam medewerker FIOD] (hierna: [naam medewerker FIOD] ) die (onder meer) als taak heeft de items digitaal ter beoordeling voor te leggen aan een geheimhouder officier van justitie. [naam medewerker FIOD] heeft de circa 3.000 items in januari 2016 middels een globale kop-staartbeoordeling bekeken en een voorlopig onderscheid gemaakt tussen al dan niet onder het verschoningsrecht vallende items. [naam medewerker FIOD] heeft 837 items (na uitfiltering van duplicaten 403 unieke items) aangemerkt als zijnde zeer waarschijnlijk niet geprivilegieerd. De geheimhouder officier van justitie, de heer P.T.R. Bliek (hierna: Bliek) heeft alle circa 3.000 items op 10 maart 2016 marginaal beoordeeld en alle items aangemerkt als geheimhouderstukken.
Op 6, 7 en 11 april 2016 heeft [naam medewerker FIOD] vervolgens 155 e-mails (die alle onderdeel uitmaakten van de circa 3.000 items) geselecteerd om deze voor een nadere inhoudelijke beoordeling aan de geheimhouder officier van justitie voor te leggen. [naam medewerker FIOD] heeft deze e-mails op 21 april 2016 uitgeprint en op 3 mei 2016 aan geheimhouder officier van justitie Bliek overhandigd. Op 24 mei 2016 heeft Bliek zijn bevindingen, opgesomd in een overzicht, per e-mail aan [naam medewerker FIOD] verstrekt. 105 e-mails zijn door Bliek aangemerkt als niet geprivilegieerd en 50 e-mails als geprivilegieerd.
[naam medewerker FIOD] heeft de 105 door Bliek als niet geprivilegieerd aangemerkte e-mails in geprinte vorm aan het onderzoeksteam ter beschikking gesteld. Het gaat onder meer om de e-mailberichten die zijn aangeduid als respectievelijk DOC-0548 tot en met DOC-0551 (in het strafdossier) en 18a, 145, 147 en 9 (in het overzicht van Bliek).
Toen [naam medewerker FIOD] de 105 e-mails op 26 september 2016 ook digitaal aan het onderzoeksteam wilde vrijgeven, heeft [naam medewerker FIOD] in plaats daarvan zijn eerdere voorselectie van 837 items (403 unieke items) vrijgegeven. [naam medewerker FIOD] heeft deze vergissing ontdekt op 23 april 2019 en daarvan proces-verbaal opgemaakt. Geen van de 155 nader geselecteerde e-mails waren in de voorselectie van 837 items begrepen.
Van de Werff heeft op 23 april 2019 (in het kader van deze procedure) als recherche-officier van justitie een inhoudelijke beoordeling uitgevoerd van de voorselectie van 837 items. Van de Werff heeft hiervan tevens proces-verbaal opgemaakt.
Van alle 2.000.000 door [naam hostingbedrijf] uitgeleverde items zijn uiteindelijk 100 documenten (waaronder e-mailberichten) in het (eind)proces-verbaal opgenomen ten behoeve van de strafzaak tegen [naam gezamelijke (rechts)personen] . Vier van deze documenten zijn afkomstig uit de 105 e-mails die door de geheimhouder officier van justitie Bliek in mei 2016 zijn aangemerkt als niet geprivilegieerd. Een deel van het (eind)proces-verbaal is door de FIOD gedeeld met de Belastingdienst in het kader van de uitvoering van de belastingwetgeving.
Van geen van de door [naam hostingbedrijf] uitgeleverde items is een proces-verbaal van vernietiging opgemaakt als bedoeld in artikel 126aa Sv jo. artikel 4 Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken. Er heeft ook geen feitelijke vernietiging plaatsgevonden.
