Rechtbank Oost-Brabant, 05-06-2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:3256, 11516355
Rechtbank Oost-Brabant, 05-06-2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:3256, 11516355
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 5 juni 2025
- Datum publicatie
- 11 juni 2025
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2025:3256
- Zaaknummer
- 11516355
Inhoudsindicatie
Kan een werknemer van zijn arbeidsovereenkomst af voordat hij is gestart?
Wanneer begint de wettelijke opzegtermijn van een arbeidsovereenkomst te lopen en) handelt een werknemer onrechtmatig door de arbeidsovereenkomst al op te zeggen vóórdat hij met zijn werkzaamheden bij werkgever is gestart?
Werknemer heeft in september 2024 met werkgever (een internationaal opererende inkooporganisatie) een arbeidsovereenkomst gesloten met als startdatum 1 mei 2025. Ongeveer vijf maanden voor de startdatum zegt werknemer de arbeidsovereenkomst op. Vanwege een promotieaanbod wil werknemer blijven werken bij zijn huidige werkgever (een concurrent van de nieuwe werkgever).
Werkgever is van mening dat zij recht heeft op een schadevergoeding omdat 1) werknemer de afgesproken opzegtermijn van drie maanden niet in acht heeft genomen aangezien de wettelijke opzegtermijn pas ná aanvang van de werkzaamheden gaat lopen of 2) werknemer onrechtmatig heeft gehandeld door al vóór aanvang van de werkzaamheden de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
Werknemer is het daar niet mee eens. Volgens hem begint de wettelijke opzegtermijn al te lopen nadat de arbeidsovereenkomst is gesloten en heeft hij niet onrechtmatig gehandeld.
De kantonrechter is van oordeel dat werknemer gelijk heeft en de wettelijke opzegtermijn al begint te lopen op het moment dat de arbeidsovereenkomst is gesloten. De Hoge Raad heeft in 1917 namelijk geoordeeld dat de normale regels van opzegging al gelden nadat de arbeidsovereenkomst is getekend maar nog geen arbeid is verricht. Dit betekent dat werknemer de wettelijke opzegtermijn in acht heeft genomen. Daarnaast is geen sprake van onrechtmatig handelen van werknemer. Een werknemer die vóór de startdatum gebruik maakt van zijn recht om de arbeidsovereenkomst op te zeggen en daarbij de geldende opzegtermijn in acht neemt, handelt in beginsel niet onrechtmatig. Dit kan anders zijn bijvoorbeeld in het geval de werknemer met opzet een arbeidsovereenkomst sluit om bij een andere werkgever een beter (promotie)aanbod te kunnen krijgen. Werkgever heeft onvoldoende aangetoond dat van een dergelijke situatie sprake is. Werknemer hoeft werkgever dus geen schadevergoeding te betalen.
Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer / rekestnummer: 11516355 / EJ VERZ 25-44
Beschikking van 5 juni 2025
in de zaak van
EVEREST B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekende partij,
hierna te noemen: Everest,
gemachtigde: mr. T.A. Wilms,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. C.E. Stratenus.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
het verzoekschrift met 23 bijlagen;
het verweerschrift met 2 bijlagen;
de brief van Everest van 2 mei 2025 met bijlagen 24 tot en met 26.
Op 7 mei 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben gemachtigden van beide partijen spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens die behandeling is besproken. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter gezegd dat 28 mei 2025 beschikking zal worden gegeven. De beschikking is door organisatorische omstandigheden uitgesteld naar vandaag.
2 De feiten
Everest is een inkoopalliantie met partners als EDEKA (Duitsland), Jumbo (Nederland en België), Picnic (Nederland en België) en Aura (België). Zij richt zich op de belangrijkste internationale merkfabrikanten. Zij onderhandelt namens haar partners en probeert de prijzen en inkoopvoorwaarden van producten te optimaliseren.
