Home

Rechtbank Utrecht, 02-02-2005, AS4678, 350751 CV 04-2466

Rechtbank Utrecht, 02-02-2005, AS4678, 350751 CV 04-2466

Gegevens

Instantie
Rechtbank Utrecht
Datum uitspraak
2 februari 2005
Datum publicatie
2 februari 2005
ECLI
ECLI:NL:RBUTR:2005:AS4678
Zaaknummer
350751 CV 04-2466

Inhoudsindicatie

aandelenlease

. In februari 2000 heeft [gedaagde in conventie] met Dexia een overeenkomst gesloten onder de naam "WinstVerDriedubbelaar"

[...]

7. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde in conventie] luidt dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met de WCK.

[...]

De conclusie moet zijn dat de wet beoogt ook een niet eerder “bedachte” vorm van con-sumentenkrediet als effectenlease onder zijn toepassingsbereik te brengen, mits de be-treffende transactie naar zijn strekking een krediettransactie is. Daarmee heeft Dexia, tegen de achtergrond van het innovatieve karakter van haar effectenlease product, reke-ning behoren te houden.

[...]

13. Daar komt bij dat de effectenlease constructie naar het oordeel van de kantonrechter in elk geval valt onder de definitie van de kredietovereenkomst in Richtlijn 87/102/EEG, PB12.2.1987, L 42/48 zoals laatstelijk gewijzigd op 16 februari 1998. De kantonrechter acht bij de uitlegging van de WCK als hiervoor gegeven de verdragsrechtelijke opdracht om richtlijnconform te interpreteren niet doorslaggevend maar beschouwt die wel als een krachtig argument om de nationale wet in de richting van conformiteit te interprete-ren.

Ook door die werking van de communautaire regelgeving behoeft Dexia niet verrast te zijn.

14. Volgens art. 9 WCK is het verboden zonder daartoe verleende vergunning krediet te verlenen.

Ambtshalve is de kantonrechter gebleken dat Dexia ten tijde van het aangaan van de onderhavige overeenkomst niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK beschik-te. Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) mee dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met een dwingende wetsbepaling.

[...]

16. Omdat de overeenkomst nietig blijkt te zijn heeft de rechtsgrond die ten grondslag lag aan de door partijen verrichte prestaties van meet af aan ontbroken. Hetgeen ter uit-voering van de overeenkomst over en weer is betaald dient daarom als onverschuldigd in beginsel te worden terugbetaald (art. 6:203 e.v. BW). Het uitgangspunt hierbij is dat beide partijen hersteld dienen te worden in de situatie waarin zij zich bevonden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Dit uitgangspunt brengt mee dat de aangekochte aandelen voor rekening van Dexia blijven en dat Dexia niets te vorderen heeft van [gedaagde in conventie], nu de aankoopprijs van de aandelen gelijk is aan het ter beschikking gestelde geldbedrag. Voorts dient Dexia de door [gedaagde in conventie] betaalde rente als onverschuldigd aan [gedaagde in conventie] terug te betalen.

17. Met betrekking tot de gevolgen van de nietigheid overweegt de kantonrechter het volgende. Vast staat dat [gedaagde in conventie] geld in aandelen heeft willen steken en dus heeft geweten, althans heeft behoren te weten, dat daaraan het risico van waardedaling is ver-bonden. Nu dat risico zich heeft gerealiseerd is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet wordt gedaan. Aannemelijk is immers dat de nietigheid van de overeenkomst in rechte alleen aan de orde is gekomen doordat de aandelen in waarde zijn gedaald. De waardedaling dient dan ook voor een deel voor rekening van [gedaagde in conventie]ren-beek te blijven, doch niet verder dan voor het deel waarvan aannemelijk is dat hij het risico heeft kunnen overzien, in deze gelijk te stellen aan de waardedaling van de AEX-index gedurende de looptijd van de overeenkomst. Dit brengt mee dat op het aan [gedaagde in conventie] in beginsel te restitueren bedrag (de betaalde rente) in mindering mag worden gebracht een bedrag dat overeenkomt met het percentage van dat bedrag waarmee de AEX-index is gedaald in de periode van 3 februari 2000, de aankoopdatum van de aandelen, tot 3 februari 2003, het tijdstip waarop de voor 36 maanden aangegane overeen-komst tot een einde kwam (vergelijk ook de uitspraak van de Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 te vinden op www.dsi.nl).