Doorzoeking en inbeslagname bij [naam accountantskantoor]
Op 1 november 2016 heeft de FIOD, meer specifiek opsporingsambtenaren/rechercheurs [naam opsporingsambtenaar 1] en de heer [naam opsporingsambtenaar 3] (hierna: [naam opsporingsambtenaar 3] ), bij proces-verbaal een doorzoeking ter inbeslagname bij [naam accountantskantoor] en/of [naam accountantskantoor] te [plaats] en [plaats] (hierna: [naam accountantskantoor] ) aangevraagd. In het aanvraagproces-verbaal zijn een aantal e-mails die door [naam hostingbedrijf] zijn uitgeleverd, en waarbij [naam gezamelijke (rechts)personen] en de advocaten zijn betrokken, namelijk DOC-0548 tot en met DOC-0551 beschreven. Deze e-mails zien op de opdracht die aan [naam accountantskantoor] is gegeven voor het verrichten van specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie van [naam bedrijf B] De e-mails zijn tevens aan het aanvraagproces-verbaal van 1 november 2016 gehecht. Voor de gewenste doorzoeking is machtiging verleend.
Op 1 december 2016 heeft de voorgenomen doorzoeking ter inbeslagname bij [naam accountantskantoor] plaatsgevonden, eerst in [plaats] en vervolgens in [plaats] . In [plaats] zijn geen voorwerpen in beslag genomen. Bij de doorzoeking in [plaats] waren aanwezig: Loos, Van Horen, [naam opsporingsambtenaar 3] (als hulpofficier van justitie) en [naam verbalisant 1] (verbalisant; hierna [naam verbalisant 1] ), en namen tevens deel: mevrouw [naam IT auditor] (IT-auditor; hierna: [naam IT auditor] ) en [naam medewerker forensisch team] (Forensisch IT Team; hierna: [naam medewerker forensisch team] ). Van de doorzoeking is door de FIOD, meer specifiek door [naam verbalisant 1] , [naam opsporingsambtenaar 3] , [naam medewerker forensisch team] en [naam IT auditor] proces-verbaal opgemaakt. Hierin is, voor zover relevant, het volgende vermeld.
“(..) Tijdens de doorzoeking werd het volgende in beslag genomen en in twee gesloten enveloppen gevoegd:
- -
-
(concept)rapportages [naam bedrijf B] en opdrachtbevestigingen, afkomstig van de kamer van [naam accountant] [toevoeging rechtbank: partner bij [naam accountantskantoor] ];
- -
-
een forensische kopie (een zogenaamde image) van digitale bestanden, benaderbaar via de laptop van [naam accountant] , die op een harde schijf van de FIOD is opgeslagen.
(..)
Verbalisanten [naam medewerker forensisch team] en [naam IT auditor] hebben bijstand verleend die bestond uit het veilig stellen van de digitale gegevens met betrekking tot het bedrijf “ [naam bedrijf B] ”. Tijdens de doorzoeking kwam naar voren dat de digitale gegevens met betrekking tot [naam bedrijf B] zijn opgeslagen op het netwerk van [naam accountantskantoor] en/of [naam accountantskantoor] te [plaats] en [plaats] (hierna [naam accountantskantoor] ) in de map met de naam [naam gezamelijke (rechts)personen] . De systeembeheerder van [naam accountantskantoor] heeft hen vervolgens digitale toegang gegeven tot deze map. Hierna zagen zij op de netwerklocatie [netwerklocatie] de map [naam gezamelijke (rechts)personen] staan. In de map [naam gezamelijke (rechts)personen] zagen zij documenten en e-mailberichten staan.
De data in de map [naam gezamelijke (rechts)personen] en de onderliggende mappen hebben zij vervolgens veiliggesteld door er een forensische kopie van te maken die zij hebben opgeslagen op een eigen harde schijf. Deze harde schijf hebben zij hierna aan de officier van justitie mr. W. van Horen overhandigd.
(..)
