Home

Raad van State, 18-02-2009, BH3240, 200803224/1

Raad van State, 18-02-2009, BH3240, 200803224/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 21 september 2006 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) het verzoek van de naamloze vennootschap N.V. Luchthaven Schiphol (hierna: Schiphol) tot opheffing van het bouwverbod van 19 februari 2003 afgewezen.

Uitspraak

200803224/1.

Datum uitspraak: 18 februari 2009

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Chip(s)hol III B.V., gevestigd te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 maart 2008 in zaak nr. 07-5349 in het geding tussen:

appellante

en

de minister van Verkeer en Waterstaat.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2006 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) het verzoek van de naamloze vennootschap N.V. Luchthaven Schiphol (hierna: Schiphol) tot opheffing van het bouwverbod van 19 februari 2003 afgewezen.

Bij besluit van 28 juni 2007 heeft de minister het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Chip(s)hol III B.V. (hierna: Chipshol) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het deel van het besluit van 21 september 2006 waarbij het verzoek om opheffing van het bouwverbod is afgewezen, herroepen en dat verzoek alsnog toegewezen.

Bij uitspraak van 17 maart 2008, verzonden op 18 maart 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door Chipshol daartegen ingestelde beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Chipshol bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 juni 2008.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2008, waar Chipshol, vertegenwoordigd door mr. drs. H.J.M. van Schie, advocaat te Schiphol-Rijk, en mr. C.A.W. Poot, en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H. Geerdink, advocaat te Den Haag, en mr. D.B.G. van Duren en ir. M.J.J. Jenniskens, ambtenaren bij het ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij besluiten van 11 februari 2003 en 6 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer Chipshol bouwvergunningen verleend voor het bouwen van bedrijfspanden en kantoren op het zogenoemde Groenenbergterrein te Schiphol-Rijk. Bij besluit van 19 februari 2003 heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat op verzoek van Schiphol een bouwverbod gelegd op het Groenenbergterrein op grond van artikel 38 van de Luchtvaartwet. De onderhavige procedure betreft de opheffing van dat bouwverbod. De toewijzing van het verzoek daartoe bij het besluit van 28 juni 2007 is niet in geschil, zodat in het navolgende van de rechtmatigheid van de opheffing van het bouwverbod wordt uitgegaan.

2.2. De rechtbank heeft het beroep van Chipshol tegen het besluit van 28 juni 2007 niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen de opheffing van het bouwverbod, op de grond dat Chipshol geen belang meer heeft bij de beoordeling van dat besluit. Voorts heeft de rechtbank het beroep, voor zover het is gericht tegen de impliciete afwijzing in het besluit van 28 juni 2007 van het verzoek tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten, ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de minister het besluit van 21 september 2006 niet heeft herroepen maar op grond van gewijzigde omstandigheden heeft herzien, zodat niet is voldaan aan de in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde voorwaarde waaronder de kosten voor vergoeding in aanmerking komen.

2.3. Chipshol bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het beroep tegen het besluit van 28 juni 2007 gedeeltelijk niet-ontvankelijk is met succes. In het bezwaarschrift van 1 november 2006 heeft Chipshol verzocht om vergoeding van de door haar in verband met het bezwaar gemaakte kosten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 november 2007, zaak nr. 200705271/2; aangehecht), is met het belang bij vergoeding van dergelijke kosten, het procesbelang gegeven en dient het bestuursorgaan ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Awb op het verzoek te beslissen. Bij gebreke van een dergelijke beslissing is het besluit van 28 juni 2007 in strijd met deze bepaling. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Dit vormt voor de Afdeling echter geen aanleiding om de zaak naar de rechtbank terug te wijzen omdat, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, hetgeen Chipshol met betrekking tot de opheffing van het bouwverbod in beroep heeft aangevoerd niet tot een voor haar gunstiger resultaat kon leiden. Die beroepsgronden behoeven dus geen bespreking.

Voorts bestrijdt Chipshol het oordeel van de rechtbank dat de door haar in verband met het bezwaar gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, tevergeefs. Bij brief van 26 oktober 2005 heeft Schiphol verzocht om opheffing van het bij besluit van 19 februari 2003 opgelegde bouwverbod. Bij brief van 18 december 2005 heeft de minister Schiphol meegedeeld dat hij het verzoek beoordeelt in het licht van de vraag of er voldoende waarborgen zijn dat bij inwilliging geen verstoring van het Instrument Landing System zal optreden. Tevens heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het verzoek daaromtrent op een aantal punten te weinig informatie bevat en heeft hij Schiphol verzocht over de mogelijke verstoring van het Instrument Landing System een aantal vragen te beantwoorden. Nu Luchtverkeersleiding Nederland zich in het rapport waarnaar Schiphol in het verzoek om opheffing heeft verwezen, op een aantal aannames had gebaseerd en het verzoek geen uitsluitsel gaf over de juistheid van die aannames, was er naar het oordeel van de Afdeling voor de minister voldoende grond om zich hierover in het kader van de zorgvuldige voorbereiding van zijn besluit nader te informeren. Naar aanleiding hiervan heeft Schiphol haar verzoek bij brief van 26 januari 2006 aangevuld en verzocht aan de opheffing van het bouwverbod een drietal in die brief genoemde voorwaarden te verbinden. De minister heeft bij het besluit van 21 september 2006 beslist op het verzoek van Schiphol van 26 oktober 2005, zoals dat was gewijzigd bij brief van 26 januari 2006, en dit verzoek afgewezen omdat aan de gestelde voorwaarden naar de destijds bestaande inzichten niet kon worden voldaan. Gedurende de bezwaarprocedure heeft Schiphol het standpunt dat het bouwverbod slechts onder voorwaarden kon worden verleend, verlaten. De minister heeft deze standpuntwijziging mogen opvatten als een wijziging van het verzoek om opheffing in die zin dat Schiphol alsnog verzocht om ongeclausuleerde opheffing van het bouwverbod. Nu hierdoor ten tijde van het besluit op bezwaar een gewijzigde andere aanvraag voorlag en de minister op grond van voortschrijdend inzicht van oordeel was dat ongeclausuleerde opheffing van het bouwverbod niet langer op bezwaren stuitte, heeft de minister het bouwverbod bij besluit van 28 juni 2007 opgeheven. Hij heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat voor herroeping van het besluit van 21 september 2006 geen plaats was.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking, nu daarbij het beroep van Chipshol gedeeltelijk niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep niet geheel ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank alsnog ongegrond verklaren.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 maart 2008 in zaak nr. 07-5349;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Chip(s)hol III B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. Mathot

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009

413.