Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-12-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:8235, 5403291_E21122016

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-12-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:8235, 5403291_E21122016

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 december 2016
Datum publicatie
23 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:8235
Formele relaties
Zaaknummer
5403291_E21122016

Inhoudsindicatie

Arbeidszaak; Wwz; artikel 7:673 lid 4 sub b BW; opvolgend werkgeverschap na faillissement.

Uitspraak

Kanton

Bergen op Zoom

zaak/rolnr.: 5403291 AZ VERZ 16-105

Beschikking d.d. 21 december 2016 in de zaak van:

[voornaam verzoekster] [verzoekster],

wonende te [woonplaats] ,

verzoekende partij,

verder te noemen: ‘ [verzoekster] ’,

gemachtigde: mr. E.J. Warnar, werkzaam bij stichting Univé Rechtshulp te Assen,

tegen

de besloten vennootschap [naam verweerder],

gevestigd te [vestigingsplaats] , aan het adres [adres] ,

verwerende partij,

verder te noemen: ‘ [verweerster] ’,

gemachtigde: mr. E.W. Kingma, advocaat te Leeuwarden.

1 Het procesverloop

1.1.

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende stukken:

  1. het verzoekschrift met producties, ter griffie ontvangen op 3 oktober 2016;

  2. het verweerschrift met producties;

  3. de door mr. Warnar nagezonden productie 15, ter griffie ontvangen op 1 november 2016;

  4. e door mr. Warnar nagezonden productie 16, ter griffie ontvangen op 7 november 2016;

1.2.

Op 9 november 2016 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Uit de aantekeningen van de griffier en het daarbij behorende audiëntieblad volgt wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Door mr. Kingma is een pleitnota overgelegd.

1.3.

Hierna is uitspraak bepaald.

2 De feiten

2.1.

[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] , is in juli 1992 in dienst getreden bij [bedrijf 1] en vervolgens bij [bedrijf 2] .

2.2.

[bedrijf 2] . heeft op 7 februari 2013 haar statutaire- en handelsnaam veranderd in [handelsnaam bedrijf 3] (verder te noemen: ‘ [bedrijf 3] ’). [bedrijf 3] is op 26 februari 2013 failliet verklaard.

2.3.

Op 12 februari 2013 zijn de vennootschappen [handelsnaam bedrijf 4] (verder te noemen: ‘ [bedrijf 4] ’) en [naam verweerder] (‘ [verweerster] ’) opgericht. De laatste functie die [verzoekster] bij [verweerster] vervulde, was die van ‘ [functie] ’, met een salaris van € 2.460,91 bruto per maand.

2.4.

Op 12 mei 2016 heeft [verweerster] bij het UWV toestemming voor het ontslag van [verzoekster] aangevraagd. Het UWV heeft bij besluit van 3 juni 2016 aan [verweerster] toestemming gegeven om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen, op grond van bedrijfseconomische omstandigheden. [verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] per brief van 7 juni 2016 opgezegd per 1 augustus 2016.

2.5.

[verweerster] heeft aan [verzoekster] een transitievergoeding betaald van € 2.461,00 bruto.

3 Het verzoek

3.1.

[verzoekster] verzoekt [verweerster] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 22.968,00 bruto aan (ontbrekende) transitievergoeding en een bedrag van € 4.921,82 bruto aan vergoeding wegens onregelmatige opzegging als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 BW, beide te vermeerderen met de wettelijke rente en onder overlegging van een deugdelijke en overzichtelijke specificatie.

3.2.

Aan dit verzoek legt [verzoekster] – kort samengevat – het volgende ten grondslag. [verzoekster] is vanaf 17 juli 1992 aansluitend in dienst geweest bij [bedrijf 1] , [bedrijf 2] . en [bedrijf 3] . [bedrijf 3] is op 26 februari 2013 failliet verklaard. Op 14 maart 2013 is een akkoord bereikt over de doorstart van [bedrijf 3] , waarbij de activiteiten van [bedrijf 3] zijn voortgezet door [verweerster] . [verzoekster] is vervolgens per 1 april 2013 bij [verweerster] in dienst getreden. Zij had daar dezelfde functie, taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden als bij [bedrijf 3] , werkte met dezelfde systemen, onder dezelfde arbeidsvoorwaarden en had voor en na faillissement dezelfde baas. [verweerster] moet dan ook redelijkerwijze geacht worden de rechtsopvolger van [bedrijf 3] te zijn, zodat – conform artikel 7:673 lid 4 sub b BW – voor de bepaling van de hoogte van de transitievergoeding de dienstjaren vanaf 17 juli 1992 moeten worden meegenomen. Daarnaast had [verweerster] met inachtneming van de correcte opzegtermijn de arbeidsovereenkomst tegen 1 oktober 2016 kunnen opzeggen. De door [verweerster] gedane opzegging tegen 1 augustus 2016 was dus onregelmatig, zodat [verweerster] een vergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW verschuldigd is, aldus [verzoekster] .

4 Het verweer

5 De beoordeling

6 De beslissing