Na overleg met mr. [verzoeker 2] deelde mr. Demandt [toevoeging rechtbank: advocaat van [naam accountantskantoor] ] mee dat [naam advocatenkantoor] zich voor het rapport en alle onderliggende (digitale) documenten beriep op het (afgeleid) verschoningsrecht, nu het rapport betreffende [naam gezamelijke (rechts)personen] door [naam accountantskantoor] in opdracht van [naam advocatenkantoor] was opgemaakt. Om die reden zijn de aangetroffen documenten en de harde schijf met de forensische kopie in twee gesloten enveloppen meegenomen ter overhandiging aan de rechter-commissaris strafzaken te Den Bosch conform artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering. (..)”
De Staat heeft de rechter-commissaris verzocht om te beoordelen of de bij [naam accountantskantoor] in beslag genomen stukken onder het verschoningsrecht vallen en of het OM er al dan niet kennis van mag nemen.
De rechter-commissaris heeft in dit verband (digitale) ondersteuning van de FIOD verzocht.
Op 14 februari 2017 zijn opsporingsambtenaren [naam IT auditor] en de heer [naam opsporingsambtenaar 4] (hierna: [naam opsporingsambtenaar 4] ) voor de rechter-commissaris verschenen en hebben zij de belofte tot geheimhouding afgelegd. De rechter-commissaris heeft de hiervoor onder 2.21 genoemde harde schijf aan hen overhandigd. [naam IT auditor] en [naam opsporingsambtenaar 4] hebben vervolgens met behulp van forensische software een writeblocker toegepast, een image gemaakt en de bestanden van de harde schijf leesbaar gemaakt. De image hebben zij geplaatst op een laptop (van het merk Acer) en van de bestanden op de laptop een kopie gemaakt en deze vervolgens geplaatst op een usb-stick voorzien van een wachtwoord. De harde schijf, de laptop en de usb-stick hebben zij daarna aan de rechter-commissaris overhandigd. De rechter-commissaris heeft hiervan proces-verbaal opgemaakt op 28 september 2017.
Op 5 september 2017 is opsporingsambtenaar mevrouw [naam opsporingsambtenaar 5] (hierna: [naam opsporingsambtenaar 5] ) voor de rechter-commissaris verschenen en heeft zij de belofte tot geheimhouding afgelegd. De rechter-commissaris heeft aan [naam opsporingsambtenaar 5] de laptop overhandigd met het verzoek om ter plaatse van deze bestanden een schriftelijk overzicht te maken. De rechter-commissaris heeft hiervan direct proces-verbaal opgemaakt.
Op 7 november 2017 zijn [naam opsporingsambtenaar 5] en [naam opsporingsambtenaar 4] opnieuw voor de rechter-commissaris verschenen voor een nader overleg over de inventarisatie van de geheimhouderstukken. Er hadden zich namelijk enkele problemen voorgedaan met de (volgorde van de) bestanden. Om de problemen te kunnen oplossen heeft de rechter-commissaris [naam opsporingsambtenaar 5] en [naam opsporingsambtenaar 4] toestemming gegeven om een kopie te maken van de image op de laptop, deze op een usb-stick te plaatsen en onder hun geheimhoudingsverplichting mee te nemen naar het kantoor van de FIOD in Eindhoven en daar met behulp van forensische software binnen een beveiligde omgeving te gebruiken. [naam opsporingsambtenaar 5] heeft voorts een aangepast overzicht van de bestanden gemaakt en [naam opsporingsambtenaar 4] heeft 2 cd’s met bestanden uit het forensische softwareprogramma, onder vermelding van nummering overeenkomstig het overzicht van [naam opsporingsambtenaar 5] , aan de rechter-commissaris overhandigd, die van dit alles proces-verbaal heeft opgemaakt op 8 januari 2018. De usb-stick met de kopie van de image is kapot gegaan bij de FIOD en daardoor ontoegankelijk geworden.
De advocaten zijn, onder toezending van afschriften en een gegevensdrager met een kopie van de inbeslaggenomen data, door de rechter-commissaris in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of de in beslag genomen stukken onder hun verschoningsrecht vallen en zo ja, of de stukken voorwerp van een strafbaar feit zijn of tot het begaan daarvan hebben gediend. De advocaten hebben gesteld dat het verschoningsrecht zich uitstrekt tot alle bij [naam accountantskantoor] in beslag genomen stukken en verzocht om het beslag te doen eindigen met teruggave van al die stukken.
