Home

Rechtbank Rotterdam, 05-09-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:10199, 11094454 VZ VERZ 24-4735

Rechtbank Rotterdam, 05-09-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:10199, 11094454 VZ VERZ 24-4735

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
5 september 2024
Datum publicatie
17 oktober 2024
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2024:10199
Zaaknummer
11094454 VZ VERZ 24-4735

Inhoudsindicatie

ontbinding niet op grond van 7:686 BW, maar op de e-grond. Wn heeft zich niet gehouden aan haar re-integratieverplichtingen.

Uitspraak

locatie Rotterdam

zaaknummer: 11094454 VZ VERZ 24-4735

datum uitspraak: 5 september 2024

Beschikking van de kantonrechter

in de zaak van

Carrière Personeelsdiensten B.V.,

vestigingsplaats: Rotterdam,

verzoekster,

gemachtigde: mr. R.D. Ouwerling,

tegen

[verweerster] ,

woonplaats: [woonplaats] ,

verweerster,

gemachtigde: mr. S. Ramautar.

De partijen worden hierna ‘Carrière’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

-

het verzoekschrift van Carrière (ontvangen op 10 mei 2024), met bijlagen 1 t/m 18;

-

het verweerschrift van [verweerster] (ontvangen op 8 augustus 2024), met bijlagen 1 t/m 7;

-

de aanvullende producties 19 en 20 van Carrière;

-

de akte wijziging verzoekschrift van Carrière met producties 21 t/m 24;

-

het e-mailbericht van [verweerster] met producties;

-

de brief van 13 augustus 2024 van Carrière met productie 25;

-

de spreekaantekeningen van Carrière.

1.2.

Op 15 augustus 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:

-

namens Carrière [naam 1] en de gemachtigde;

-

[verweerster] (door middel van een videoverbinding via Teams), bijgestaan door [naam 2]

(Poolse tolk) en de gemachtigde (ter zitting).

2 Het geschil

2.1.

[verweerster] is werkzaam in loondienst bij Carrière op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van productiemedewerker tuinbouw. [verweerster] heeft zich, na eerdere ziekmeldingen, op 3 februari 2023 ziek gemeld.

2.2.

Carrière verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] per de eerst mogelijke datum te ontbinden, primair op grond van artikel 7:686 BW (wanprestatie) of op grond van artikel 7:671 b lid 5 BW jo artikel 7:669 lid 1 en 3 sub e BW (ernstig verwijtbaar handelen), zonder toekenning van enige (transitie)vergoeding en subsidiair op grond van wanprestatie of verwijtbaar handelen, met toekenning van de wettelijke transitievergoeding, en bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking, alsmede [verweerster] te veroordelen in de proceskosten. Carrière heeft aan deze verzoeken - samengevat - ten grondslag gelegd dat [verweerster] zich niet heeft gehouden aan haar re-integratieverplichtingen en heeft geweigerd passende arbeid te aanvaarden.

2.3.

[verweerster] is het niet eens met het verzoek en vindt primair dat het verzoek moet worden afgewezen. Als de kantonrechter de arbeidsovereenkomst wel ontbindt, verzoekt [verweerster] Carrière te veroordelen om een transitievergoeding aan haar te betalen en Carrière te veroordelen in de proceskosten.

3 De beoordeling

Belang van het verzoek en datum ziekmelding

3.1.

[verweerster] heeft als meest vergaand verweer aangevoerd dat Carrière geen belang heeft bij deze procedure. De eerste ziektedag van [verweerster] was 4 oktober 2022, zodat het einde van de wachttijd ongeveer zal samenvallen met de eindbeschikking in deze zaak.

Carrière heeft op de zitting verklaard dat zij eigen risicodrager is bij zieke werknemers en dat zij recht en belang heeft bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Carrière wil namelijk niet het risico lopen dat het UWV sancties aan haar gaat opleggen bij een eventuele beoordeling of zij heeft voldaan aan de re-integratie-inspanningen jegens [verweerster] . Carrière is uitgegaan van de ziekmelding vanaf februari 2023.

