Rechtbank Rotterdam, 10-05-2007, BA5164, 06/4828
Rechtbank Rotterdam, 10-05-2007, BA5164, 06/4828
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 10 mei 2007
- Datum publicatie
- 15 mei 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2007:BA5164
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2009:BK1570, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 06/4828
Inhoudsindicatie
Eiseres (werkgever) stelt dat het Uwv heeft nagelaten concreet te omschrijven onder welke omstandigheid sprake is van een afgerond re-integratieproces. Voorts is gesteld dat de duur van de loonsanctie onduidelijk is, waarmee wordt gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank overweegt dat verweerder duidelijk en afdoende heeft gemotiveerd dat sprake dient te zijn van een concreet plan van aanpak en een afgerond traject. Het is de taak van eiseres (en niet van verweerder) om, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, de concreet te nemen stappen ten aanzien van de re-integratie van de werkneemster te formuleren en in een plan van aanpak gestalte te geven, dit traject te volgen en na afronding daarvan de resultaten neer te leggen in een eindrapportage. Beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: WIA 06/4828 HOU
Uitspraak in het geding tussen
Sportfondsen a, gevestigd te b, eiseres,
gemachtigde mr. J.C. Fritse, advocaat te Dordrecht,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vestiging Rotterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij formulier van 6 juni 2006 heeft c (hierna: de werkneemster) een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: de WIA) aangevraagd.
Bij besluit van 28 juli 2006 heeft verweerder de loondoorbetalingsverplichting van eiseres jegens de werkneemster verlengd met 52 weken.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 4 september 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 november 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) is namens eiseres bij brief van
6 december 2006, aangevuld bij brief van 4 januari 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 8 maart 2007 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2007. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en H.M. Korstanje, registerarbeidsdeskundige. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.
2 Overwegingen
Artikel 25, eerste lid, van de WIA bepaalt - voor zover hier van belang - dat de werkgever jegens wie de verzekerde, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aantekening houdt van het verloop van de ziekte en de re-integratie van de verzekerde.
Krachtens het tweede lid stelt de werkgever, bedoeld in het eerste lid, binnen een bij ministeriële regeling nader te bepalen termijn, in overeenstemming met de verzekerde een plan van aanpak op. De afspraken die in het plan van aanpak zijn gemaakt worden door werkgever en verzekerde nageleefd. Het plan van aanpak wordt periodiek geëvalueerd.
Ingevolge het derde lid stelt de werkgever, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk vijftien weken voor het verstrijken van de wachttijd in overleg met de verzekerde een re-integratieverslag op en verstrekt hiervan een afschrift aan de verzekerde.
In het vijfde lid is neergelegd dat bij de uitvoering van het eerste tot en met het vierde lid de werkgever zich laat bijstaan door een persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet die belast is met de bijstand, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van die wet of door een arbodienst.
Krachtens het zevende lid kunnen bij ministeriële regeling regels met betrekking tot het eerste tot en met zesde lid worden gesteld.
Ingevolge het negende lid - voor zover hier van belang - verlengt het UWV, indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de in de eerste zin bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen.
Krachtens het zestiende lid kunnen bij ministeriële regeling voor de toepassing van het negende tot en met het vijftiende lid nadere regels worden gesteld.
De werkneemster is op 7 juni 2000 bij eiseres in dienst getreden in de functie horecamede-werkster voor 18 uur per week. Zij is op 29 september 2004 uitgevallen wegens arm- en rugklachten.
Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat de loondoorbetalingsverplichting van eiseres jegens de werkneemster met 52 weken wordt verlengd. Hiertoe is overwogen dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn geweest en er geen deugdelijke grond is voor dat verzuim. Verweerder verwijst voor de verdere motivering naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 25 juli 2006.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Hiertoe is overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige tot dezelfde conclusie is gekomen als de arbeidsdeskundige en dat voor de overwegingen wordt verwezen naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 24 oktober 2006. Blijkens deze rapportage is overleg met de bedrijfsarts geen voorschrift en is het gestelde dat het gesprek met de arbeidsdeskundige door de werkneemster als onprettig ervaren is, een eenzijdige conclusie die niet wordt gedeeld. Adequate invulling van het tweede spoor heeft pas onlangs plaatsgevonden terwijl al in juni 2005 bleek dat het eerste spoor niet mogelijk leek. Tijdens de hoorzitting is volgens de bezwaararbeidsdeskundige duidelijk geworden dat de werkneemster zowel sociaal als emotioneel erg gebonden is aan eiseres en het losmakingsproces kennelijk meer tijd nodig heeft gehad. Dit is evenwel geen deugdelijke grond om re-integratie tweede spoor te lang te verzaken.