Bij beschikking van 10 januari 2018 heeft de rechter-commissaris het bezwaar van de advocaten ongegrond verklaard en bepaald dat het OM kennis mag nemen van alle stukken, zoals die vermeld worden in de twee bijgevoegde overzichten.
Op 6 februari 2018 hebben de advocaten een klaagschrift ex artikel 98 juncto artikel 552a Sv ingediend tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 10 januari 2018. De advocaten hebben (onder meer) verzocht dat de last wordt gegeven dat het beslag moet worden opgeheven, dat het OM de inbeslaggenomen bescheiden en gegevensdrager dient terug te geven aan de beslagene dan wel de advocaten, en dat alle schriftelijke vastleggingen en kopieën van de gegevens die intussen zijn gemaakt, worden vernietigd.
Op 13 september 2018 heeft de rechtbank bij beschikking het beklag van de advocaten gegrond verklaard en de teruggave gelast van alle communicatie over het onderzoek dat de advocaten hebben opgedragen aan [naam accountantskantoor] en alle informatie die de door de advocaten ingeschakelde onderzoeker, de accountant [naam accountant] , onder zich had, aan mr. [verzoeker 1] en mr. [verzoeker 2] . De rechtbank heeft, voor zover relevant, het volgende overwogen.
“(..) De rechtbank stelt vast dat de door klagers geschetste gang van zaken haar in het licht van de e-mails en verslagen niet onaannemelijk voorkomt en overigens ook niet door de officier van justitie wordt weersproken. Uit die gang van zaken blijkt dat de advocaten in een zeer vroeg stadium bij de opdracht aan [naam accountantskantoor] betrokken waren en dat van een feitelijke opdracht door de Raad van Commissarissen toen nog geen sprake was. Voorts stelt de rechtbank vast dat het inschakelen van [naam accountantskantoor] verband hield met de door [naam gezamelijke (rechts)personen] aan de advocaten toevertrouwde kwestie omtrent de verdenking van valsheid in geschrifte en witwassen. De rechtbank komt op grond van dit alles tot de conclusie dat [naam accountantskantoor] door de advocaten in het licht van een behoorlijke vervulling van hun taak als deskundige werd ingeschakeld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat bovengenoemde stukken van overtuiging als geheimhouderstukken dienen te worden aangemerkt. Voorts is niet gebleken dat deze documenten en digitale bestanden voorwerp van het strafbare feit uitmaken dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend en evenmin dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarbij het belang van de waarheidsvinding moet prevaleren boven het belang dat met het verschoningsrecht wordt gediend. De rechtbank zal het klaagschrift dan ook gegrond verklaren en tevens de teruggave van het beslag gelasten aan klagers.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 98 jo. 552a Sv een summier karakter draagt. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank zich niet zal uitlaten over de navolgende onderdelen van onderhavig klaagschrift:
- -
-
de rechtmatigheid met betrekking tot het gebruik van geprivilegieerde communicatie door FIOD en OM;
- -
-
de rechtmatigheid van de doorzoeking en inbeslagneming van de informatie bij de [naam accountantskantoor] -onderzoeker [naam accountant] ;
- -
-
de rechtmatigheid van de kennisneming en het gebruik van de [naam hostingbedrijf] -gegevens;
- -
-
het niet consulteren van de Deken van de Orde van Advocaten door de rechter-commissaris over de vraag of en in hoeverre het verschoningsrecht van de Advocaten van [naam advocatenkantoor] van toepassing was;
- -
-
de door de rechter-commissaris toegepaste procedure met betrekking tot het verlenen van digitale ondersteuning bij de analyse en de nadere vastlegging van de digitale datagegevens op de inbeslaggenomen gegevensdrager door medewerkers van de FIOD.
