Rechtbank Rotterdam, 19-05-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:4593, C/10/596763 / HA ZA 20-477
Rechtbank Rotterdam, 19-05-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:4593, C/10/596763 / HA ZA 20-477
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 19 mei 2021
- Datum publicatie
- 26 mei 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2021:4593
- Zaaknummer
- C/10/596763 / HA ZA 20-477
Inhoudsindicatie
Vordering tot vernietiging schenkingsovereenkomst van vader aan dochter afgewezen in verband met bestaan mondelinge schenkingsovereenkomst. Deze overeenkomst was reeds gesloten voorafgaand aan huwelijk van vader met nieuwe echtgenote zodat haar toestemming ex artikel 1:88 BW niet vereist was.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/596763 / HA ZA 20-477
Vonnis van 19 mei 2021
in de zaak van
1. [persoon A] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
2. [persoon B],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. S.C. Köbben te Rotterdam,
tegen
[persoon C] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.W.F. Jansen te Rotterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [persoon B] c.s. en afzonderlijk [persoon A] en [persoon B] worden genoemd. Gedaagde zal [persoon C] worden genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
de dagvaarding van 29 april 2020 met producties 1-6;
- -
-
de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties 1-3;
- -
-
de conclusie van antwoord in reconventie, met productie 7;
- -
-
de brief van de rechtbank van 16 februari 2021 met een zittingsagenda;
- -
-
de brief van [persoon C] van 1 maart 2021 met productie 4;
- -
-
de brief van [persoon B] c.s. van 2 maart 2021 met producties 8-9;
- -
-
de brief van [persoon C] van 9 maart 2021 met productie 5;
- -
-
de door partijen overgelegde spreekaantekeningen ter gelegenheid van de comparitie van partijen van 21 maart 2021.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Op 22 februari 2016 is de echtscheiding tussen [persoon B] en [persoon D] , de vader respectievelijk de moeder van [persoon C] , uitgesproken. [persoon B] en [persoon D] waren beiden voor de helft eigenaar van de woning aan [adres] te Rotterdam (hierna: de woning).
In mei 2017 zijn er verschillende berichten uitgewisseld tussen de (advocaten van) [persoon B] en [persoon D] over de mogelijke schenking van de woning aan hun dochter [persoon C] met gebruikmaking van de waarde van de spaarhypotheek. Daarover is toen geen overeenstemming bereikt.
De woning is medio 2017 ter verkoop aangeboden door [persoon B] en [persoon D] . De WOZ-waarde van de woning bedroeg toen € 250.000,-. Een inschrijfformulier dat op 14 september 2017 is ondertekend vermeldt dat een bod van € 280.000,- is gedaan op de woning.
Op 18 september 2017 schrijven [persoon D] en [persoon C] aan de verkopend makelaar van de woning het volgende:
“Hierbij bevestigen wij per mail dat wij de biedingen afwijzen i.v.m. de verkoop van de woning aan onze dochter ( [persoon C] ), zoals reeds telefonisch besproken. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
Op 25 oktober 2017 zijn [persoon B] en [persoon A] getrouwd.
Op 26 oktober 2017 stuurt [persoon C] een e-mail naar notariskantoor Kooijman Autar waarin – voor zover relevant – het volgende is vermeld:
“Naar aanleiding van mijn gesprek met de hypotheekadviseur [persoon E] op maandag en met het secretariaat van Kooijman (vandaag), heb ik geconstateerd dat er vertraging is omtrent het opstellen van de koop- en schenkingsakte.
Ook kon de secretaresse niks relaterend aan het dossier terugvinden en zou ik hierover nog teruggebeld worden.
Inmiddels zijn al vier weken verstreken na het gesprek met de heer [persoon F] , welk heeft plaatsgevonden op 21-9-2017.
Graag zouden wij hierover zo spoedig mogelijk gecontacteerd willen worden en dan met name voor de koopakte, zodat de hypotheekadviseur kan vaststellen wat de uiteindelijke hypotheeksom zal worden om het proces verder voort te kunnen zetten.”
Op 1 februari 2018 is de woning voor een verkoopprijs van € 240.000,- geleverd aan [persoon C] .
Op 15 maart 2018 hebben [persoon B] , [persoon D] (beiden aangeduid als Schenker en Verkoper, respectievelijk Verkoper 1 en Verkoper 2) en [persoon C] (aangeduid als Begiftigde en Koper) een door notariskantoor Kooijman Autar opgestelde vaststellingsovereenkomst ondertekend waarin – voor zover relevant – het volgende is vastgelegd:
“- dat Verkoper de woning [adres] , [postcode] Rotterdam heeft verkocht en geleverd aan Koper; (…)
- dat de Schenker aan de Begiftigde blijkens een onderhandse akte van schenking ter zake de verwerving van de voormelde woning heeft geschonken een bedrag groot één honderd duizend euro (€ 100.000,00);
- -
-
dat het de intentie van Schenker was om maximaal een bedrag te schenken dat door Begiftigde benodigd was om de aankoop te kunnen realiseren;
- -
-
dat Begiftigde blijkens de afrekening van de notaris nog een bedrag van (…) € 10.297,07 te ontvangen had, welk bedrag door de notaris aan Begiftigde is overgemaakt;
- dat Begiftigde dit bedrag aan Schenker, ieder voor de helft zal overmaken;
- dat ten gevolge daarvan de totale schenking door Verkoper aan Koper niet (…) € 100,000,00, (…) € 89.702,93 bedraagt, waarvan door Verkoper 1 zeventig procent (70%), oftewel (…) € 62.792,05, en door Verkoper 2 dertig procent (30%), oftewel (…) € 26.910,88 aan Koper is geschonken.”
De burgerlijke staat van [persoon B] was in deze vaststellingsovereenkomst aangeduid als ‘ongehuwd en niet geregistreerd als partner’.
De advocaat van [persoon A] schrijft bij brieven van 27 januari en 19 februari 2020 aan (de advocaat van) [persoon C] de schenkingen van [persoon B] aan [persoon C] namens [persoon A] te vernietigen met een beroep op artikelen 1:88 jo. 1:89 BW.