Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4839, AWB- 20_907

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4839, AWB- 20_907

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 september 2021
Datum publicatie
1 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4839
Formele relaties
Zaaknummer
AWB- 20_907

Inhoudsindicatie

WABOA

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/907 WABOA

gemachtigde: mr. M.A.E. in ‘t Veld,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 december 2019 (bestreden besluit) van verweerder inzake een geweigerde omgevingsvergunning voor het legaliseren van een terras in de achtertuin van [naam B.V.] aan de [adres] te [plaatsnaam] .

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 30 september 2020, tegelijkertijd met de behandeling van het beroep van [naam B.V.] met zaaknummer BRE 20/273 HOREC. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens heeft eiser als deskundige naar de zitting meegebracht [naam] ( [naam adviesbureau] ). Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] .

De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) opgedragen om akoestisch onderzoek te verrichten.

De StAB heeft op 15 februari 2021 rapport uitgebracht.

Partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid om op het rapport van de StAB te reageren.

Op 13 juli 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Eiser is eigenaar van het pand en perceel aan de [adres] te [plaatsnaam] . Bij besluit van 5 augustus 2014 heeft het college aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van het gebruik van het pand als kantoor naar het gebruik als Horeca-I. Dit besluit is onherroepelijk. Inmiddels is in het pand aan de [adres] te [plaatsnaam] [naam B.V.] gevestigd.

Op 7 juli 2016 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor het in gebruik kunnen nemen van de achtertuin als terras. Bij besluit van 23 augustus 2016 (primair besluit) heeft het college op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) geweigerd een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘gebruiken van gronden en/of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ te verlenen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het gebruiken van de achtertuin als terras het normaal gebruik van de tuin overstijgt.

Het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit is door het college bij besluit van 18 mei 2017 gegrond verklaard, waarbij het primaire besluit is herroepen in die zin dat het primaire besluit is ingetrokken. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat in het primaire besluit de aanvraag ten onrechte is beoordeeld op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en negende lid, bijlage II van het Bor. Het college heeft daarbij aangegeven dat alsnog de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt gevolgd.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 mei 2017 (zaaknummer BRE 17/4810). Bij uitspraak van 8 december 2017 heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. In die uitspraak is – onder meer – overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet bevoegd is om met toepassing van artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruiken van de tuin als terras.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft op 20 februari 20191 de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Volgens de AbRS heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet bevoegd is om met toepassing van artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning te verlenen en dat dus de uitgebreide voorbereidingsprocedure had moeten worden gevolgd. De AbRS heeft daarbij ook het besluit van het college van 18 mei 2017 vernietigd.

Bij het bestreden besluit heeft het college een nieuw besluit genomen op de bezwaren van eiser. De bezwaren zijn daarbij gegrond verklaard. Het college heeft nu het primaire besluit in heroverweging in stand gelaten, met een verbeterde motivering. Die motivering komt erop neer dat het college geen medewerking wil verlenen aan het realiseren van een terras aan de achterzijde van het pand vanwege de strijd met een goede ruimtelijke ordening.

2. Eiser betwist dat een terras aan de achterzijde van het pand in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Eiser is het er niet mee eens dat het college zijn nieuwe terrassenbeleid aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Eiser wijst erop dat hij zijn aanvraag al in 2016 heeft ingediend, een jaar voordat er over de terrassen nieuwe afspraken zijn gemaakt. Daarbij merkt eiser ook op dat het nieuwe terrassenbeleid enkel ziet op terrassen in het openbaar gebied. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college zijn aanvraag had moeten toetsen aan de regels van het bestemmingsplan en niet aan het terrassenbeleid.

Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat hij niet voldoet aan het beleid planologisch strijdig gebruik.

3. In artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo – voor zover hier van belang – is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is – voor zover van belang – bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:

  1. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,

  2. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

  3. indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

4. Het perceel [adres] te [plaatsnaam] is gelegen in het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’. Op het perceel rusten de enkelbestemming ‘Centrum’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 4’ en ‘Waarde – Cultuurhistorie 1’.

Niet in geschil is dat het in gebruik nemen van de tuin als terras in strijd is met het bestemmingsplan (artikel 4.3). Evenmin is in geschil dat het bestemmingsplan geen afwijkingsbevoegdheid bevat, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wabo.

De rechtbank dient te beoordelen of het college in redelijkheid heeft besloten om een omgevingsvergunning voor het ‘afwijken van het bestemmingsplan’ te weigeren. Voorop dient te worden gesteld dat de bevoegdheid van het college, om wel of niet van het bestemmingsplan af te wijken, door de rechtbank terughoudend moet worden getoetst.