Deze onderdelen van het klaagschrift kunnen ter beoordeling worden voorgelegd aan de meervoudige strafkamer van deze rechtbank die de strafzaak later inhoudelijk zal gaan beoordelen.”
De beschikking van 13 september 2018 is, na intrekking van een cassatieberoep door het OM, op 23 oktober 2018 onherroepelijk geworden.
In de beschikking van 13 september 2018 heeft het OM aanleiding gezien te besluiten de documenten bekend als DOC-0548 tot en met DOC-0551 te verwijderen uit het (eind)proces-verbaal dat aan de strafkamer van de rechtbank zal worden aangeboden. Aan dit besluit is (nog) geen uitvoering gegeven of kon nog geen uitvoering worden gegeven.
Klacht bij Accountantskamer
Op 13 april 2017 is door officier van justitie Van Horen een klacht ingediend bij de Accountantskamer tegen een drietal accountants van [naam accountantskantoor] . De klacht is onder meer gebaseerd op door [naam hostingbedrijf] uitgeleverde e-mails (DOC-0548 tot en met DOC-0551). Op basis hiervan is gesteld dat de advocaten hun verschoningsrecht hebben misbruikt en dat de accountants hieraan hebben meegewerkt. Uit het klaagschrift volgt dat ten tijde van het indienen ervan de advocaten en de accountants niet op hoogte waren van het feit dat Van Horen over dit e-mailverkeer beschikte. Van Horen is in de klachtprocedure bijgestaan door de heer [naam medewerker Belastingdienst/FIOD 1] (hierna: [naam medewerker Belastingdienst/FIOD 1] ) en mevrouw [naam medewerker Belastingdienst/FIOD 2] , beiden werkzaam bij de Belastingdienst/FIOD. De advocaten zijn geen partij in de klachtprocedure en hebben de betrokken accountants ook niet bijgestaan.
Nadat de advocaten bekend zijn geworden met de klacht is hierover in augustus 2017 door [verzoeker 1] gecorrespondeerd met [naam medewerker Belastingdienst/FIOD 1] . In zijn brief van 21 augustus 2017 heeft [naam medewerker Belastingdienst/FIOD 1] opgemerkt dat “klager zich echter uitdrukkelijk het recht voorbehoudt om de aan de Accountantskamer overhandigde bescheiden ook in andere procedures te gebruiken”.
[verzoeker 1] heeft voorts de hoofdofficier van justitie mevrouw M.J. Bloos (hierna: Bloos) aangeschreven, haar verzocht om de openbare zitting bij de Accountantskamer op 4 september 2017 uit te stellen, en haar twee vragen gesteld. Zij heeft het verzoek om de zitting uit te stellen bij brief van 1 september 2017 afgewezen. De zitting heeft zodoende doorgang gevonden. De vragen van [verzoeker 1] zijn vervolgens door Bloos beantwoord bij brief van 17 november 2017. In deze brief heeft zij, voor zover relevant, het volgende meegedeeld.
“(..) Ik zal uw vragen dan ook in algemene zin beantwoorden, ook omdat ik mij langs deze weg niet kan uitlaten over de door u genoemde lopende procedures. (..)
Wat betreft uw tweede vraag neem ik als uitgangspunt dat de door u bedoelde e-mails kwalificeren als strafvorderlijke gegevens als bedoeld in art. 1, sub b van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Bedoelde e-mails zullen immers zijn verkregen in een strafvorderlijk onderzoek en door het openbaar ministerie in een strafdossier en/of langs geautomatiseerde weg worden verwerkt. Dit brengt mee dat de vraag of, en zo ja in hoeverre bedoelde e-mails aan derden kunnen worden verstrekt wordt gereguleerd door de betreffende bepalingen in de Wjsg. Uit artikel 126aa, tweede lid, Sv kan niet worden afgeleid dat – ingeval voldaan is aan de voorwaarden voor verstrekking op grond van de Wjsg – voorafgaand aan een dergelijke verstrekking (ook) een machtiging van de rechter-commissaris is vereist. De ratio van deze bepaling is om te voorkomen dat gegevens die onder het verschoningsrecht vallen in het strafproces kunnen worden gebruikt. Evenmin staat artikel 126dd Sv aan bedoelde verstrekking in de weg. Met deze bepaling is evenmin beoogd de verwerking van in een opsporingsonderzoek verkregen gegevens te reguleren. Daartoe strekken de bepalingen van de Wet Politiegegevens en de Wjsg. (..)”