Namens eiseres is in beroep - samengevat - betwist dat zij ten aanzien van de werkneemster onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Zij stelt daartoe dat de WIA geen aanduiding geeft van het begrip ‘onvoldoende re-integratie-inspanningen’. Verweerder heeft nagelaten concreet te omschrijven onder welke omstandigheid sprake is van een afgerond re-integratieproces. De opgelegde sanctie is niet met een op de concrete omstandigheden van werkgever en werkneemster toegespitste motivering onderbouwd. Er is slechts gesteld dat eiseres een bijgesteld plan van aanpak dient in te leveren waaruit blijkt dat de re-integratie verder is gestart en er sprake is van een afgerond traject. Het is niet duidelijk, een concrete herplaatsing daargelaten, onder welke omstandigheden er wel is voldaan aan de verplichtingen. Voorts is de duur van de loonsanctie onduidelijk, waarmee wordt gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Eiseres bestrijdt dat haar inspanningen slechts gericht zijn geweest op het procesmatig vastleggen van haar activiteiten, nu zij, direct nadat was vastgesteld dat interne re-integratie niet tot de mogelijkheden behoorde, is gestart met het re-integratietraject tweede spoor. De registerarbeidsdeskundige heeft ten aanzien van de werkneemster gesteld dat de forse beperkingen in samenhang met haar opleiding een grote afstand tot de arbeidsmarkt geven. Verder stelt eiseres dat sprake is van motiveringsgebrek nu haar niet duidelijk is wanneer er in de ogen van verweerder een bevredigend resultaat is bereikt en verweerder niet heeft gemotiveerd welke activiteiten in redelijkheid van eiseres werden verwacht. Verweerder heeft slechts volstaan met het stellen dat het re-integratietraject tweede spoor opnieuw dient te worden opgestart en afgerond, dan wel dat de werkneemster wordt herplaatst in werk dat min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden. Er is door verweerder geen enkele rekening gehouden met de forse fysieke beperkingen van de werkneemster, haar leeftijd, opleiding en ervaring in samenhang met de huidige arbeidsmarkt. Eiseres bestrijdt dat zij als grond voor het achterblijven van haar re-integratie-inspanningen heeft aangevoerd dat dit te wijten is aan de sociale binding van de werkneemster met eiseres.
De rechtbank overweegt het volgende.
Aan de orde is de vraag of verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres ten aanzien van de werkneemster onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting wordt eiseres met name verweten dat reeds op 19 juni 2005 bekend was dat er voor de werkneemster geen re-integratiemogelijk-heden waren binnen het bedrijf van eiseres, maar dat daarna het zogenaamde traject tweede spoor, waarbij wordt gezocht naar re-integratie buiten het bedrijf van eiseres, te laat en onvoldoende gestalte heeft gekregen. Verweerder stelt hiertoe dat de er te veel tijdsverloop zit tussen de activiteiten, dat er geen concreet stappenplan is gemaakt en het traject niet is afgerond. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het niet zo is dat de werkneemster daadwerkelijk elders aan de slag moet zijn, maar wel dat concreet moet zijn gemaakt welke activiteiten er worden ondernomen om de werkneemster mogelijk naar ander werk te begeleiden waarbij, in geval van onvoldoende medewerking van de werkneemster, een loon- of andere sanctie een optie moet kunnen zijn om die medewerking te bewerkstelligen. Voorts moet duidelijk zijn dat het traject in zijn geheel is afgerond, bijvoorbeeld door middel van een eindrapportage.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht in het kader van het traject tweede spoor.
De rechtbank wijst in dit verband op de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar van 25 maart 2002. In artikel 4 van deze regeling is bepaald dat een plan van aanpak in ieder geval omvat de door de werkgever en de werknemer te ondernemen activiteiten gericht op inschakeling in de arbeid, de daarmee te bereiken doelstellingen en de termijnen waarbinnen die doelstellingen naar verwachting kunnen worden bereikt. Tevens bevat het afspraken omtrent de momenten waarop de in het plan van aanpak overeengekomen activiteiten door de werkgever en de werknemer worden geëvalueerd. Het plan van aanpak dient te worden bijgesteld indien de evaluatie van dat plan van aanpak daartoe aanleiding geeft.