In mei 2024 is een werknemer van Everest die de functie van Buyer bekleedde uitgevallen. Een Buyer onderhandelt rechtstreeks met partijen over de prijzen van food en beverages en probeert zo gunstig mogelijke afspraken te maken. Om een nieuwe werknemer voor de functie van Buyer te vinden heeft Everest recruitmentbureau Fortuna Career Coaching & Consulting (hierna: Fortuna) ingeschakeld. De dienstverlening van Fortuna aan Everest vond plaats op basis van een tussen EDEKA (aandeelhouder van Everest) en Fortuna gesloten overeenkomst uit 2020. In deze overeenkomst zijn, voor zover voor dit geschil van belang, de volgende voorwaarden opgenomen:
“The fee is performance-related and amounts to 20% of the gross annual salary including the variable components plus the statutory VAT for the first year of employment.
The placement fee is due and earned upon signing the employment contract with a candidate presented by Fortuna Career.
Furthermore, a fee reimbursement of two thirds is agreed if the candidate does not start work despite having concluded an employment contract, if he/she terminates the employment relationship before starting work or if he/she or the client terminates the employment relationship within the first six months after starting work.”
Op 25 juni 2024 heeft Fortuna [verweerder] voor het eerst bij Everest geïntroduceerd voor de functie van Buyer. [verweerder] was op dat werkzaam bij Superunie in de functie van Senior Inkoper Food. Superunie is ook een inkooporganisatie en een concurrent van Everest.
Op 1 juli 2024 heeft een eerste digitaal kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en de CEO van Everest, [A] (hierna te noemen: [A] ). Na meerdere gesprekken met [A] en [B] , Chief Operations Office (hierna te noemen: [B] ) en uitgebreide correspondentie en onderhandelingen, hebben Everest en [verweerder] , een arbeidsovereenkomst gesloten. Op grond van deze arbeidsovereenkomst zou [verweerder] per 1 mei 2025 bij Everest in dienst treden in de functie van Buyer voor 40 uur per week tegen een salaris van € 13.917,00 bruto per maand. De arbeidsovereenkomst is gedateerd op 30 september 2024. [verweerder] heeft Everest de door hem ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst op 3 oktober 2024 per e-mail toegestuurd. In de arbeidsovereenkomst is voor de werknemer een opzegtermijn van drie maanden opgenomen en géén proeftijd.
Na het tekenen van de arbeidsovereenkomst heeft Fortuna Everest een bedrag van € 35.400,80 gefactureerd voor haar dienstverlening. Everest heeft dit bedrag aan Fortuna voldaan.
Op 11 november 2024 laat [verweerder] [B] telefonisch weten dat hij afziet van de arbeidsovereenkomst. Vanwege een promotieaanbod van Superunie heeft hij besloten bij zijn huidige werkgever te blijven werken.
[verweerder] stuurt Everest op 26 november 2024 het volgende mailbericht:
“Dear [B] and [A] ,
On November 11, 1 had a phone conversation with [B] , during which we discussed tearing up the employment agreement between myself and Everest BV. Since November 11, 1 have reached out multiple times to seek confirmation. To date, I have not received any follow-up on this matter.
If I do not receive a response by Thursday, November 28, 1 will assume that Everest BV agrees and that the contract can be considered null and void.
(...)”
Aangezien [verweerder] geen reactie van Everest ontving heeft hij Everest op 29 november 2024 het volgende mailbericht gestuurd:
“Dear [A] , dear [B] ,
I am writing to formally confirm that we (the undersigned and Everest BV) have mutually agreed that the employment agreement will be torn up and can be considered as non-existent.
As requested in my email, that I have send on Tuesday 26 November, I asked Everest to respond no later than Thursday, 28 November, if Everest does not agree to the joint decision to tear up the employment agreement. I have had multiple telephone conversations about this with [B] , whereby I never received a response and have also received no response to my email of 26th November. Therefore, Everest consents to tear up the previously signed employment agreement.
Should the above conclusion be deemed invalid from a legal perspective, I hereby formally state that I am withdrawing from the employment relationship with Everest BV and will not commence employment on 1 May 2025. (...)”