De Accountantskamer heeft de klacht waar het ging om de inschakeling van [naam accountantskantoor] door [naam advocatenkantoor] en het gestelde misbruik van het verschoningsrecht, op 3 augustus 2018 ongegrond verklaard (ECLI:NL:TACAKN:2018:58). Deze beslissing is inmiddels onherroepelijk.
Civiele procedure tussen [naam gezamelijke (rechts)personen] en [naam medewerker financiele administratie]
[naam gezamelijke (rechts)personen] , bijgestaan door mr. De Greve, heeft in een civiele procedure tegen [naam medewerker financiele administratie] verzocht een voorlopig getuigenverhoor te houden. Hierbij zijn niet alleen [naam medewerker financiele administratie] , maar ook de deurwaarder, 12 opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD en 2 officieren van justitie als te horen getuigen opgegeven. Het verzoek is door de kantonrechter bij beschikking van 15 mei 2017 toegewezen.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft deze beschikking op 5 oktober 2017 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, uitsluitend een voorlopig getuigenverhoor bevolen tot het horen van [naam medewerker financiele administratie] en de deurwaarder.
Bij beschikking van 7 september 2018 heeft de Hoge Raad de beschikking van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit gerechtshof heeft de beschikking van de kantonrechter van 15 mei 2017 op 30 januari 2019 bekrachtigd.
Bij brief van 20 februari 2019 heeft de rechtbank bepaald dat de getuigen zullen worden gehoord op 9, 10 en 11 juli 2019.
Het bewijsbeslag en de procedure in kort geding
De stukken waarvan de rechtbank bij beschikking van 13 september 2018 teruggave heeft gelast, zijn niet teruggegeven. Het OM had de rechter-commissaris daarom verzocht op 4 en 21 december 2018, maar die teruggave is niet geëffectueerd. Op 2 januari 2019 hebben de advocaten verzocht om verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir bewijsbeslag onder de Staat. Dit verzoek is op 4 januari 2019 door de voorzieningenrechter gehonoreerd. De advocaten hebben het bewijsbeslag op 8 januari 2019 onder de Staat gelegd waarbij de Staat tevens tot nakoming van haar verplichtingen is gesommeerd.
De Staat heeft de advocaten op 13 februari 2019 in kort geding gedagvaard en (onder meer) opheffing van het beslag gevorderd. De advocaten hebben in conventie hiertegen verweer gevoerd en tevens een eis in reconventie ingesteld, namelijk - kort gezegd - een vordering tot afgifte (subsidiair inzage) van afschriften ex artikel 843a Rv en een bevel tot nakoming van de beschikking van 13 september 2018 (zie 2.26.), op straffe van dwangsommen en met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de beslagkosten ex artikel 706 Rv.
Na een tussenvonnis van 26 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter de vordering van de Staat in conventie bij vonnis van 29 maart 2019 afgewezen. De advocaten zijn in reconventie niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen wegens een gebrek aan spoedeisend belang.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de Staat op diens verzoek toegestaan om met bijzondere spoed appel in te stellen. De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op woensdag 24 april 2019. Beide partijen hebben hun vorderingen, respectievelijk in conventie en in reconventie, gehandhaafd. Het gerechtshof heeft beslist op 14 mei 2019. Omdat dit is gebeurd na de mondelinge behandeling van de door de advocaten gedane verzoeken en het verweer daartegen hebben partijen zich daarover niet meer kunnen uitlaten.