3.2.

De kantonrechter oordeelt dat voor de beoordeling van het verzoek niet relevant is wanneer [verweerster] zich voor het eerst heeft ziekgemeld. Het staat vast dat [verweerster] al meer dan anderhalf jaar ziek is en Carrière heeft voldoende gesteld waaruit blijkt dat zij belang heeft bij ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. Het verweer van [verweerster] dat Carrière geen belang heeft bij haar verzoek, waar [verweerster] overigens ook geen rechtsgevolg verbindt, zal dan ook worden verworpen.

Ernstige wanprestatie op grond van artikel 7:686 BW?

3.3.

Carrière stelt dat er sprake is van een ernstige wanprestatie die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. [verweerster] weigert uitvoering te geven aan haar re-integratieverplichtingen, ondanks veelvuldige en herhaalde verzoeken van Carrière. Daarnaast geeft [verweerster] geen gehoor aan oproepen van Carrière om de passende arbeid, zoals de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige hebben geadviseerd, te verrichten. Zelfs de langdurige en herhaaldelijke loonstoppen hebben er niet toe geleid dat [verweerster] haar re-integratieverplichtingen nakomt. [verweerster] is ook - zonder mededeling aan Carrière - naar het buitenland (Polen) vertrokken. [verweerster] heeft geen enkele vorm van medewerking, reactie of input ten aanzien van de re-integratie gegeven. De kernverplichtingen uit de arbeidsovereenkomst worden door [verweerster] niet nagekomen.

3.4.

[verweerster] voert aan dat er geen grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:686 BW. Het gaat hier om de vraag of [verweerster] zonder deugdelijke grond haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen en daarvoor geldt het juridisch kader van artikel 7:671b lid 5 BW.

3.5.

De kantonrechter overweegt dat een arbeidsovereenkomst door de rechter op grond van artikel 7:686 BW kan worden ontbonden als sprake is van een ernstige tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst. Uit eerdere rechtspraak blijkt dat het dan moet gaan om een ernstige tekortkoming die vergelijkbaar is met een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het niet meewerken aan re-integratie inspanningen, waaronder het niet aanvaarden van passende arbeid, wordt over het algemeen echter niet beschouwd als een grond voor ontslag op staande voet. Integendeel, in de memorie van toelichting bij de Wet Werk en Zekerheid, waarbij het artikel 7:669 BW (redelijke ontslaggronden) is geïntroduceerd, wordt het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen door de werknemer als bedoeld in artikel 7:660a BW juist als voorbeeld van een e-grond genoemd. Dat in dit geval moet worden afgeweken van voormeld uitgangspunt is de kantonrechter onvoldoende gebleken. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat van een totaal gebrek aan medewerking door [verweerster] geen sprake is, nu zij in ieder geval heeft meegewerkt aan de rapportages van de bedrijfsarts en (eenmalig) is verschenen op de door Carrière aangewezen re-integratie locatie.

7:671b lid 5 jo 7:669 lid 1 en lid 3 sub e BW (ernstig) verwijtbaar handelen

3.6.

De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst wel op grond van artikel 7:671b lid 5 jo 7:669 lid 1 en lid 3 sub e BW wordt ontbonden. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel komt.

3.7.

Voorop wordt gesteld dat in geval van ziekte van de werknemer op zowel de werkgever als de werknemer wettelijke re-integratieverplichtingen rusten. Artikel 7:660a lid 1 BW bepaalt dat de werknemer in het kader van de re-integratie gevolg dient te geven aan de door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en tevens dat de werknemer mee moet werken aan de door hen getroffen maatregelen als bedoeld in artikel 7:658a lid 2 BW.

Passende arbeid?

3.8.