Daarop reageert [B] op 4 december 2024 als volgt:
“We have received your letter attached in your email of 29 November 2024 and I will respond to it below.
Last week, I was not working due to holidays. It is not possible to draw conclusions based on not responding to your email that we mutually agreed that your employment agreement would be torn up and should be considered non-existent.
We did not have an agreement at all. During our call on 11 November 2024 you have told me that Superunie presented you with a better offer and that you decided that you did not want to start working for Everest B.V. on the 1 May 2025.
We discussed that this was disappointing for us, and I asked if this was your final decision. You told me that it was your final decision.
I explained that I would seek legal advice and would get back to you. Based on this conversation you cannot state we had a mutual agreement to torn up the employment agreement and should consider it non-existent.
You don’t seem very sure yourself, as you stated: “Should the above conclusion be deemed invalid from a legal perspective, I hereby formally state that I am withdrawing from the employment relationship with Everest BV and will not commence employment on 1 May 2025.” The facts are as follows: We concluded an employment agreement with a start date of 1 May 2025.
You have decided unilaterally not to start with us on 1 May 2025. We did not agree with not starting on 1 May 2025. Besides the fact that it is disappointing for us that you will not start on 1 May 2025, we also made a lot of costs such as recruitment costs and legal costs.
Based on our employment agreement your notice period is 3 months. By ending the employment agreement now, you have given irregular notice. In case of irregular termination, the law prescribes in article 7:672 sub 11 Dutch Civil Code that you need to pay a compensation equal to the salary over your notice period. In this case the notice period is 3 months, which means you have to pay 3 months x EUR 13,917 = EUR 41 ,751. (...).”
Op 1 maart 2025 is [C] (hierna te noemen: [C] ) begonnen bij Everest begonnen in de functie van Buyer.
3 Het verzoek en het verweer
Het verzoek
Everest verzoekt [verweerder] bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
I. om aan haar te betalen een bedrag van € 41.751,00 dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te voldoen uiterlijk 14 dagen na dagtekening van de beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te berekenen vanaf 29 november 2024 of een andere door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, een en ander tot de dag van algehele voldoening;
II. om aan haar te betalen een bedrag van € 11.800,27 dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te voldoen uiterlijk 14 dagen na dagtekening van de beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW, te berekenen vanaf 29 november 2024 of een andere door de kantonrechter in goede te bepalen datum, een en ander tot de dag van algehele voldoening;
III. in de proceskosten en de nakosten.
Aan het verzoek heeft Everest het volgende ten grondslag gelegd.
Everest stelt zich primair op het standpunt dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd en om die reden een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is op grond van artikel 7:672 lid 11 BW. Uit de literatuur1 blijkt dat de opzegtermijn pas begint te lopen op het tijdstip van indiensttreding, in dit geval 1 mei 2025. Het feit dat de kantonrechters te Roermond en Maastricht in 2018 (respectievelijk 11 juli 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:6587 en 27 juli 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:7281) anders hebben geoordeeld doet hier niet aan af aangezien deze uitspraken een onjuist rechtsoordeel bevatten. Daarbij is van belang dat partijen nadrukkelijk geen proeftijd zijn overeengekomen en een andere uitleg (dan dat de opzegtermijn pas ná de indiensttreding zou gaan lopen) een te vrijblijvend karakter zou geven aan de arbeidsovereenkomst zonder proeftijd. Gelet op de contractsvrijheid ligt het bovendien voor de hand dat als een van de partijen nog niet zeker weet of hij/zij met de werkzaamheden wil starten, hij/zij een proeftijd overeenkomt of wacht met het sluiten van een arbeidsovereenkomst. Bovendien is, anders dan in de uitspraak van de kantonrechter te Maastricht werd aangenomen, de ratio van de gefixeerde schadevergoeding niet alleen gelegen in het bieden van gelegenheid aan de werkgever om een vervanger te regelen maar ook om de wederpartij te compenseren. Dit is vergelijkbaar met de situatie van een niet tussentijds opzegbare arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ex artikel 7:677 lid 4 BW.