5. Op grond van artikel 4 van bijlage II bij het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan – onder meer – in aanmerking (onderdeel 9): het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.

Met betrekking tot de bevoegdheid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo in combinatie met artikel 4 van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning te verlenen heeft het college beleidsregels vastgesteld, die zijn neergelegd in het ‘Beleid planologisch strijdig gebruik’, vastgesteld op 14 juni 2016 en in werking getreden op 24 juli 2016 (het beleid). Nu deze regels van kracht waren ten tijde van het bestreden besluit, heeft het college terecht aan deze regels getoetst. Dat de aanvraag van eiser van voor 14 juni 2016 dateert, is daarbij niet van belang.

Onder artikel 2.1 van het beleid zijn de volgende algemene regels gesteld.

  1. De aanvraag is uitvoerbaar volgens wet- en regelgeving.

  2. De aanvraag past binnen het gemeentelijk beleid, zoals vastgelegd in nota’s en visies en mag de uitvoering van beleid/een bestemmingsplan dat in voorbereiding is niet bemoeilijken.

  3. De milieuhygiëne mag niet substantieel verslechteren voor woonfuncties en functies voor (beperkt) kwetsbare groepen (zoals scholen en zorginstellingen) in de omgeving.

  4. De milieuhygiëne voldoet aan wettelijke normen voor andere functies dan genoemd in het vorige punt, waarbij de handreiking met betrekking tot “Bedrijven en milieuzonering” (VNG) in acht wordt genomen.

  5. De nieuwe activiteit mag niet leiden tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden voor omliggende functies.

  6. De verkeersintensiteit mag niet substantieel toenemen. De verkeerstoename mag niet toenemen boven de maximale capaciteit van de aanwezige infrastructuur met betrekking tot woonfuncties en functies voor kwetsbare groepen (zoals scholen en zorginstellingen) in de omgeving.

  7. De privacy van woonfuncties in de omgeving mag door het nieuwe gebruik niet substantieel afnemen.

In artikel 2.2.9 van het beleid is, ten aanzien van onderdeel 9 van artikel 4, bijlage II bij het Bor (Gebruiken van bouwwerken en aansluitende terreinen), bepaald dat afwijken alleen mogelijk is:

1. voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis, al dan niet in het hoofdgebouw en/of een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk, mits:

  1. de activiteit ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;

  2. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner of bewoners (maximaal twee);

  3. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 60 m²;

  4. e activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving;

  5. het gebruik geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer heeft en geen onevenredige toename in de parkeerbehoefte veroorzaakt;

  6. er geen sprake is van detailhandel, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel voor zover deze ten hoogste 30% van het voor een beroep en bedrijf aan huis ter beschikking staande vloeroppervlak gebruikt.

2. voor ander gebruik, met dien verstande dat:ander gebruik ten behoeve van detailhandel, internetwinkels met een afhaalbalie en kantoren met een baliefunctie, enkel mogelijk is in de (bestemde) centrum- en/of kernwinkelgebieden van Zevenbergen, Klundert, Fijnaart en Willemstad.

6. Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat geen medewerking wordt verleend aan het realiseren van een terras aan de achterzijde van het pand, omdat dit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Specifiek bestaat er volgens het college strijd met de algemene regels onder 3, 5 en 7 van artikel 2.1 van het beleid alsook met het recent vastgestelde terrassenbeleid. Het college heeft zich daarbij tevens gebaseerd op akoestisch onderzoek van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB).

7. De OMWB heeft in opdracht van de gemeente Moerdijk onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelastingen vanwege het gebruik van het terras achter [naam B.V.] en heeft daarvan op 10 december 2019 rapport uitgebracht. Geconcludeerd is dat, wanneer het terras aan de achterzijde van het hotel de gehele dag- en avondperiode in gebruik is met ten hoogste 14 hotelgasten, ter hoogte van de achtergevels van drie nabij gelegen woningen van derden niet aan de richtwaarden kan worden voldaan. De richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) wordt volgens de OMWB met ten hoogste 1 dB overschreden. De richtwaarden voor de optredende pieken als gevolg van het gebruik van het terras, de maximale geluidniveaus, passen volgens de OMWB wel binnen de gehanteerde richtwaarden.

De OMWB heeft ook onderzocht welke maatregelen kunnen worden getroffen om de berekende overschrijdingen in de avondperiode teniet te doen. Geconcludeerd is dat, wanneer het terras tot ten hoogste 22.00 uur wordt gebruikt, aan de richtwaarde voor de avondperiode kan worden voldaan. Een andere mogelijkheid is om het aantal bezoekers dat gelijktijdig gebruik maakt van het terras in de avondperiode te beperken tot 10 personen. De OMWB heeft gewezen op de mogelijkheid om voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden waarin de keuze voor de maatregel wordt geborgd.

