Home

Rechtbank Rotterdam, 04-05-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:3449, C/10/622704 / HA ZA 21-657

Rechtbank Rotterdam, 04-05-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:3449, C/10/622704 / HA ZA 21-657

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
4 mei 2022
Datum publicatie
10 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2022:3449
Zaaknummer
C/10/622704 / HA ZA 21-657

Inhoudsindicatie

Bevoegdheidsincident. Internationale bevoegdheid. Nederlandse bv spreekt ex-(statutair-)bestuurder aan, die met haar naar Nederlands recht een arbeidsovereenkomst had gesloten, op onbehoorlijk bestuur. Niet voldaan aan vereisten voor beëindiging van deze individuele arbeidsovereenkomst. Gedaagde heeft geen woonplaats in Nederland in de zin van art. 62 lid 1 Brussel I bis jo art 1:10 lid 1 BW. De bevoegdheidsbepalingen uit Brussel I bis en art. 6 Rv betreffende een individuele arbeidsovereenkomst missen toepassing. De relevante Europeesrechtelijke begrippen “individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst” en “werknemer” veronderstellen immers een ondergeschiktheidsband, terwijl daar in deze zaak geen sprake van is. De rechtbank is bevoegd op grond van art. 7 sub 1 onder b tweede gedachtestreepje Brussel I bis dan wel art. 6a sub b Rv, omdat de kenmerkende verbintenis in de verhouding tussen de bestuurder en de bestuurde Nederlandse vennootschap een contractuele dienstverleningsverbintenis is en die verbintenis in (het rechtsgebied van deze rechtbank in) Nederland moet worden uitgevoerd.

Uitspraak

vonnis

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/622704 / HA ZA 21-657

Vonnis in incidenten van 4 mei 2022

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

INTERBURGO EUROPE B.V,

gevestigd te Rotterdam,

eiseres in de hoofdzaak,

verweerster in het bevoegdheidsincident,

verweerster in het vrijwaringsincident,

advocaat mr. S.M. Bartman te Baambrugge,

tegen

[naam eiser] ,

volgens de dagvaarding laatstelijk woonachtig in [woonplaats eiser], doch zonder bekende woon- of werkelijke verblijfplaats,

gedaagde in de hoofdzaak,

eiser in het bevoegdheidsincident,

eiser in het vrijwaringsincident,

advocaat mr. S.C.M. van Thiel te Amsterdam.

Partijen zullen hierna IBE en [naam eiser] genoemd worden.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding, betekend op 22 april 2021, met producties 1 tot en met 14;

-

de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens houdende oproeping tot vrijwaring, met producties 1 tot en met 13;

-

de incidentele conclusie van antwoord, met producties 15 tot en met 23;

-

de brief van de rechtbank van 30 december 2021 waarin partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling;

-

de zittingsagenda;

-

de akte van [naam eiser] met een samenvatting van juridische standpunten;

-

producties 14 tot en met 23 van [naam eiser];

-

producties 24 tot en met 25 van IBE;

-

de pleitaantekeningen van IBE;

-

de pleitaantekeningen van [naam eiser];

-

het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 17 maart 2022;

-

de brief van de advocaat van [naam eiser] van 29 maart 2022 met opmerkingen over het proces-verbaal.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2. De vordering in de hoofdzaak

2.1.

IBE vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

  1. voor recht verklaart dat [naam eiser] zijn taak als bestuurder van IBE onbehoorlijk heeft vervuld en hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken;

  2. voor recht verklaart dat [naam eiser] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht die tussen hem en IBE bestond;

  3. voor recht verklaart dat [naam eiser] aansprakelijk is voor de schade die IBE heeft geleden als gevolg van zijn onbehoorlijk bestuur en de schending van zijn opdrachtverplichtingen tegenover IBE;

  4. [naam eiser] veroordeelt tot betaling aan IBE van een totaal schadebedrag van € 9.978.469,00;

  5. [naam eiser] in de proceskosten veroordeelt met bepaling dat, als deze kosten niet binnen veertien dagen na dagvaarding van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis wettelijke rente is verschuldigd;

  6. [naam eiser] veroordeelt in de nakosten.

2.2.

Onderdeel 4 van de vordering bestaat uit 17 componenten. Het totaalbedrag is kennelijk gebaseerd op de componenten (a) tot en met (o), al komt de rechtbank bij optelling uit op het bedrag van € 9.978.469,00 en niet op het in de dagvaarding genoemde bedrag van € 9.978.499,00. Zij begrijpt de vordering van IBE daarom aldus, dat het bedrag zoals in rechtsoverweging 2.1, punt 4, wordt gevorderd. De rechtbank begrijpt de vordering voorts aldus, dat IBE niet heeft bedoeld onder dat bedrag ook de proces en nakosten te begrijpen; reden waarom deze in rechtsoverweging 2.1 apart onder punten 5 en 6 zijn opgenomen.

2.3.

IBE legt aan haar vorderingen – kort samengevat en zakelijk weergegeven – de volgende stellingen ten grondslag.

2.3.1.

Vanaf omstreeks 1996 heeft [naam eiser] de feitelijke leiding over IBE.

2.3.2.

Bij zijn indiensttreding als werknemer van IBE heeft [naam eiser] een managementovereenkomst (hierna: de Managementovereenkomst) gesloten met IBE.

2.3.3.

Op 1 augustus 1998 is [naam eiser] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als bestuurder van IBE en was hij derhalve statutair bestuurder.

2.3.4.

[naam eiser] heeft IBE onbehoorlijk bestuurd en hij heeft zijn uit de Managementovereenkomst voortvloeiende opdrachtverhouding met IBE geschonden.

2.3.5.

De schade die IBE hierdoor heeft geleden bedraagt ten minste € 9.978.469,00.

2.3.6.

[naam eiser] is jegens IBE aansprakelijk voor die schade.

3. Het geschil in het bevoegdheidsincident

3.1.

In zijn incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid concludeert [naam eiser] dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vordering van IBE tegen [naam eiser], althans IBE niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen, althans deze vorderingen afwijst, met veroordeling van IBE bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de proceskosten en de nakosten.

3.2.

IBE voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [naam eiser] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de proceskosten van het incident.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover zij daarvoor van belang zijn, nader ingegaan.

4. De incidentele vordering in het vrijwaringsincident

5. De beoordeling in het bevoegdheidsincident

6. De beoordeling in het vrijwaringsincident

7. Beoordeling in de hoofdzaak

8. De beslissing