Rechtbank 's-Gravenhage, 02-06-2010, BN2190, 367654 / HA RK 10-284 Wrakingnummer 2010/11
Rechtbank 's-Gravenhage, 02-06-2010, BN2190, 367654 / HA RK 10-284 Wrakingnummer 2010/11
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 2 juni 2010
- Datum publicatie
- 23 juli 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2010:BN2190
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2010:BP1269, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 367654 / HA RK 10-284 Wrakingnummer 2010/11
Inhoudsindicatie
Verzoek tot wraking afgewezen. Procedurele beslissingen kunnen volgens vaste jurisprudentie, behoudens bijkomende feiten en/of omstandigheden, geen grond voor wraking opleveren. Zodanige feiten en/of omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2010/11
rekestnummer: 367654 / HA RK 10-284
insolventienummer: 08/14F
datum beschikking: 2 juni 2010
BESCHIKKING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
tegen
Mr. [X],
Coördinerend Vice-President van de rechtbank te ’s-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop.
1.1 Bij beschikking van deze rechtbank van 14 september 2006 is aan [verzoeker] (hierna: [verzoeker]) surseance van betaling verleend. Hierbij is mr. [S] als bewindvoerder aangesteld. Op verzoek van mr. [S] is de surseance van betaling bij beschikking van deze rechtbank van 3 januari 2008 beëindigd. Hierbij is [verzoeker] in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. [S] als curator. Bij verzoekschrift ingekomen bij de rechtbank op 7 april 2008 heeft [verzoeker], in zijn hoedanigheid van gemachtigde van twaalf schuldeisers, verzocht mr. [S] als curator in het faillissement te ontslaan. Dit verzoek is bij beschikking van deze rechtbank van 29 mei 2008 afgewezen. Vervolgens heeft de Hoge Raad bij arrest van 16 oktober 2009 deze beschikking vernietigd en het geding verwezen naar deze rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
1.2 Bij brief van 5 november 2009 heeft [verzoeker] in het kader van deze ontslagprocedure verzocht om het houden van een voorlopig getuigenverhoor, waarbij hij acht personen wenste te horen. Bij brief van 7 december 2009 heeft mr. [Y] van de afdeling Insolventies van de rechtbank [verzoeker] bericht dat het verzoek tot ontslag van mr. [S] na verwijzing door de Hoge Raad opnieuw mondeling zou worden behandeld, en wel ten overstaan van een andere rechter, die niet verbonden is aan de afdeling Insolventies, te weten mr. [X]. Voorts is hierbij aan [verzoeker] meegedeeld dat het verzoek om acht getuigen te horen van belang diende te zijn voor de beoordeling van het ontslagverzoek en dat de rechter deze personen zou horen, voor zover hun verklaring in verband met dat ontslagverzoek door hem als relevant werd gezien. Met het oog daarop is [verzoeker] verzocht van elk van de acht betrokkenen een schriftelijke verklaring in te zenden, aan de hand waarvan zou worden beoordeeld in hoeverre hun verklaring voor het ontslagverzoek van belang is, respectievelijk in hoeverre zij op de zitting – die op 28 januari 2010 zou plaatsvinden – zouden worden gehoord. Bij brief van 14 januari 2010 heeft [verzoeker] verzocht de mondelinge behandeling, bepaald op 28 januari 2010, te schorsen totdat er op het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor – na behandeling daarvan conform artikel 187 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – een eindbeslissing zou zijn genomen. Bij brief van 19 januari 2010 heeft mr. [Y] van de afdeling Insolventies [verzoeker] namens mr. [X] bericht dat nu [verzoeker] geen aandacht had besteed aan het verzoek om de getuigenverklaringen aan de rechtbank te bezorgen, de rechter geen aanleiding zag om thans een voorlopig getuigenverhoor te houden en evenmin om het verzoek van [verzoeker] tot aanhouding van de zitting van 28 januari 2010 te honoreren.
1.3 Ter zitting van 28 januari 2010 heeft [verzoeker] in zijn hoedanigheid van gemachtigde zowel mondeling als schriftelijk een verzoek tot wraking van mr. [X] gedaan. De mondelinge behandeling van dit wrakingsverzoek vond plaats op 1 maart en 29 maart 2010. Bij beschikking van 12 april 2010 is het wrakingsverzoek afgewezen.
1.4 Vervolgens is namens verzoekers tegen de beslissing van mr. [X] tot afwijzing van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor op 31 mei 2010 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Gravenhage. [verzoeker] heeft bij faxbericht d.d. 31 mei 2010 de rechtbank op de hoogte gesteld van het ingestelde hoger beroep en heeft verzocht de mondelinge behandeling in de bodemprocedure betreffende het ontslag curator op 2 juni 2010 aan te houden in afwachting van een beslissing in hoger beroep.