De rechtbank stelt vast dat de OMWB bij het akoestisch onderzoek – onder meer – als uitgangspunt gehanteerd dat het terras is gelegen in een rustige woonomgeving, aangrenzend aan tuinen van omwonenden.

8. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de OMWB het gebied ten onrechte heeft getypeerd als een ‘rustige woonwijk’. Volgens eiser betreft het een ‘gemengd gebied’ met – naast woningen – ook andere functies zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De OMWB heeft in haar aanvullend rapport van 9 maart 2020 nader gemotiveerd waarom zij is uitgegaan van een ‘rustige woonomgeving’. De OMWB heeft bevestigd dat de bestemming ‘Centrum’ ter plaatse diverse functies toelaat zoals detailhandel en horeca, maar dat de percelen direct achter het hotel een woonbestemming hebben. De OMWB heeft toegelicht dat er in de bestaande situatie (voor geluid) sprake is van een rustige omgeving waar het geluid vanwege de activiteiten op de relatief drukke [adres] wordt afgeschermd door bebouwing aan de [adres] . Zeker aan de achterzijde van de gebouwen aan de [adres] is er sprake volgens de OMWB van een ‘rustige woonwijk’. De OMWB merkt daarbij op dat dit ook door de omwonenden zo zal worden ervaren.

Eiseres heeft een tegenrapport overgelegd van [naam adviesbureau] van 30 maart 2020. [naam adviesbureau] is uitgegaan van ‘gemengd gebied’. [naam adviesbureau] heeft gemotiveerd dat de omgeving waar het terras is gesitueerd op basis van het vigerende bestemmingsplan het beste kan worden getypeerd als omgevingstype ‘gemengd gebied’, omdat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging en er direct naast de aanwezige woningen andere functies voorkomen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Een ‘rustige woonwijk’ is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding, waar afgezien van wijkgebonden voorzieningen, vrijwel geen andere functies voorkomen. [naam adviesbureau] heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat ook lintbebouwing in het buitengebied, met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid als ‘gemengd gebied’ wordt beschouwd, alsook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.

[naam adviesbureau] heeft geconcludeerd dat de OMWB ten onrechte heeft geconcludeerd dat niet aan de in de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ editie 2009 opgenomen richtwaarden voor LAr,LT kan worden voldaan. Volgens [naam adviesbureau] heeft de OMWB haar rapport deels gebaseerd op onjuiste uitgangspunten. Met name heeft zij daarbij genoemd:

 bij de bepaling van het aantal op het terras aanwezige personen is de bijdrage van het restaurant niet betrokken;

 5 dB te lage richtwaarden voor LAr,LT aangehouden;

 5 dB te hoog bronvermogen Lwr (immissierelevante bronsterkte) voor stemgeluid gehanteerd;

 te hoge bezettingsgraad op het terras gehanteerd;

 een onjuiste maaiveldhoogte en bronhoogte voor de zittende personen gehanteerd;

 in de praktijk aanwezige hoogte van de geluidschermen niet in onderzoek betrokken.

Voorts valt volgens [naam adviesbureau] de geconstateerde overschrijding van 1 dB binnen de meetnauwkeurigheid van ± 1 dB. [naam adviesbureau] heeft daarbij opgemerkt dat, indien wordt uitgegaan van de juiste uitgangspunten, er ruim wordt voldaan aan de genoemde richtwaarde voor ‘gemengd gebied’.

9. De rechtbank heeft in de verschillende uitgangspunten en conclusies van de deskundigen aanleiding gezien om de StAB om advies te vragen.

Concreet heeft de rechtbank de StAB gevraagd om advies voor wat betreft de volgende uitgangspunten:

 omgevingstype (‘rustige woonwijk’ (OMWB) of ‘gemengd gebied’ ( [naam adviesbureau] ));

 bezettingsgraad terras (volledige bezetting tijdens openingstijden met 14 personen en van met verheven stem sprekende personen (worstcasescenario), waarbij ervan is uitgegaan dat iedere persoon gedurende 50% van de tijd aan het woord is (OMWB), of spreken met normale stem waarbij het onlogisch is om van een 100% bezettingsgraad (14 hotelgasten) uit te gaan ( [naam adviesbureau] )).

9.1.

De StAB heeft met betrekking tot het uitgangspunt ‘omgevingstype’ geconcludeerd dat het perceel [adres] in het omgevingstype ‘gemengd gebied’ ligt, waarbij een etmaalwaarde van 50 dB(A) hoort.

