Raad van State, 01-05-2024, ECLI:NL:RVS:2024:1827, 202107301/1/R2
Raad van State, 01-05-2024, ECLI:NL:RVS:2024:1827, 202107301/1/R2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 1 mei 2024
- Datum publicatie
- 1 mei 2024
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:1827
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:4839, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 202107301/1/R2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 23 augustus 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk de aanvraag van Hotel Trusten B.V. voor een omgevingsvergunning om de achtertuin van de Voorstraat 47 en 49 in Willemstad als terras te gebruiken afgewezen. Bij besluit van 19 december 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag met een aanvullende motivering in stand gelaten. [wederpartij] is voormalig eigenaar van Hotel Trusten B.V. dat aan de Voorstraat 47 en 49 met een hotel en restaurant is gevestigd. Straatsma en Te Winkel zijn tijdens dit hoger beroep de nieuwe eigenaren van Hotel Trusten B.V. geworden en rechtsopvolgers van [wederpartij] en partijen in dit hoger beroep. [wederpartij] heeft een aanvraag voor een terras in de achtertuin in afwijking van het bestemmingsplan "Vesting Willemstad" ingediend. Het college heeft deze aanvraag eerst bij besluit van 23 augustus 2016 afgewezen, omdat het gewenste achterterras te veel overlast zou geven. Daarbij had het college zich op het standpunt gesteld dat het achterterras niet past bij zijn beleid over planologisch strijdig gebruik voor milieuhygiëne, privacy voor de woonfuncties en gebruiksmogelijkheden van omliggende percelen.
Uitspraak
202107301/1/R2.
Datum uitspraak: 1 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Willemstad, gemeente Moerdijk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank ZeelandWestBrabant van 28 september 2021 in zaak nr. 20/907 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk.
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2016 heeft het college de aanvraag van Hotel Trusten B.V. voor een omgevingsvergunning om de achtertuin van de Voorstraat 47 en 49 in Willemstad als terras te gebruiken afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2019 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag met een aanvullende motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 28 september 2021 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 december 2019 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 15 november 2021 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 augustus 2016 opnieuw gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de omgevingsvergunning alsnog verleend.
[appellant] en [wederpartij] hebben beroepsgronden daartegen ingediend.
Het college en [eigenaar A] en [eigenaar B], rechtsopvolgers van [wederpartij], hebben ieder een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 26 september 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.J.M. de Jager, advocaat in Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door M.C.E. Brouwer, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting [eigenaar A] en [eigenaar B], bijgestaan door mr. M.A.E. in ’t Veld, rechtsbijstandverlener in Willemstad, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 7 juli 2016. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [wederpartij] is voormalig eigenaar van Hotel Trusten B.V. dat aan de Voorstraat 47 en 49 met een hotel en restaurant is gevestigd. [eigenaar A] en [eigenaar B] zijn tijdens dit hoger beroep de nieuwe eigenaren van Hotel Trusten B.V. geworden en rechtsopvolgers van [wederpartij] en partijen in dit hoger beroep. [wederpartij] heeft een aanvraag voor een terras in de achtertuin in afwijking van het bestemmingsplan "Vesting Willemstad" ingediend. Het college heeft deze aanvraag eerst bij besluit van 23 augustus 2016 afgewezen, omdat het gewenste achterterras te veel overlast zou geven. Daarbij had het college zich op het standpunt gesteld dat het achterterras niet past bij zijn beleid over planologisch strijdig gebruik voor milieuhygiëne, privacy voor de woonfuncties en gebruiksmogelijkheden van omliggende percelen.
2.1. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft het college opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] beslist. In het nieuwe besluit op bezwaar van 15 november 2021 heeft het college naar aanleiding van het akoestisch onderzoek van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) dat de rechtbank heeft laten verrichten, alsnog een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van de achtertuin van Hotel Trusten als terras voor maximaal 14 personen in strijd met het bestemmingsplan.
2.2. [appellant] woont direct naast Hotel Trusten. Hij vreest door het gebruik van het terras voor geluidsoverlast en een negatieve invloed op zijn privacy doordat hotelgasten over de schutting zijn tuin en woning kunnen inkijken en kunnen meeluisteren. [eigenaar A] en [eigenaar B] klagen dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend voor maximaal 14 personen en niet voor 35 personen.
Waar gaat deze uitspraak over?
3. Uit wat [appellant] op zitting heeft verteld, begrijpt de Afdeling dat zijn gronden zich alleen nog richten tegen het nieuwe besluit op bezwaar van 15 november 2021. Alleen al daarom is het hoger beroep ongegrond.
3.1. De Afdeling beoordeelt de beroepen van [appellant] en [eigenaar A] en [eigenaar B] tegen het nieuwe besluit op bezwaar van 15 november 2021 dat het college heeft genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank (artikel 6:19, eerste lid, samen met artikel 6:24 van de Awb). De Afdeling gaat daarbij in op de beroepsgronden over schending van het vertrouwensbeginsel en de belangenafweging die het college heeft gemaakt.
Vertrouwensbeginsel
4. [appellant] betoogt dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door alsnog de omgevingsvergunning te verlenen, omdat vanuit de gemeente altijd is toegezegd dat er geen terrasvergunningen worden verleend voor de achterzijde van de woningen aan de Voorstraat. Daarover voert [appellant] aan dat de toenmalige burgemeester op een bewonersbijeenkomst van 3 juli 2017 heeft toegezegd dat er geen achterterras bij Hotel Trusten wordt toegestaan. Daarnaast wijst [appellant] op een e-mail van 1 augustus 2017 van een senior beleidsmedewerker van de gemeente. Daarin staat dat het achterterras van Hotel Trusten niet wordt toegestaan, omdat dit te veel overlast voor de omgeving met zich meebrengt.