1.5 Bij faxberichten d.d. 1 juni 2010 heeft de rechtbank [verzoeker] bericht dat er geen aanleiding is om de behandeling van 2 juni 2010 uit te stellen.
1.6 Op 1 juni 2010 is door [verzoeker] schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend. Het wrakingsverzoek is voorgelegd aan de wrakingskamer. Ter zitting heeft de wrakingskamer na de zaak mondeling te hebben behandeld na beraad direct mondeling uitspraak gedaan, waarvan op 2 juni 2010 een aantekening mondelinge beschikking is verstrekt.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 2 juni 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker [verzoeker] is, alhoewel hij goed is opgeroepen, niet verschenen. Mr. [X] is verschenen, alsmede de belanghebbende mr. [S], vergezeld van zijn kantoorgenoot mr. [kantoorgenoot]
3. Het standpunt van verzoeker.
[verzoeker] stelt ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek het volgende. Uit het proces-verbaal van de wrakingszitting d.d. 1 maart 2010 blijkt dat mr. [X] heeft verklaard dat hij het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor heeft afgewezen omdat hij van [verzoeker] niet de verzochte schriftelijke verklaringen van de beoogde getuigen had ontvangen. Tegen deze beslissing tot afwijzing van 1 maart 2010 is hoger beroep ingesteld en om die reden is door [verzoeker] namens verzoekers verzocht de behandeling van de bodemprocedure, betreffende het ontslag curator, aan te houden in afwachting van een beslissing in hoger beroep. De afwijzing van dit verzoek tot aanhouding door mr. [X] is voor [verzoeker] reden om onderhavig wrakingsverzoek in te dienen.
4. Het standpunt van mr. [X].
Mr. [X] stelt zich op het standpunt dat ter zitting van 1 maart 2010 geen beslissing is genomen tot afwijzing van het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor, doch dat zijn verklaring ter zitting een samenvatting betrof van hetgeen was verwoord in de brief van 19 januari 2010 van de rechtbank. Volgens mr. [X] staat er geen hoger beroep open tegen deze preparatoire beslissing en voor zover dat wel het geval zou zijn is het hoger beroep niet tijdig ingediend.
Voorts stelt mr. [X] dat zijn beslissing tot voortzetting van de behandeling van de bodemprocedure betreffende het ontslag curator noch reden is om vast te stellen dat hij partijdig zou zijn noch dat hiermee de schijn van partijdigheid zou zijn gewekt, zodat er geen grond is voor wraking.
Nu volgens mr. [X] het wrakingverzoek is ingediend om de behandeling in de bodemprocedure uit te stellen en hij meer wrakingsverzoeken voorziet gelet op de in het verleden door [verzoeker] gedane wrakingsverzoeken, verzoekt hij te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen.
Belanghebbende mr. [S] heeft zich ter zitting aangesloten bij het standpunt van mr. [X].
5. Beoordeling.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven leveren niet een uitzonderlijke omstandigheid op die zodanige vrees ten aanzien van deze rechter kan rechtvaardigen. Daartoe is het volgende redengevend
Daargelaten of en wanneer sprake is geweest van een afwijzing op het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor en daargelaten of tijdig hoger beroep is ingesteld door verzoekers, de beslissing van mr. [X] om de behandeling van de procedure voort te zetten en geen aanhouding te verlenen is een procedurele beslissing. Dergelijke beslissingen kunnen volgens vaste jurisprudentie, behoudens bijkomende feiten en/of omstandigheden, geen grond voor wraking opleveren. Zodanige feiten en/of omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Daarbij komt dat voor zover het hoger beroep tijdig zou zijn ingesteld, dit geen schorsende werking heeft zodat de beslissing de behandeling voort te zetten te rechtvaardigen is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven geen grond te vrezen dat het deze rechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt.
Voorts is de wrakingskamer van oordeel dat voldoende is gebleken dat [verzoeker] misbruik maakt van zijn bevoegdheid wraking te verzoeken nu een tweede verzoek tot wraking ten aanzien van dezelfde rechter wordt afgewezen. Het verzoek om toekomstige wrakingsverzoeken niet in behandeling te nemen zal derhalve worden toegewezen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
6. Beslissing.
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak terstond wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van mr. [X] niet in behandeling wordt genomen;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• [verzoeker] in zijn hoedanigheid van gemachtigde;
• mr. [S], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [verzoeker];
• mr. D.R. van der Meer, rechter-commissaris;
• de rechter mr. [X].
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2010 door mrs. E. Timmermans, S.J. Hoekstra-van Vliet en S.W.E. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Lamers als griffier.