Rechtbank Roermond, 03-03-2011, BP6668, Awb 11/212
Rechtbank Roermond, 03-03-2011, BP6668, Awb 11/212
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Roermond
- Datum uitspraak
- 3 maart 2011
- Datum publicatie
- 4 maart 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBROE:2011:BP6668
- Zaaknummer
- Awb 11/212
- Relevante informatie
- Opiumwet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023], Opiumwet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 13b, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024], Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 174a, Woningwet [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024], Woningwet [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024] art. 17
Inhoudsindicatie
Toewijzing verzoek voorlopige voorziening. Burgemeester niet bevoegd om woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet vanwege een hennepkwekerij. Bij dit voorlopig oordeel heeft de voorzieningenrechter de wetsgeschiedenis betrokken. In de Tweede Kamer heeft de Minister gezegd dat artikel 13b van de Opiumwet niet is bedoeld om illegale wietteelt aan te pakken.
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 11 / 212
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[verzoekers] te Venlo, verzoekers,
gemachtigde mr. M.P.J.C. Heuvelmans,
tegen
de Burgemeester van de gemeente Venlo, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2011 heeft verweerder verzoekers gelast de woning aan de [adres] te Venlo voor een periode van één jaar, ingaande op donderdag 10 februari 2011 om 11.00 uur, te sluiten. Indien verzoekers de begunstigingstermijn niet gebruiken om het bevel tot sluiting zelf ten uitvoer te brengen, zal verweerder de sluiting van gemeentewege laten effectueren op kosten van verzoekers.
Tegen dit besluit is namens verzoekers bij schrijven van 4 februari 2011 een bezwaarschrift op grond van de Awb ingediend bij verweerder. Tevens hebben verzoekers zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de gemachtigde van verzoekers gezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 22 februari 2011, waar verzoeker [naam] in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.G. Vincken.
2. Overwegingen
2.1. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2. De rechter concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de rechtbank te Roermond bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. De rechter ziet ook overigens geen beletselen verzoeker in zijn verzoek ex artikel 8:81 van de Awb te ontvangen. Ook acht de rechter de onverwijlde spoed genoegzaam aangetoond nu sluiting van de woning van verzoekers is voorzien indien en zodra de rechter afwijzend op het verzoek zal hebben beslist. De rechter komt dan ook toe aan een verdere belangenweging als hierboven bedoeld en in dat kader aan een voorlopig rechtmatigheidsoordeel ten aanzien van de hoofdzaak.
2.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot opleggen van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2.4. Ter uitvoering van die bevoegdheid heeft verweerder op 28 september 2010 zijn “Beleidsregels ter voorkoming en bestrijding van drugsoverlast, -handel en -productie” (hierna: de beleidsregels) geactualiseerd. Deze beleidsregels zijn op 13 oktober 2010 gepubliceerd en op 14 oktober 2010 in werking getreden.
In de beleidsregels is opgenomen dat in het geval van handel van verdovende middelen vanuit een woning dan wel het daartoe aanwezig zijn in een woning de bestuursdwang slechts in beperkte gevallen eerst zal bestaan uit een waarschuwing. Deze gevallen betreffen de handel in kleine hoeveelheden softdrugs. In alle overige, als dringend te kwalificeren, gevallen volgt direct een sluitingsmaatregel op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De duur van deze sluiting bedraagt 1 jaar. Als dringend geval is in elk geval - maar niet uitsluitend - te beschouwen de verkoop, aflevering of verstrekking, dan wel het daartoe aanwezig zijn van harddrugs en/of grote hoeveelheden softdrugs, waaronder ook de op verkoop c.q. handel gerichte, bedrijfsmatige hennepteelt in woningen, lokalen en/of bijbehorende erven wordt begrepen. Voor de bepaling of er al dan niet sprake is van een handelshoeveelheid en/of -voorraad en/of bedrijfsmatige hennepteelt zal de meest actuele versie van de betreffende beleidsregels van het Openbaar Ministerie en de daarin vermelde criteria en indicatoren als leidraad worden gebruikt. Verweerder heeft in zijn beleid aangeven op grond van welke zwaarwegende argumenten ook voor handel in verdovende middelen in en vanuit woningen een, in algemene zin verantwoorde, harde aanpak (“one strike you are out”) noodzakelijk is. Daarvoor heeft verweerder in zijn beleid erop gewezen dat de desbetreffende woningen vaak niet overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt, er sprake is van bedrijfsmatigheid en dat er een noodzaak voor harde aanpak is gelegen in het voorkomen van het verplaatsingseffect van de betreffende handel vanuit inrichtingen naar woningen.