Vast staat dat de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige in februari 2023 hebben gerapporteerd dat [verweerster] geschikt is voor passend werk, rekening houdend met haar beperkingen, waarbij de omgeving rustig moet zijn. [verweerster] heeft vervolgens de door Carrière op 17, 23 en 27 februari 2023 aangeboden re-integratiewerkzaamheden geweigerd. De bedrijfsarts heeft op 15 maart 2023 wederom gerapporteerd dat [verweerster] geschikt is voor passend werk, rekening houdend met haar beperkingen, waaronder omgaan met drukke omgevingen/prikkels. Carrière heeft [verweerster] opgeroepen om vanaf 24 maart 2023 re-integratiewerkzaamheden te verrichten in de loods van [naam bedrijf]. [verweerster] heeft aan deze oproep geen gehoor gegeven. [verweerster] heeft vervolgens op 12 september 2023 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV met de vraag of het vanaf 24 maart 2023 aangeboden werk passend was. Het deskundigenoordeel van 17 november 2023 luidt dat het werk niet passend is, omdat niet aan te tonen is dat de werkzaamheden op 24 maart 2023 tevens in een prikkelarme werkomgeving/werksetting zijn aangeboden. Op 22 januari 2024 heeft de bedrijfsarts gerapporteerd dat [verweerster] beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden en de bestaande beperkingen neergelegd in een benutbare mogelijkheden lijst. De arbeidsdeskundige heeft hierop een arbeidskundig onderzoek verricht op 6 februari 2024 en daarin (onder meer) gerapporteerd: “(…) voor het verkrijgen van arbeidsritme kan de werkgever passende werkzaamheden aanbieden. In het Deskundigen oordeel UWV van 29 november 2023 heeft het UWV gesteld dat het werken in deze loods niet passend is. Er zijn echter meerdere ruimtes op deze locatie die ieder een eigen dynamiek/prikkelbelasting kennen. (…) Er kan gestart worden met re-integratie werkzaamheden op de locatie [naam bedrijf] te Maasdijk. (…)”. [verweerster] is op 1 maart 2024 na 41 minuten gestopt met het haar aangeboden werk bij [naam bedrijf]. De bedrijfsarts heeft op 16 april 2024 geadviseerd dat [verweerster] verder gaat met oriëntatie op ander werk met ondersteuning vanuit Carrière conform het arbeidsdeskundig onderzoek, rekening houdend met de beperkingen. Carrière heeft [verweerster] op 18, 19 en 22 april 2024 opgeroepen voor re-integratiewerkzaamheden bij [naam bedrijf], waar [verweerster] niet is verschenen.

3.9.

Carrière heeft een deskundigenoordeel van het UWV verzocht over de vraag of het door haar per 19 april 2024 aangeboden werk passend is voor [verweerster] . In dit deskundigenoordeel wordt geconcludeerd dat het werk passend is.

3.10.

[verweerster] betwist, onder verwijzing naar het deskundigenoordeel van 21 november 2023, dat het aangeboden werk passend is. De kantonrechter volgt [verweerster] hierin niet. Uit het in 3.8. weergegeven chronologische overzicht volgt dat de bevindingen in het deskundigenoordeel van 21 november 2023 worden weerlegd in het arbeidsdeskundigenrapport van 6 februari 2024 en het rapport van 16 april 2024 van de bedrijfsarts, waarin staat dat [verweerster] opnieuw kan starten met re-integratiewerkzaamheden op de locatie van [naam bedrijf] in Maasdijk, alsmede door het deskundigenoordeel van 1 mei 2024 waarin wordt geoordeeld dat het aangeboden werk passend is. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport gedetailleerd aangegeven dat er bij [naam bedrijf] verschillende ruimtes zijn die (vrijwel) afgesloten zijn en waar [verweerster] passende werkzaamheden kan verrichten. [verweerster] heeft niet weersproken dat de door Carrière in april 2024 aan haar aangeboden werkzaamheden op de locatie van [naam bedrijf] anders zijn dan de door de arbeidsdeskundige als passend omschreven werkzaamheden.