Nadat op 19 juni 2005 was geconcludeerd dat het traject tweede spoor zou worden gevolgd, is er op 19 augustus 2005 gesprek geweest tussen eiseres, de werkneemster en de extern adviseur/registerarbeidsdeskundige, waarna er in september 2005 een intake bij het re-integratiebureau tweede spoor heeft plaatsgevonden. In dit kader is op 3 oktober 2005 de werkneemster psychologisch getest. Uit de rapportage re-integratie van de registerarbeids-deskundige van 16 februari 2006 blijkt dat er gesprekken zijn geweest met de werkneemster over het oriënteren op de arbeidsmarkt. Hierbij is geconcludeerd dat de werkneemster nog veel gezondheidsklachten heeft, waarvoor zij bij specialisten onder behandeling is, dat zij gebrekkig mobiel is en als gevolg van die gegevens een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Uit de rapportage van de registerarbeidsdeskundige van 6 juni 2006 komt naar voren dat de werkneemster na het capaciteitenonderzoek (psychologische rapportage) niet veel activiteiten op het gebied van re-integratie heeft kunnen uitvoeren, maar dat zij wel bezig is met autorijden om haar angst te overwinnen. Zij kan wel reizen met openbaar vervoer, maar geen afstanden lopen. De registerarbeidsdeskundige concludeert dat er in de begeleiding een grote afstand tot de arbeidsmarkt blijkt te zijn, die niet kan worden opgeheven door een opleiding of een voorziening. Het re-integratiebureau is bezig geweest met plaatsing in de zorgsector, maar tot op heden zonder succes, terwijl de werkneemster zoekt naar vacatures in de dag- en huis-aan-huisbladen en via internet.
Uit de voorhanden zijnde stukken blijkt niet van een concreet plan van aanpak om tot re-integratie van de werkneemster te komen of om de geconstateerde afstand tot de arbeids-markt te verkleinen. Voormelde rapportages van de registerarbeidsdeskundige vermelden feitelijk niet veel meer dan de belemmeringen die er met betrekking tot de werkneemster zijn voor mogelijke re-integratie.
Hetgeen door eiseres in beroep naar voren is gebracht leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat wel is voldaan aan de re-integratie-inspanningen zoals in de wet- en regel-geving is neergelegd. Het gestelde dat de werkneemster nog onder behandeling is van specialisten staat er niet aan in de weg dat er een plan van aanpak zou worden opgesteld. De rechtbank wijst er hierbij op dat er nimmer is gesteld dat de werkneemster in de twee ziektejaren op enig moment geen (duurzaam) benutbare mogelijkheden had.
Voor zover eiseres wenst te betogen dat er met het inschakelen van een re-integratiebureau voor de begeleiding naar ander werk in voldoende mate tegemoet is gekomen aan de vereiste voor re-integratie-inspanningen, kan de rechtbank dit standpunt niet volgen. Eiseres is te allen tijde de uiteindelijke verantwoordelijke voor de re-integratie van haar werknemers. Het inroepen van hulp bij ter zake deskundigen is een mogelijkheid, maar ontslaat de werkgever niet van zijn verantwoordelijkheid. Het is immers ook slechts de werkgever die de mogelijkheid heeft om medewerking van de medewerker af te dwingen door het eventueel opleggen van sancties.
Ook de grief van eiseres dat het bestreden besluit een voldoende draagkrachtige motivering ontbeert, nu niet duidelijk blijkt wat er exact van eiseres wordt verwacht met betrekking tot de re-integratieactiviteiten, kan niet slagen. Verweerder heeft duidelijk en afdoende gemotiveerd dat er sprake dient te zijn van een concreet plan van aanpak en een afgerond traject. Het is de taak van eiseres (en niet van verweerder) om, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, de concreet te nemen stappen ten aanzien van de re-integratie van de werkneemster te formuleren en in een plan van aanpak gestalte te geven, dit traject te volgen en na afronding daarvan de resultaten neer te leggen in een eind-rapportage.
Gelet op het hiervoor overwogende dient het beroep van eiseres ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling.
De beslissing is in tegenwoordigheid van J. van Mazijk, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2007.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.