2.5. Verweerder heeft aan zijn besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ten grondslag gelegd dat uit onderzoek door de politie is gebleken dat in de door verzoekers bewoonde en in eigendom toebehorende woning aan de [adres] te Venlo een hennepkwekerij is aangetroffen. In totaal werden 410 hennepplanten en diverse attributen voor de teelt van hennepplanten aangetroffen en in beslag genomen. Voorts bleek er illegaal elektriciteit te zijn afgetapt. Op grond van de informatie van de politie kan als vaststaand worden aangenomen dat in de door verzoekers bewoonde woning verdovende middelen als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet, worden verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn, aldus verweerder.
2.6. Niet in geschil is dat in de woning van verzoekers voornoemde (aantallen) hennepplanten en attributen zijn aangetroffen. Verzoekers hebben erkend dat zij tegen betaling de zolderverdieping ter beschikking hebben gesteld aan derden om daar een hennepkwekerij in te richten. Door verzoekers wordt ook de juistheid van de bevindingen van de politie zoals neergelegd in het rapport van onderzoek van 28 december 2010 en in diverse processen-verbaal ter zake van dat onderzoek niet bestreden. Verzoekers betwisten verweerders standpunt dat sprake is van bedrijfsmatige hennepteelt. Verzoekers zijn van mening dat de definitie van bedrijfsmatige hennepteelt niet blijkt uit de desbetreffende beleidsregels waardoor het voor de burger onduidelijk blijkt wanneer volgens de gemeente Venlo sprake is van bedrijfsmatig hennepteelt. Ook zijn verzoekers van mening dat de beleidsregels niet op dit geval mochten worden toegepast, nu ten tijde van inwerkingtreden de hennepteelt al plaatsvond. Tenslotte achten verzoekers de gevolgen van de sluiting voor hen onevenredig zwaar.
2.7. De rechter dient de vraag te beantwoorden of verweerder bevoegd was om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting van de woning van verzoekers over te gaan.
2.8. Tot 1 november 2007 was de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet alleen van toepassing op voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven. Toen gold voor sluiting van een pand eveneens de eis dat drugs in het lokaal moesten worden verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig zijn. Uit de parlementaire behandeling alsook uit de redactie van het toenmalige artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet blijkt dat de wetgever met de invoering van deze bepaling primair wilde bereiken dat de burgemeester een direct instrument voorhanden heeft om de handel in drugs vanuit voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een halt toe te roepen.
2.9. Met ingang van 1 november 2007 is de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet uitgebreid tot woningen, niet voor het publiek toegankelijke lokalen en de bij die woningen of lokalen behorende erven (Wet van 27 september 2007, Stb. 355, inwerkingtreding 01-11-2007). Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze wetswijziging blijkt dat het volgens de wetgever voor gemeenten moeilijk of nagenoeg onmogelijk was om voldoende bewijs te leveren voor de op grond van artikel 174a van de Gemeentewet vereiste verstoring van de openbare orde. Daarom heeft de wetgever de burgemeester een efficiënt instrument in handen willen geven tegen drugshandel vanuit woningen of andere lokalen. Met deze wetswijziging wordt de burgemeester de mogelijkheid geboden om ook woningen en niet voor het publiek toegankelijke lokalen uitsluitend wegens overtreding van de Opiumwet te sluiten (Memorie van Toelichting Tweede Kamer, 2005/2006, 30 515, nr. 3).