De kantonrechter neemt bij haar oordeel verder in aanmerking dat de deskundige in het rapport van 21 november 2023 weliswaar heeft geoordeeld dat het werk niet passend is, maar dit oordeel niet baseert op de aard van de werkzaamheden die zijn aangeboden, maar op het feit dat onduidelijk is gebleven of het werk in een open (drukke) loods of in een afgesloten (rustige) ruimte is aangeboden. Carrière kon dat toen kennelijk niet achterhalen en onduidelijk is gebleven of de deskundige van het UWV [verweerster] daarover heeft bevraagd, nu het deskundigenrapport slechts rept van een gesprek met de (toenmalige) advocaat van [verweerster] en partijen twisten over de vraag of de deskundige [verweerster] in persoon gesproken heeft. De kantonrechter acht in deze gegeven omstandigheden voldoende redenen aanwezig om het deskundigenoordeel van 21 november 2023 te passeren.

3.11.

Op grond van het voorgaande moet de conclusie luiden dat het aangeboden werk passend was voor [verweerster] en zij, door zonder deugdelijke grond te weigeren deze werkzaamheden te verrichten, niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen als bedoeld in artikel 7:660a BW. Hieruit volgt dat het in dit verband nog door [verweerster] gevoerde verweer dat zij vanaf 21 november 2023 het recht had haar re-integratiewerkzaamheden op te schorten nu het aangeboden werk niet passend was en Carrière weigerde het loon te betalen, niet slaagt.

Is voldaan aan de vereisten van artikel 7:671b lid 5 BW?

3.12.

In artikel 7:671b lid 5 BW is bepaald dat de kantonrechter het verzoek om ontbinding op de e-grond in verband met het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen door de werknemer afwijst, indien: a) de werkgever de werknemer niet eerst schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van die verplichtingen of om die reden de betaling van loon heeft gestaakt en b) de werkgever niet beschikt over een deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 629a, tenzij dit in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd.

3.13.

[verweerster] voert aan dat Carrière niet heeft voldaan aan het hiervoor onder a) omschreven vereiste. Carrière heeft op 27 februari 2023 een brief gestuurd waarin zij het heeft over opschorting van loondoorbetaling wegens weigering van passende werk. Er is dus geen loonstop aangezegd. Opschorting is slechts aan de orde wanneer een werknemer verzuimt mee te werken aan zijn inlichtingenplicht. Een onjuiste formulering dient voor rekening van de werkgever te komen.

3.14.

De kantonrechter heeft hierboven reeds geoordeeld dat het aangeboden werk passend was voor [verweerster] . Nu [verweerster] heeft geweigerd om passende werk te verrichten in het kader van haar re-integratie, heeft Carrière een loonstop in de zin van artikel 7:629 lid 3 jo 7:660a BW mogen toepassen. Het verweer van [verweerster] dat in de brief van 27 februari 2023 van Carrière aan [verweerster] een onjuiste formulering staat (loopopschorting in plaats van loonstop) heeft niet tot gevolg dat de loonsanctie niet rechtsgeldig is. Uit de inhoud van de brief blijkt dat er sprake is van een loonstop als [verweerster] niet meewerkt. Er is geen sprake van een tijdelijke situatie. Bovendien staat vast dat er eerder een loonstop is toegepast over de periode 9 januari tot en met 2 februari 2023. [verweerster] heeft redelijkerwijs dus kunnen begrijpen dat met loonopschorting een loonstop was bedoeld. Niet in geschil is dat Carrière vervolgens met ingang van 27 februari 2023 is overgegaan tot een loonstop en dat deze is verlengd toen [verweerster] op 24 maart 2023 niet verscheen op het haar aangeboden werk. Bij e-mailbericht van 4 maart 2024 heeft Carrière [verweerster] wederom aangemaand mee te werken aan haar re-integratie onder oplegging van een loonstop, omdat zij op 1 maart 2024 voortijdig was gestopt met haar werkzaamheden. Carrière heeft hiermee voldaan aan het vereiste van artikel 7:671b lid 5 sub a BW.

3.15.