Indien de opzegtermijn al aanvangt vóór de startdatum levert dit bovendien ongelijkheid op tussen werknemers met een onmiddellijke startdatum en een startdatum verder in de toekomst. De Hoge Raad heeft nooit bevestigd dat de opzegtermijn al kan gaan lopen voor de startdatum en evenmin kan uit de wettekst en de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat een arbeidsovereenkomst die nog niet is ingegaan reeds vóór de ingangsdatum al regelmatig kan worden opgezegd zonder schadeplichtigheid.
Aangezien de arbeidsovereenkomst op 1 mei 2025 zou ingaan, kon deze pas regelmatig worden opgezegd tegen 31 juli 2025. Door Everest op 29 november 2024 te berichten dat hij niet zal starten met zijn werkzaamheden, heeft [verweerder] de opzegtermijn van drie maanden dus niet in acht genomen. Everest heeft daarom recht op een gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 11 BW van drie maandsalarissen ad € 41.751,00.
Subsidiair stelt Everest dat [verweerder] misbruik heeft gemaakt van zijn opzeggingsbevoegdheid door de arbeidsovereenkomst, waarin op zíjn uitdrukkelijke verzoek geen proeftijd is opgenomen en waarover langdurig en uitvoerig onderhandelingen hebben plaatsgevonden met betrekking tot de voorwaarden van indiensttreding en de arbeidsvoorwaarden, te beëindigen vóór de daadwerkelijke startdatum (datum van indiensttreding). Dit geldt des te meer omdat [verweerder] al vóór het sluiten van de arbeidsovereenkomst wist dat hem bij Superunie een promotie in het verschiet lag. Tijdens de onderhandelingen heeft [verweerder] echter steeds uitdrukkelijk aan Everest gecommuniceerd dat hij – ondanks de promotievooruitzichten bij Superunie – de overstap naar Everest wilde maken. Everest mocht er dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat [verweerder] daadwerkelijk bij haar in dienst zou treden en niet tegen een eerdere datum dan 31 juli 2025 zou opzeggen. Het stond [verweerder] daarom niet vrij om af te zien van indiensttreding op 1 mei 2025. Door de arbeidsovereenkomst desalniettemin vóór de indiensttreding op te zeggen handelt [verweerder] in strijd met de eisen van goed werknemerschap ex artikel 7:611 BW, dan wel onrechtmatig jegens Everest, dan wel is sprake van wanprestatie ex artikel 6:74 BW.
Op grond daarvan maakt Everest aanspraak op een vergoeding gelijk aan het salaris in de periode van de contactueel overeengekomen opzegtermijn. In dit kader verwijst Everest naar uitspraken van de kantonrechter te Amsterdam (4 mei 1995, Prg. 1995, 4363), de kantonrechter te Breda (22 januari 1997, Prg. 1997,4732) en het Gerechtshof 's-Gravenhage (20 februari 2004, NJ 2004, 378). Door hen werd geoordeeld dat ook bij een overeengekomen proeftijd de opzegging voorafgaand aan de start van de feitelijke werkzaamheden tot schadeplichtigheid kan leiden. In de eerste twee zaken ging het om werknemers die vóór aanvang van de werkzaamheden de arbeidsovereenkomst opzegden omdat zij een verbeterd aanbod kregen van hun huidige werkgevers voor voorzetting van hun dienstverband, zoals in dit geval ook aan de orde is. Dit maakt dat [verweerder] onder deze omstandigheden ook schadeplichtig kan worden geacht jegens Everest.
Deze schadeplichtigheid strekt zich ook uit tot de recruitmentkosten die Everest heeft gemaakt. Nadat [verweerder] de arbeidsovereenkomst heeft ondertekend heeft Fortuna Everest een fee gefactureerd van € 35.400,80. Aangezien [verweerder] de arbeidsovereenkomst voor aanvang heeft opgezegd, heeft Fortuna op 27 november 2024, conform de voorwaarden genoemd onder r.o.v. 2.2, twee derde van de overeengekomen fee (€ 23.600,53) aan Everest terugbetaald. Everest heeft Fortuna dus in totaal een bedrag van € 11.800,27 aan recruitmentkosten betaald.