Tijdens de behandeling van deze wetswijziging hebben de betrokkenen ministers op kamervragen met betrekking tot de illegale wietteelt in woningen als volgt gereageerd:
"Gevraagd door deze leden naar de relatie tussen de voorgestelde wijziging van artikel 13b van de Opiumwet en de bestrijding van illegale wietteelt in woningen, merken wij op dat het voorgestelde artikel niet strekt tot het terugdringen van de illegale teelt. De reden hiervoor is dat bij de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Stb. 2005, nr. 726) een nieuw artikel 97 is ingevoegd in de Woningwet, dat de bevoegdheid bevat om woningen te sluiten wegens illegale wietteelt.". (Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer 2006-2007, 30 515, nr. 6)
Voorts heeft de Minister van Justitie bij de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Opiumwet op 29 maart 2007 de navolgende opmerkingen gemaakt:
"Ik heb het in het bijzonder op prijs gesteld dat ook de aanvullende waarde van het wetsvoorstel is onderkend door de verschillende sprekers van vanochtend: naast artikel 174a van de Gemeentewet en in aanvulling op de mogelijkheden die vervat zijn in het huidige artikel 13b van de Opiumwet. Terecht is opgemerkt dat de gedachte aan een dergelijke aanvulling van de Opiumwet al veel eerder is verwoord, mede naar aanleiding van de vragen die in de praktijk zijn opgekomen. Als deze Kamer en de Eerste Kamer met het wetsvoorstel instemmen, wordt deze nuttige aanvulling in de wetgeving aangebracht.
Er is gevraagd waarom in het nieuwe artikel 13b niet ook hennepteelt is opgenomen. Soortgelijke vragen zijn gesteld over andere vormen van produceren van drugs. Ik keer daarvoor terug naar de aanleiding voor het wetsvoorstel: de behoefte aan zodanige verbreding, dat ook woningen kunnen worden gevat onder de bevoegdheid van de burgemeester tot toepassing van bestuursdwang, naast de mogelijkheden die bestaan in verband met het openbareordecriterium in de Gemeentewet. Er is in de praktijk gebleken dat hieraan behoefte bestaat. Er zijn namelijk mogelijkheden om net tussen de twee regelingen door te fietsen als deze aanvulling niet wordt aangebracht. De doelstelling van de bestaande wetgeving wordt hiermee effectiever bereikt. Het is een wetsvoorstel dat in hoge mate op basis van praktische argumentatie is afgebakend.
De vraag is gesteld of wij niet een stapje verder moeten gaan en het produceren op de een of andere manier moeten opnemen. Gelet op de bevoegdheden van de burgemeester om op te treden op grond van de Woningwet, is er niet onmiddellijk een dringende aanleiding om het wetsvoorstel in deze zin te verbreden. Artikel 97 van de Woningwet geeft de burgemeester de bevoegdheid een woning te sluiten indien daarin overtredingen plaatsvinden die een gevaar voor de veiligheid of de gezondheid opleveren. Bij de invoering van dat artikel werd, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, mede gedacht aan illegale hennepteelt. Een duidelijke aanleiding om verder te gaan zie ik dus niet. Mocht de gedachte toch uitgaan in deze richting, dan zal er goed moeten worden gekeken naar de verhouding tussen het eerste en het tweede lid. In het eerste lid zou je niet kunnen spreken van produceren maar, om in de terminologie van de Opiumwet te blijven, van telen, bewerken, verwerken, vervaardigen en bereiden. Dat roept wel onmiddellijk de vraag op wat je met het tweede lid moet doen. Daar zou je mogelijkerwijs meer uitzonderingen in moeten opnemen dan die welke er nu in vervat zijn. Als ik terugkeer naar het praktische startpunt van dit wetsvoorstel, zou het mijn voorkeur hebben om het wetsvoorstel zoals het nu luidt af te handelen.". (Tweede Kamer 29 maart 2007, 55-3137)
en
“Het criterium voor toepassing van bestuursdwang is en blijft - verkijkt u zich niet op wat er verandert ten opzichte van bestaande wetgeving - verkopen, afleveren of verstrekken, dan wel daartoe aanwezig zijn. Je mag aannemen dat de teelt in een huis dat is ingericht als een plantage, niet is bedoeld voor eigen consumptie. (…) Het is riskant voorbeelden te geven vooruitlopend op het oordeel van de burgemeesters.”. (Tweede Kamer 29 maart 2007,
55-3137)
Uit de kamerstukken blijkt voorts dat een amendement is voorgesteld inhoudende dat in artikel 13b, eerste lid, na «verkocht,» een zinsnede wordt ingevoegd, luidende: geteeld, dan wel de voorbereiding daartoe, bereid, bewerkt, vervaardigd. (Tweede Kamer 2006-2007,
30 515, nr.14)
Dit amendement is niet aangenomen.