[verweerster] voert verder aan dat Carrière niet heeft voldaan het hiervoor onder b) omschreven vereiste, nu aan de deskundige de vraag is voorgelegd of het aangeboden werk op 19 februari 2024 passend was en niet de vraag of [verweerster] genoeg gedaan heeft om weer aan het werk te gaan. Ook dit verweer slaagt niet. In het deskundigenoordeel van 1 mei 2024 wordt immers niet alleen geconcludeerd dat het werk passend is, maar ook dat [verweerster] geen gehoor heeft gegeven aan het welwillende aanbod van Carrière om te starten met 2x2 uur per week. Daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 7:671b lid 5 sub b BW.

Ernstig verwijtbaar?

3.16.

[verweerster] heeft zonder deugdelijke grond haar re-integratieverplichtingen meermalen en gedurende een langere periode geschonden. [verweerster] heeft daarbij herhaaldelijk adviezen van de bedrijfsarts en arbeidsdeskundige en oproepen van haar werkgever om mee te werken aan haar re-integratie naast zich neergelegd. De kantonrechter rekent [verweerster] daarbij tevens aan dat zij, ondanks de uitdrukkelijke uitnodiging van Carrière bij e-mailbericht van 27 februari 2023 om een deskundigenoordeel aan te vragen, daarmee ruim zes maanden heeft gewacht, wat evenmin heeft bijgedragen aan een voortvarende re-integratie. Ook staat vast dat [verweerster] eind juni/begin juli 2024, tijdens de re-integratie, - zonder Carrière daarvan op de hoogte te stellen - naar het buitenland is vertrokken. Het kan zo zijn dat [verweerster] in Polen verder wenst te werken aan haar herstel, maar zij had op zijn minst Carrière van haar vertrek op de hoogte moeten stellen, zodat Carrière daarop passende maatregelen kon nemen. Dat [verweerster] Carrière over haar verblijfplaats in het ongewisse heeft gelaten valt haar te verwijten. Dit alles leidt ertoe dat moet worden geoordeeld dat [verweerster] in ernstige mate in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende verplichtingen die op grond van de wet gelden. Dit betekent dat niet slechts sprake is van verwijtbaar handelen, maar van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten door [verweerster] . In de gegeven omstandigheden kan in redelijkheid van Carrière niet langer worden gevergd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

Herplaatsing

3.17.

Voor ontbinding is verder vereist dat [verweerster] niet binnen een redelijke termijn kan worden herplaatst in een andere passende functie (artikel 7:669 lid 1 BW). Omdat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] ligt het niet voor de hand dat [verweerster] kan worden herplaatst.

Ontbindingsdatum

3.18.

Carrière heeft verzocht de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden.

3.19.

Bij het bepalen van de ontbindingsdatum dient in beginsel rekening te worden gehouden met de geldende opzegtermijn, door het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, waarbij de duur van de ontbindingsprocedure in mindering wordt gebracht, met een minimum van een maand. Indien echter sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten, kan de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter worden bepaald op een eerder tijdstip (artikel 7:671b lid 9 onderdeel b BW). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonsancties, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat. Naar het oordeel van de kantonrechter is een vergelijkbare situatie in dit geval aan de orde. De arbeidsovereenkomst zal dan ook met toepassing van artikel 7:671b lid 9 onderdeel b BW worden ontbonden per

6 september 2024.

Transitievergoeding

3.20.

De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] , zodat in de gegeven omstandigheden geen aanleiding is om een transitievergoeding aan [verweerster] toe te kennen (artikel 7:673 lid 7 sub c BW). De discussie over de ingangsdatum van het dienstverband tussen partijen is, wat daar ook van zij, niet relevant, omdat deze datum alleen ter zake doet voor de berekening van de transitievergoeding.

Proceskosten

3.21.

[verweerster] moet de proceskosten betalen omdat zij zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen. De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Carrière op € 130,- aan griffierecht, € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.079,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend.

Uitvoerbaar bij voorraad

3.22.

Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

4 De beslissing