Het verweer
[verweerder] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe het volgende aan.
[verweerder] stelt zich primair op het standpunt dat partijen zijn overeengekomen de arbeidsovereenkomst niet-bestaan te achten. Hij heeft Everest daartoe een voorstel gedaan toen hij op 11 november 2024 voor het eerst telefonisch met [B] zijn beslissing besprak om bij Superunie te blijven werken. [B] zou dit intern bespreken en hier later op terugkomen. Omdat [B] dit niet deed heeft [verweerder] op 26 november 2024 zowel [B] als [A] een mailbericht gestuurd waarin hij een termijn stelde waarbinnen Everest diende te reageren indien zij niet akkoord was met zijn voorstel om de arbeidsovereenkomst niet-bestaan te achten. Aangezien Everest niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd, is zij ex artikel 3:33 jo. 3:37 lid 1 BW stilzwijgend akkoord gegaan met zijn voorstel. [verweerder] had er dan ook gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat Everest instemde met het niet-bestaan achten van de arbeidsovereenkomst zodat Everest geen beroep op artikel 3:35 BW toekomt. Gelet op deze overeenstemming bestaat er geen juridische grondslag voor toewijzing van de verzoeken van Everest.
Subsidiair geldt dat [verweerder] niet onregelmatig heeft opgezegd omdat hij de opzegtermijn in acht heeft genomen. Het standpunt van Everest dat de opzegtermijn pas gaat lopen op de eerste dag van het dienstverband is onjuist. In tegenstelling tot Everest meent, wordt in het algemeen juist aangenomen dat alle voor opzegging geldende bepalingen van de arbeidsovereenkomst al van toepassing zijn op een opzegging vóór de ingangsdatum.2 Ter onderbouwing van haar stellingen haalt Everest literatuur aan van auteurs die hun standpunt niet onderbouwen (Luttmer-Kat) dan wel baseren op één oude uitspraak van de kantonrechter te Gorinchem van 14 januari 1991, Prg. 1991, 2374 (Bouwens en Bij de Vaate). Dit terwijl veel recenter, in 2018, door de rechtbank Limburg twee uitspraken zijn gedaan waarin is geoordeeld dat de stelling dat de opzegtermijn pas begint te lopen op de datum van indiensttreding wettelijke grondslag mist.3 In deze twee zaken waarin het feitencomplex hetzelfde was als in onderhavige zaak, zijn de verzoeken van werkgevers tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding en gemaakte wervingskosten afgewezen. Net als bij deze twee zaken is in dit geval van belang dat geen van beide partijen gebaat is bij daadwerkelijke indiensttreding gedurende de opzegtermijn. Het inwerken is weinig zinvol als vaststaat dat de werknemer na korte tijd weer vertrekt. Het is dan ook onlogisch en onpraktisch als men moet wachten met de opzegging tot het moment van indiensttreding.
Bovendien blijkt uit deze uitspraken dat de ratio van de opzegtermijn niet is gelegen in financiële compensatie van de werkgever maar de werkgever de tijd geven om op zoek te gaan naar een vervanger. Aangezien [verweerder] op 29 november 2024, ruim vijf maanden voor aanvang van de arbeidsovereenkomst, heeft opgezegd, heeft Everest alle tijd gehad om een vervanger te vinden. Dat is haar bovendien ook gelukt aangezien op 1 maart 2025 een vervanger van [verweerder] , [C] , bij Everest is begonnen. Everest heeft dan ook geen nadeel gehad van het feit dat [verweerder] niet bij haar is gestart.
Uit het door Everest aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 1917 volgt dat de normale regels van opzegging al gelden nadat de arbeidsovereenkomst is getekend maar nog geen arbeid is verricht. De contractuele opzegtermijn is dus na de opzegging op 29 november 2024 gaan lopen zodat [verweerder] tegen 1 mei 2025 regelmatig en tijdig heeft opgezegd. Everest heeft zodoende geen recht op een gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:672 lid 11 BW.
[verweerder] betwist misbruik te maken van zijn opzeggingsbevoegdheid, in strijd te handelen met de eisen van goed werkgeverschap, onrechtmatig te handelen dan wel dat sprake zou zijn van wanprestatie jegens Everest.
Everest onderbouwt haar verzoek slechts met oude jurisprudentie terwijl de tijden inmiddels ingrijpend zijn veranderd, waarbij werknemers gemakkelijker van baan wisselen. Werkgevers dienen altijd rekening te houden met werknemers die de arbeidsovereenkomst opzeggen.
De door Everest in dit kader aangehaalde uitspraken hebben geen gelijkenis met de situatie van [verweerder] . In de uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam ging het om een werknemer die zijn opzegging baseerde op feiten en omstandigheden die zich vóór het sluiten van de arbeidsovereenkomst hebben voorgedaan. Dit is bij [verweerder] niet aan de orde. Na ondertekening van de arbeidsovereenkomst is [verweerder] met Superunie in gesprek gegaan en is hem een dusdanig aantrekkelijk aanbod gedaan om (op termijn) promotie te maken dat hij besloten heeft om bij Superunie in dienst te blijven. Tijdens de onderhandelingen met Everest wist [verweerder] weliswaar dat er bij Superunie promotievooruitzichten waren maar was hij nog niet op de hoogte van dit specifieke aanbod, dat hem pas ná het tekenen van de arbeidsovereenkomst bij Everest is gedaan. Met de aanvaarding van deze promotie gaat hij er financieel niet direct op vooruit maar gaat hij een functie vervullen die hem inhoudelijk meer uitdaging geeft.
Bij de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage ging het niet om een opzegging met inachtneming van een opzegtermijn maar om een werknemer die zonder bericht niet op de eerste werkdag verscheen.
Bovendien hebben deze uitspraken allemaal betrekking op een proeftijdbeding terwijl [verweerder] zich beroept op een contractueel overeengekomen opzegtermijn, die bedoeld is om op tijd vervanging te kunnen regelen. Everest heeft niet gemotiveerd waarom de situatie van [verweerder] vergelijkbaar is met genoemde uitspraken en waarom dit tot schadeplichtigheid moet leiden. Gelet op de vrijheid van arbeidskeuze dient een opzegging niet snel onrechtmatig te worden geacht of als misbruik te worden aangemerkt, een werknemer heeft immers altijd de mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
Met betrekking tot de recruitmentkosten die bij Everest in rekening zijn gebracht omdat [verweerder] een arbeidsovereenkomst heeft ondertekend, geldt dat dit is overeengekomen tussen Fortuna en Everest. [verweerder] is geen partij bij deze overeenkomst en ook niet op de hoogte van deze afspraak. De gemaakte recruitmentkosten behoren tot het normale ondernemingsrisico van Everest. Verder blijkt nergens uit dat Everest door [verweerder] schade zou hebben geleden. De functie van Buyer is per 1 maart 2025 namelijk ingevuld door [C] , die ook door Fortuna is aangedragen en hetzelfde sollicitatieprocedure heeft doorlopen als [verweerder] . Everest en/of Fortuna heeft dus geen dubbele tijd besteed. Bovendien blijkt uit de factuur van Fortuna niet dat de fee enkel ziet op de werving van [verweerder] . Het gefactureerde bedrag van € 35.400,80 komt overigens niet overeen met 20% van het afgesproken salaris van [verweerder] in het eerste jaar.
Tot slot is het toekennen van een schadevergoeding van € 41.751,00 en € 11.800,27 in strijd met de redelijkheid en billijkheid gelet op het feit dat Everest een grote Europese inkooporganisatie is waar miljarden euro’s in omgaan en [verweerder] een particulier is die de schadevergoeding uit zijn netto inkomsten zou moeten voldoen.