2.10. Gelet op voorgaande onderdelen van de wetsgeschiedenis is de rechter voorshands van oordeel dat het huidige artikel 13b van de Opiumwet niet strekt tot het terugdringen van de illegale wietteelt in woningen. De kamerstukken zijn niet geheel eenduidig over de toepasbaarheid van artikel 13b van de Opiumwet bij hennepkwekerijen. In eerste instantie lijkt de minister zonder voorbehoud te stellen dat bij het sluiten van een woning vanwege een hennepkwekerij de Woningwet van toepassing is. Vervolgens lijkt het antwoord te impliceren dat hennepteelt wel onder de reikwijdte van artikel 13b van de Opiumwet valt. Er is ruimte voor twijfel wat de wetgever heeft bedoeld. Gelet op de aanvankelijke stelligheid van de minister dient deze twijfel - in het kader van dit verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening - in het voordeel van verzoekers uit te vallen. De voorlopige conclusie van de rechter is dan ook dat artikel 13b van de Opiumwet geen bevoegdheid geeft om een woning te sluiten vanwege een hennepkwekerij. De rechter ziet haar oordeel bevestigd door het feit dat het hiervoor genoemde amendement dat, blijkens de toelichting daarvan, beoogde dat het telen van wiet in woningen, de illegale wiethandel, eveneens onder het bereik van de toe te passen bestuursdwang ex artikel 13b van de Opiumwet zou komen te vallen, is verworpen. Verweerders verwijzing ter zitting naar de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 september 2010,
LJN BN8193, -waarbij de rechtbank oordeelde dat, in het geval dat sprake is van een handelshoeveelheid hennepplanten, geen bewijs voorhanden hoeft te zijn dat daadwerkelijk hennep is verkocht, afgeleverd of verstrekt- kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.11. In het onderhavige geval is in de woning van verzoekers een hennepkwekerij aangetroffen maar is er geen enkele indicatie dat in of vanuit die woning drugs zijn verkocht, afgeleverd of verstrekt. Daaruit volgt, naar het oordeel van de rechter, dat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden van artikel 13b van de Opiumwet voor toepassing van de bevoegdheid tot sluiting van de woning van verzoekers.
2.12. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechter van oordeel dat niet op voorhand kan worden gezegd dat het bestreden besluit een gerede kans maakt in de hoofdzaak in stand te blijven. In aanmerking genomen de belangen van verzoekers, ziet de rechter dan ook aanleiding te bepalen dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na het door verweerder te nemen besluit op het bezwaarschrift van verzoekers.
2.13. De rechter acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in de artikelen 8:84, vierde lid en 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die verzoekers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van dit verzoek, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst verweerders besluit van
31 januari 2011 tot zes weken na de door verweerder te nemen beslissing op het bezwaar van verzoekers;
veroordeelt verweerder in de kosten van onderhavige procedure, aan de zijde van verzoekers begroot op € 874,00 (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan verzoekers;
bepaalt dat verweerder aan verzoekers het door of namens dezen betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. K.M.P. Jacobs in tegenwoordigheid van L.M.W. Ottenheim als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2011.
w.g. L.M.W. Ottenheim,
griffier w.g. mr. K.M.P. Jacobs
voorzieningenrechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 3 maart 2011.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.