De StAB heeft zich ervan vergewist dat het bestuursorgaan, bij de beoordeling of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, een zekere beleidsruimte heeft en dat het college in dit geval heeft aangesloten bij de richtwaarden uit de VNG-brochure. Uitgaande van de omschrijvingen ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’ in de VNG-brochure, sluit het gebied van en rond de [adres] in de optiek van de StAB aan bij het type ‘gemengd gebied’, waarin sprake is van een matige tot sterke functiemenging. Ten aanzien van de overweging van de OMWB, dat de bestaande situatie in de achtertuinen rustig te noemen is, merkt de StAB op dat dit niet ongebruikelijk hoeft te zijn in gemengd gebied. Het komt volgens de StAB vaker voor dat het achtererfgebied rustiger is dan het gebied aan de voorzijde. Dat maakt volgens de StAB niet dat er aan de achterzijde sprake is van een ander gebiedstype. Daarbij heeft de StAB tevens opgemerkt dat bij toetsing aan het type gebied het bestaande geluidsniveau niet relevant is. Het gaat erom wat aanvaardbaar geacht kan worden in een bepaalde type gebied.

De StAB heeft uit de toelichting van het college afgeleid dat het de bestaande situatie en het behoud daarvan in dit geval wel van belang acht, dat het college hierover toezeggingen heeft gedaan aan omwonenden en dat dit ook verankerd is in het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’. De StAB heeft opgemerkt dat de gemeente Moerdijk geen gemeentelijk geluidbeleid voor vergunningverlening heeft. Wel is een lijn over het hebben van terrassen op achtererven bij horeca in het bestemmingsplan neergelegd. Omdat de gemeente de gevolgen voor het woon- en leefklimaat als gevolg van de realisatie van terrassen op achtererven niet bij voorbaat en in zijn algemeenheid kan beoordelen, is het realiseren van (horeca)terrassen op achtererven in het geldende bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Alleen de reeds bestaande terrassen zijn toegestaan. Welke terrassen dit precies zijn, volgt uit een kaart die als bijlage bij de planregels is gevoegd. De StAB heeft vastgesteld dat het achtererf van [naam B.V.] niet daarop is vermeld.

9.2.

De StAB heeft ten aanzien van de bezettingsgraad geconcludeerd dat in de situatie van het terras aan de achterzijde van [adres] als uitgangspunt kan worden gehanteerd dat gesproken wordt met normale stem (bronvermogen 65 dB(A)) en dat het terras in de avondperiode 75% bezet is. Verder kan volgens de StAB worden uitgegaan van maximaal 35 personen op het terras en 50% spreektijd per persoon. Uitgaande van deze uitgangspunten volgt uit de berekening van de StAB een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van ten hoogste 39 dB(A) in de avondperiode.

De StAB heeft toegelicht dat zij is uitgegaan van maximaal 35 personen, omdat eiser zelf heeft aangegeven dat de aanvraag is bedoeld voor zowel gasten van het hotel als voor gasten van het restaurant en dat volgens eiser moet worden uitgegaan van maximaal 35 personen. Ten aanzien van het bronvermogen heeft de StAB toegelicht dat het hier gaat om een kleinschalig terras in de tuin bij een kleinschalig hotel met restaurant in een vestingstad. De gasten die meer vertier zoeken kunnen plaatsnemen op het terras aan de straatzijde. De StAB heeft verder overwogen dat eiser en uitbaatster ook belang hebben bij een rustig terras in de tuin omdat een aantal van de hotelkamers ramen hebben aan de tuinkant. Bij een dergelijk terras kan volgens de StAB daarom ervan worden uitgegaan dat de gasten spreken met een normale stem, waar een bronvermogen bij past van 65 dB(A). Ook voor wat betreft de bezetting is de StAB ervan uitgegaan dat het een relatief rustige restaurant betreft waar niet met meerdere ‘shifts’ wordt gewerkt. Vooral tussen 22:00 en 23:00 uur mag worden verwacht dat de bezetting van het terras laag is. Ook vindt de StAB het aannemelijk dat de gasten van het hotel (die niet in het restaurant dineren) delen van de avond elders zijn of op hun kamer zitten. Een bezetting van 100% voor de volledige avondperiode acht de StAB dan ook niet representatief. De StAB acht een bezettingsgraad van 75% in de avondperiode redelijk. Het uitgangspunt dat iedere persoon 50% van de tijd aan het woord zal zijn, vindt de StAB niet onredelijk, maar het percentage zou voor dit type horecagelegenheid ook nog iets lager kunnen liggen. De StAB is echter uitgegaan van 50%.