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

SECTOR KANTON, LOCATIE AMERSFOORT

Vonnis in de zaak van:

de naamloze vennootschap

DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

verder ook te noemen: Dexia,

eisende partij in conventie,

verwerende partij in reconventie,

gemachtigde: mr. H. Post, advocaat te Helmond,

rolgemachtigde: F.A.Th. Vrauwdeunt, gerechtsdeurwaarder te Utrecht,

tegen:

[GEDAAGDE IN CONVENTIE],

wonende te Elst,

verder ook te noemen: [gedaagde in conventie]

gedaagde partij in conventie,

eisende partij in reconventie,

gemachtigde: mr. N.H.A. van Duuren, advocaat te Leiden.

Verloop van de procedure

Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van de sector handels- en familierecht van deze rechtbank van 14 april 2004 (rol-nummer 169150/HAZA 03-2168), waarbij de zaak ter behandeling is verwezen naar de kantonrechter.

Vervolgens heeft Dexia gerepliceerd in conventie en geantwoord in reconventie en heeft [gedaagde in conventie] gedupliceerd in conventie en gerepliceerd in reconventie. Dexia heeft ten slotte gedupliceerd in reconventie.

Hierna is uitspraak bepaald.

Motivering in conventie en in reconventie

1. Tussen partijen staan de volgende feiten vast.

a. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere N.V. te Amsterdam, tevens handelende onder de naam Legio, op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V., welke vennootschappen hierna alle wor-den aangeduid als Dexia.

b. In februari 2000 heeft [gedaagde in conventie] met Dexia een overeenkomst gesloten onder de naam "WinstVerDriedubbelaar" (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [gedaagde in conventie] van Dexia een door haar aangekocht pakket aandelen/effecten met een aankoopbedrag van €19.588,14 (ƒ 43.166,58) least voor een leasesom van € 23.698,26 (ƒ 52.224,09). Deze leasesom is opgebouwd uit het voormelde aankoopbedrag en een bedrag van € 4.110,12 (ƒ 9.057,51) aan rente. Op de overeenkomst zijn de "Bijzondere Voorwaarden Ef-fecten Lease" van toepassing.

c. [gedaagde in conventie] diende volgens de overeenkomst de genoemde leasesom als volgt aan Dexia te voldoen:

- gedurende de looptijd van de overeenkomst elke maand, in totaal dus 36 keer, een maandtermijn van € 114,17 (ƒ 251,60) op of omstreeks de 1e dag van iedere maand;

- € 45,38 (ƒ 100,--) op of omstreeks de 35e maand;

- € 19.542,76 (ƒ 43.066,58) aan het einde van de overeenkomst, volgens de over-eenkomst in principe te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aande-len/effecten (in de overeenkomst ook "waarden" genoemd).

d. Artikel 5. van de overeenkomst luidt: "Zodra lessee al datgene aan Legio-Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij beho-rende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden."

a. Dexia heeft aan het einde van de looptijd van de overeenkomst een eindafre-kening opgesteld, waarin is vermeld dat de opbrengst van de verkoop van de aandelen € 10.951,38 bedraagt en dat [gedaagde in conventie] een bedrag van € 8.750,93 aan haar dient te voldoen.

2. Dexia vordert in conventie dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in conventie] veroordeelt om aan haar te betalen € 10.072,95, bestaande uit een na de eindafrekening openstaande hoofdsom van € 8.750,93, contractuele rente ad 0,96% per maand hierover vanaf 3 februari 2003 tot en met 29 augustus 2003 groot € 533,05 alsme-de buitengerechtelijke incassokosten van € 788,97, vermeerderd met de contractuele rente, althans de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 30 augustus 2003 en de pro-ceskosten.

3. [gedaagde in conventie] voert verweer tegen de vordering van Dexia en concludeert tot afwijzing daarvan. [gedaagde in conventie] heeft tevens verzocht om aanhouding van deze procedure totdat in de procedure van de Stichting Leaseverlies vonnis zal zijn gewezen.

4. In reconventie vordert [gedaagde in conventie]

te verklaren voor recht dat de overeenkomst door haar echtgenoot buitengerechtelijk is vernietigd;

te verklaren voor recht dat de overeenkomst wegens dwaling, althans bedrog of misbruik van omstandigheden is vernietigd;

ontbinding van de overeenkomst wegens toerekenbare tekortkoming van Dexia;

alsmede terugbetaling van € 4.110,12 vermeerderd met wettelijke rente, terugbetaling van € 45,38 en terugbetaling van al hetgeen waartoe zij in conventie mocht worden ver-oordeeld.

5. Bij conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie heeft Dexia haar vordering voorwaardelijk gewijzigd, in die zin dat zij, indien haar vordering in conventie wordt afgewezen en het beroep van [gedaagde in conventie] op vernietiging dan wel ontbinding slaagt, met een beroep op artikel 6:278 Burgerlijk Wetboek (BW) veroordeling van [gedaagde in conventie] vordert tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoop-waarde van de effecten verminderd met de waarde van de effecten op de datum van vernietiging of ontbinding van de overeenkomst, althans de waarde op het moment van verkoop.

6. Bij conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie heeft [gedaagde in conventie] een beroep gedaan op nietigheid van de overeenkomst wegens strijd met de Wet op het con-sumentekrediet (WCK). Dexia heeft bestreden dat de WCK van toepassing is.

7. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde in conventie] luidt dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met de WCK.

1. De kredietsom bedraagt in het onderhavige geval € 19.588,14 en blijft daarmee onder de in artikel 3 lid 1 WCK genoemde limiet.

9. In de WCK wordt onder krediettransactie verstaan iedere overeenkomst en ieder sa-menstel van overeenkomsten met de strekking dat:

- door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK),

- door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer het genot van een roerende zaak wordt verschaft of een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst wordt verleend en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 2 WCK).

Blijkens de Memorie van Toelichting staat in de wet centraal het begrip krediettransac-tie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te omvatten. Daarbij is uitgangspunt dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende ele-menten waaruit een krediettransactie kan bestaan.

10. De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich hierdoor dat Dexia als aanbieder van de aandelen aan [gedaagde in conventie] ter financiering van die aandelen een bedrag ter beschik-king heeft gesteld, waarover [gedaagde in conventie] periodiek rente diende te betalen en welk be-drag [gedaagde in conventie] aan het einde van de looptijd diende terug te betalen.

Voor de vraag of de WCK van toepassing is op een overeenkomst met deze kenmerken is allereerst van belang of de overeenkomst geacht moet worden een relevante vorm van consumentenkrediet te zijn, met andere woorden of het hier gaat om een transactie waarvoor de wet beoogt de consument bescherming te bieden.

De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is. Als gevolg van de marktstrategie van de aanbieders, waaronder Dexia, is de effectenleaseconstructie door (potentiële) afnemers in toenemende mate opgevat als een voor iedereen toegankelijke mogelijkheid om een graantje mee te pikken van de gunstige beursontwikkelingen.

Daarbij is door de aanbieders de nadruk gelegd op het reeds profiteren, met andere woorden consumeren, van het genot verbonden aan de aandelen die met geleend geld zijn, respectievelijk nog zullen worden, aangeschaft vóórdat de eigendom is overgedra-gen. Aldus is naar het oordeel van de kantonrechter naar de strekking sprake van een krediettransactie als waarop de wet ziet.

11. De kantonrechter stelt vast dat noch uit de bewoordingen van de wet, noch uit de parlementaire geschiedenis valt op te maken dat de wetgever effectenlease constructies als de onderhavige expliciet onder de werking van de wet heeft willen brengen.

Tegen deze achtergrond dient de vraag te worden beantwoord of Dexia thans nadeel dient te ondervinden van de vaststelling dat een overeenkomst als de onderhavige naar haar strekking valt onder de reikwijdte van de WCK, met andere woorden of de rechts-zekerheid toelaat dat de beschermende werking van de wet zich, niettegenstaande voormelde vaststelling, uitstrekt tot de effectenlease constructie.

12. Met de effectenleaseconstructie heeft Dexia een complex financieel product aange-boden dat nieuwe mogelijkheden bood die tot dan toe niet waren voorzien. Zoals hier-voor is vastgesteld is dat product naar zijn aard een krediettransactie als bedoeld in de WCK. Concreet is nu de vraag of Dexia aan het feit dat noch sprake is van het daadwer-kelijk ter beschikking stellen van een geldsom, noch van het verschaffen van roerende zaken, de zekerheid heeft mogen ontlenen dat de werking van de wet aan de effectenlea-se constructie voorbij zou gaan.

Dat is niet het geval. Wie nieuwe (maatschappelijke, financiële, technologische of ande-re) ontwikkelingen introduceert heeft er rekening mee te houden dat het recht daarmee, zoveel als mogelijk, gelijke tred zal trachten te houden. De WCK biedt die mogelijkheid. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat het toepassingsbereik van de WCK op principiële gronden is beperkt tot roerende zaken.

Voorts beoogt de wet, zoals hiervoor is overwogen, alle relevante vormen van consu-mentenkrediet te omvatten, waarbij uitgangspunt is dat de wet een feitelijke omschrij-ving geeft van de verschillende elementen waaruit een krediettransactie kan bestaan, omdat bij een meer formeel-juridische benadering het gevaar bestaat van ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren.

De conclusie moet zijn dat de wet beoogt ook een niet eerder “bedachte” vorm van con-sumentenkrediet als effectenlease onder zijn toepassingsbereik te brengen, mits de be-treffende transactie naar zijn strekking een krediettransactie is. Daarmee heeft Dexia, tegen de achtergrond van het innovatieve karakter van haar effectenlease product, reke-ning behoren te houden.

13. Daar komt bij dat de effectenlease constructie naar het oordeel van de kantonrechter in elk geval valt onder de definitie van de kredietovereenkomst in Richtlijn 87/102/EEG, PB12.2.1987, L 42/48 zoals laatstelijk gewijzigd op 16 februari 1998. De kantonrechter acht bij de uitlegging van de WCK als hiervoor gegeven de verdragsrechtelijke opdracht om richtlijnconform te interpreteren niet doorslaggevend maar beschouwt die wel als een krachtig argument om de nationale wet in de richting van conformiteit te interprete-ren.

Ook door die werking van de communautaire regelgeving behoeft Dexia niet verrast te zijn.

14. Volgens art. 9 WCK is het verboden zonder daartoe verleende vergunning krediet te verlenen.

Ambtshalve is de kantonrechter gebleken dat Dexia ten tijde van het aangaan van de onderhavige overeenkomst niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK beschik-te. Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) mee dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met een dwingende wetsbepaling. De overeenkomst tussen partij-en is nietig, en niet vernietigbaar, omdat artikel 9 WCK niet uitsluitend ziet op de be-scherming van een van de partijen bij de overeenkomst. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het vergunningenstelsel ook strekt ter bescherming van een algemeen belang en wel een goed functionerende markt voor consumentenkredieten. Nu de WCK wel mede be-oogt consumenten te beschermen tegen onvoldoende informatie en ondeskundig optre-den is er geen reden om te veronderstellen dat de uitzondering van artikel 3:40 lid 3 BW (de wetsbepaling heeft niet de strekking de geldigheid van de daarmee strijdige rechts-handelingen aan te tasten) van toepassing is.

15. Nu de kantonrechter tot dit oordeel komt op grond van het ontbreken van een ver-gunning en partijen in deze zaak daarover nog niet hebben gedebatteerd, ligt het voor de hand hen in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten. In het onderhavige geval wordt daarvan afgezien omdat de stellingen van Dexia, de partij die daar primair belang bij heeft, de kantonrechter ambtshalve bekend zijn en, voor zover zij een andere conclusie voorstaan, worden verworpen (vergelijk de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 26 januari 2005, LJN AS4156).

16. Omdat de overeenkomst nietig blijkt te zijn heeft de rechtsgrond die ten grondslag lag aan de door partijen verrichte prestaties van meet af aan ontbroken. Hetgeen ter uit-voering van de overeenkomst over en weer is betaald dient daarom als onverschuldigd in beginsel te worden terugbetaald (art. 6:203 e.v. BW). Het uitgangspunt hierbij is dat beide partijen hersteld dienen te worden in de situatie waarin zij zich bevonden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Dit uitgangspunt brengt mee dat de aangekochte aandelen voor rekening van Dexia blijven en dat Dexia niets te vorderen heeft van [gedaagde in conventie], nu de aankoopprijs van de aandelen gelijk is aan het ter beschikking gestelde geldbedrag. Voorts dient Dexia de door [gedaagde in conventie] betaalde rente als onverschuldigd aan [gedaagde in conventie] terug te betalen.

17. Met betrekking tot de gevolgen van de nietigheid overweegt de kantonrechter het volgende. Vast staat dat [gedaagde in conventie] geld in aandelen heeft willen steken en dus heeft geweten, althans heeft behoren te weten, dat daaraan het risico van waardedaling is ver-bonden. Nu dat risico zich heeft gerealiseerd is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet wordt gedaan. Aannemelijk is immers dat de nietigheid van de overeenkomst in rechte alleen aan de orde is gekomen doordat de aandelen in waarde zijn gedaald. De waardedaling dient dan ook voor een deel voor rekening van [gedaagde in conventie]ren-beek te blijven, doch niet verder dan voor het deel waarvan aannemelijk is dat hij het risico heeft kunnen overzien, in deze gelijk te stellen aan de waardedaling van de AEX-index gedurende de looptijd van de overeenkomst. Dit brengt mee dat op het aan [gedaagde in conventie] in beginsel te restitueren bedrag (de betaalde rente) in mindering mag worden gebracht een bedrag dat overeenkomt met het percentage van dat bedrag waarmee de AEX-index is gedaald in de periode van 3 februari 2000, de aankoopdatum van de aandelen, tot 3 februari 2003, het tijdstip waarop de voor 36 maanden aangegane overeen-komst tot een einde kwam (vergelijk ook de uitspraak van de Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 te vinden op www.dsi.nl).

18. Hetgeen partijen verder over en weer hebben gesteld, ook in verband met het ver-zoek om aanhouding, kan niet tot een ander oordeel leiden en behoeft daarom geen bespreking meer.

19. Uit het voorgaande volgt dat de vordering in conventie moet worden afgewezen. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.

20. De vordering in reconventie kan als volgt worden toegewezen. De kosten van de procedure in reconventie zullen worden gecompenseerd in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

De kantonrechter:

in conventie

wijst de vordering af;

veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, tot op heden aan de kant van [gedaagde in conventie] begroot op € 540,-;

in reconventie

veroordeelt Dexia om aan [gedaagde in conventie] tegen bewijs van kwijting terug te betalen een be-drag van € 4.110,12, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de diverse tijdtippen van betaling door [gedaagde in conventie] tot de voldoening;

bepaalt dat Dexia op dit bedrag in mindering mag brengen een bedrag dat overeenkomt met het percentage van € 4.110,12 waarmee de AEX-index is gedaald in de periode van 3 februari 2000 tot 3 februari 2003;

veroordeelt Dexia om aan [gedaagde in conventie] tegen bewijs van kwijting terug te betalen een be-drag van € 45,38;

verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten tussen partijen in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 2 februari 2005.