4.1. Het college heeft niet in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld. [appellant] heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat het college toezeggingen of andere uitlatingen of gedragingen heeft gedaan waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het college geen omgevingsvergunning voor een achterterras zou verlenen. Weliswaar heeft de burgemeester tijdens de bijeenkomst van 3 juli 2017 gezegd dat er geen achterterras bij Hotel Trusten wordt toegestaan, maar de burgemeester heeft daarbij ook gezegd dat een ander college of andere gemeenteraad een andere visie kan hebben en dat daarom nooit een permanente garantie kan worden gegeven. Bovendien heeft de burgemeester toegelicht dat het college met een conceptbestemmingsplan komt met nieuwe regels over terrassen, maar dat de gemeenteraad uiteindelijk bevoegd is om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Ook in de e-mail van 1 augustus 2017 verwijst de beleidsmedewerker naar wat is besproken tijdens deze bijeenkomst en is het verslag daarvan toegevoegd. Uit deze gang van zaken moest voor [appellant] voldoende duidelijk zijn dat er niet zonder voorbehoud is toegezegd dat het college nooit gebruik van zijn bevoegdheid zal maken tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een achterterras bij Hotel Trusten. De burgemeester heeft namelijk niet alleen gezegd dat hij geen garanties voor de toekomst kan geven, maar ook toegelicht dat het college afhankelijk is van wat de gemeenteraad beslist. Het betoog slaagt niet.
Geen integrale belangenafweging
5. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte het gebruik van de achtertuin van het hotel en restaurant als terras in overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening heeft geacht. Volgens hem heeft het college geen goede belangenafweging verricht. Daarover voert hij aan dat het college alleen maar verwijst naar de uitspraak van de rechtbank van 28 september 2021, terwijl daaruit juist volgt dat opnieuw een belangenafweging moet worden gemaakt. Bovendien heeft het college de eerdere weigeringen van de omgevingsvergunning niet alleen gebaseerd op het aspect geluid, maar ook op het aspect privacy. Het college heeft nu ten onrechte niet gemotiveerd waarom de privacy van omwonenden niet in de weg staat aan verlening van een omgevingsvergunning, aldus [appellant].
5.1. Het college heeft in het besluit van 15 november 2021 alsnog de omgevingsvergunning voor het terras in de achtertuin in strijd met het bestemmingsplan verleend, omdat het past binnen het beleid dat de gemeente heeft voor planologisch strijdig gebruik. Omdat de rechtbank in haar uitspraak van 28 september 2021 heeft geoordeeld dat uit de akoestische rapportage van de StAB blijkt dat geen overschrijding van de geluidslimiet ontstaat bij gebruik van het terras, kan volgens het college niet anders worden geconcludeerd dan dat de aangevraagde activiteit past binnen de algemene voorwaarden (artikel 2.1 van het beleid) en de specifieke voorwaarden voor het gebruiken van bouwwerken en aansluitende terreinen (artikel 2.2.9 van het beleid).
5.2. Het college heeft hiermee niet goed gemotiveerd waarom het nu wel een omgevingsvergunning heeft verleend. Weliswaar volgt uit het akoestisch rapport van de StAB dat een achterterras de geluidslimiet niet overschrijdt, maar het college moet nog steeds bij een heroverweging alle belangen afwegen. Het college heeft evenwel niet gemotiveerd waarom de privacy van omwonenden niet substantieel afneemt door het terras en waarom het terras niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden van omliggende percelen, terwijl het college eerder de omgevingsvergunning heeft geweigerd onder meer vanwege deze aspecten. Het besluit wordt daarom vernietigd, omdat het in strijd is met de motiveringsplicht uit artikel 7:11 van de Awb. Het betoog slaagt.
Geen oordeel over maximaal aantal personen
6. De Afdeling gaat niet inhoudelijk in op wat [eigenaar A] en [eigenaar B] hebben aangevoerd over het beperken van de terrasbezetting in de omgevingsvergunning tot maximaal 14 personen. Gelet op wat is overwogen onder 4.2 moet het college al een nieuw besluit nemen. In het geval het college opnieuw een omgevingsvergunning verleent, draagt de Afdeling het college op om in zijn motivering uitdrukkelijk in te gaan op de vraag of een omgevingsvergunning voor het gebruik van de achtertuin als terras kan gelden voor een maximum aantal personen, en zo ja, welk maximumaantal personen gelet op alle belangen en de huidige situatie van een hotel met restaurant aanvaardbaar is.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De beroepen zijn gegrond. Het besluit van 15 november 2021 wordt vernietigd. Het college moet een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van wat de rechtbank in haar uitspraak en de Afdeling in deze uitspraak hebben overwogen. De Afdeling zal daarvoor een termijn stellen, omdat de procedure al erg lang duurt.
8. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling bovendien aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
9. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep ongegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak;
III. verklaart de van rechtswege ontstane beroepen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk van 15 november 2021, kenmerk SBA 2016/1187, gegrond;
IV. vernietigt dat besluit;
V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk op om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de bezwaren te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk in verband met de behandeling van het beroep van rechtswege tot vergoeding van bij E.N. [eigenaar A] en E.W.B. te Winkel in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.344,38, waarvan € 1.312,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep van rechtswege opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.312,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024
638-1079