9.3.

De StAB heeft op basis van het voorgaande geconcludeerd dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de woningen [adres] maximaal 38,7 dB(A) in de avondperiode bedraagt, afgerond 39 dB(A). Daarmee wordt volgens de StAB bij alle woningen in de avondperiode ruimschoots voldaan aan de richtwaarde uit de VNG-brochure van 45 dB(A) die geldt voor een omgevingstype ‘gemengd gebied’. Daarbij heeft de StAB opgemerkt dat ook wordt voldaan aan de strengere richtwaarde van 40 dB(A) die zou gelden indien er sprake zou zijn van een omgevingstype ‘rustige woonwijk’.

De StAB acht het dan ook niet noodzakelijk om maatregelen te treffen. Om mogelijke hinder nog verder te voorkomen, zouden wel maatregelen kunnen worden overwogen, zoals een maximaal aantal tafels/gasten en/of een sluitingstijd van het terras om 22.00 uur. Ook een eventuele overkapping, zoals door eiser voorgesteld, zou volgens de StAB de geluidniveaus kunnen reduceren.

10. Partijen hebben op het StAB-rapport gereageerd.

Het college heeft aangegeven zich niet in het rapport te kunnen vinden. Het college blijft bij zijn standpunt dat de gebiedstypering voor de tuin van [naam B.V.] het beste aansluit bij de omschrijving uit de VNG-publicatie Bedrijven Milieuzonering van een ‘rustige woonwijk’. Het college stelt dat het wel degelijk van belang kan zijn wat het bestaande geluidklimaat is in een bepaald gebied. Het college wijst erop dat het een zekere beleidsruimte heeft en dat het niet inziet dat het geen zwaardere (geluids)eisen zou mogen stellen aan een bepaald gebied, maar in overeenstemming met de VNG-publicatie wel gemotiveerd een hogere geluidbelasting mag toestaan. Ten aanzien van de bezettingsgraad van het terras heeft het college opgemerkt dat het veranderen van het aantal personen van 14 naar 35 niet wordt begrepen. Het college wijst erop dat de grondslag van de aanvraag niet mag worden verlaten. Verder heeft het college opgemerkt dat de OMWB in haar berekeningen is uitgegaan van een worstcasescenario en dat, wanneer de geluidbelasting in deze worstcasebenadering zou voldoen aan de gehanteerde richtwaarde, er naar het oordeel van het college sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

De rechtbank leidt uit de reactie van eiser af dat hij de conclusies van de StAB kan onderschrijven, maar dat hij zich niet kan vinden in de reactie van het college op het StAB-rapport. Onder verwijzing naar de conclusies van de StAB stelt eiser dat het bestreden besluit niet kan standhouden.

11. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het deskundigenoordeel van StAB en de wijze waarop dit tot stand is gekomen. Op basis van de bevindingen en conclusies van StAB is de rechtbank van oordeel dat het college het bestreden besluit niet op het akoestisch onderzoek van de OMWB heeft mogen baseren, omdat de OMWB in haar akoestisch onderzoek deels onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd. Uitgaande van de juistheid van de conclusie van de StAB, is het college naar het oordeel van de rechtbank op onjuiste gronden tot de conclusie gekomen dat het gebruik van de achtertuin van [naam B.V.] als terras in strijd is met een goede ruimtelijke ordening in de zin van artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo.

12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd, omdat het berust op een onvoldoende deugdelijke motivering en zorgvuldig onderzoek.

13. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten of om anderszins zelf in de zaak te voorzien. Vanwege de beleidsruimte die het college toekomt bij de beoordeling of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zal het college met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar moeten beslissen.

14. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.

De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,= (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie op het StAB-rapport, met een waarde per punt van € 748,= en wegingsfactor 1).

Eiser heeft ook gevraagd om vergoeding van de door hem gemaakte kosten voor het deskundigenrapport van [naam adviesbureau] à € 2.286,90 (14 uren à € 90,=).

Kosten voor een deskundige komen op grond van artikel 1 van het Bpb in beginsel voor vergoeding in aanmerking. De kosten voor deskundigen komen volgens vaste jurisprudentie van de AbRS (bijvoorbeeld de uitspraak van 31 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6309) voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de kosten zelf redelijk zijn.

Ter bepaling of het inroepen van een niet-juridisch deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van de inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarvan mogen uitgaan. De hoogte van de kosten acht de rechtbank, mede gezien het op grond van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldende maximumtarief van € 134,04 per uur, niet onredelijk. De rechtbank zal het college daarom opdragen om ook deze kosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,= aan eiser te vergoeden;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 4.156,90.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 28 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel