Raad van State, 09-03-2016, ECLI:NL:RVS:2016:661, 201501579/1/A3
Raad van State, 09-03-2016, ECLI:NL:RVS:2016:661, 201501579/1/A3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 9 maart 2016
- Datum publicatie
- 9 maart 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2016:661
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2015:89, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 201501579/1/A3
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 19 september 2013 heeft de burgemeester aan [belanghebbende] een vergunning verleend voor het exploiteren van een speelautomatenhal aan de [locatie] te Rotterdam.
Uitspraak
201501579/1/A3.
Datum uitspraak: 9 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 januari 2015 in zaak nr. 14/2539 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester).
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2013 heeft de burgemeester aan [belanghebbende] een vergunning verleend voor het exploiteren van een speelautomatenhal aan de [locatie] te Rotterdam.
Bij besluit van 23 december 2013 heeft de burgemeester het besluit van 19 september 2013 gewijzigd door de toegestane openingstijden te verruimen.
Bij besluit van 27 februari 2014 heeft de burgemeester het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen de voormelde besluiten ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[belanghebbende] heeft een nader stuk ingediend.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.T.C.A. Smets, advocaat te Eindhoven, en [persoon], werkzaam bij [appellante], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. van der Vlist en mr. R.S. Niamat-Bisessar, beiden werkzaam bij de gemeente Rotterdam, zijn verschenen. Verder is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J.A.N. Baas, advocaat te Den Haag, en M. Ballenmaker gehoord.
Overwegingen
1. [appellante] exploiteert in Rotterdam twee casino’s, te weten aan het Schouwburgplein en aan de Krabbendijkehof. [belanghebbende] exploiteert ook casino’s en speelautomatenhallen. [appellante] en [belanghebbende] zijn concurrenten in dezelfde branche en hetzelfde verzorgingsgebied. Het geschil gaat over het besluit van de burgemeester aan [belanghebbende] een exploitatievergunning toe te kennen voor het perceel [locatie] te Rotterdam. Met deze vergunning is het maximum van twaalf vergunningen in Rotterdam bereikt. [appellante] vindt dat zij in aanmerking had moeten kunnen komen voor de twaalfde vergunning en dat deze ten onrechte aan [belanghebbende] is gegeven. In bezwaar en beroep heeft [appellante] ongelijk gekregen.
2. In hoger beroep betoogt [appellante] dat de overweging van de rechtbank dat de burgemeester de bestendige gedragslijn volgt dat de verlening van speelautomatenhallenvergunningen plaatsvindt op volgorde van binnenkomst van de aanvraag feitelijk onjuist is. Daartoe voert zij aan dat de aanvraag van [belanghebbende] de eerste aanvraag is na de inwerkingtreding van de APV 2012. De rechtbank heeft voorts volgens haar miskend dat de verlening van speelautomatenhallenvergunningen op volgorde van binnenkomst van aanvraag in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Aan de procedure voor verdeling en verlening van een schaarse vergunning worden zware eisen gesteld met betrekking tot objectiviteit en transparantie. De burgemeester heeft volgens haar op geen enkele manier kenbaar gemaakt dat nog één speelautomatenhalvergunning was te verlenen. Bovendien heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat [appellante] geen rechten kon ontlenen aan de vermelding van haar naam op de bij de APV 2008 behorende bijlage met ondernemingsnamen die voor een dergelijke vergunning in aanmerking kwamen. De burgemeester had haar moeten uitnodigen een aanvraag in te dienen om mee te dingen naar de laatst beschikbare speelautomatenhalvergunning. Dit volgt volgens [appellante] ook uit de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) van 3 juni 2009 (ECLI:NL:CBB:2009:BI6466, www.rechtspraak.nl).
3. De burgemeester heeft bij besluit van 27 februari 2014 de verlening van de vergunning aan [belanghebbende] gehandhaafd, omdat geen van de in artikel 2:39a, vijfde lid, van de APV 2012 neergelegde weigeringsgronden zich voordoen.
4. Ingevolge artikel 30b, eerste lid, van de Wet op de kansspelen is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een of meer kansspelautomaten aanwezig te hebben
a. op of aan de openbare weg;
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
c. in niet voor het publiek toegankelijke inrichtingen, waarvoor ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet een vergunning voor de uitoefening van het horecabedrijf is vereist of waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is bij het Bedrijfschap Horeca.
Ingevolge artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, kan de vergunning slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten in een inrichting bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van kansspelautomaten te beoefenen, indien het houden van een zodanige inrichting krachtens een vergunning van de burgemeester bij gemeentelijke verordening is toegestaan.
Ingevolge artikel 3.2.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Rotterdam 2008 (hierna: APV 2008) is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.
Ingevolge het tweede lid is de burgemeester bevoegd maximaal twaalf speelautomatenhalvergunningen te verlenen voor speelautomatenhallen, waarvan de ondernemingsnamen limitatief vermeld staan in de bij deze paragraaf behorende bijlage.
Ingevolge artikel 3.2.8, eerste lid, aanhef en onder a, wordt de vergunning geweigerd, indien het maximaal aantal vergunningen voor speelautomaten is verleend.
Ingevolge artikel 2:39a, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Rotterdam 2012 (hierna: APV 2012), die op 30 januari 2013 in werking is getreden, is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.
Ingevolge het tweede lid kan de burgemeester maximaal twaalf speelautomatenhallenvergunningen verlenen.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef, onder a en f, weigert de burgemeester de vergunning indien het maximaal aantal vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend dan wel de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
5. Zowel in de APV 2008 als in de APV 2012 is opgenomen dat de burgemeester bevoegd is maximaal twaalf speelautomatenhalvergunningen te verlenen. In beide verordeningen is geen verdelingsmechanisme voor speelautomatenhallenvergunningen opgenomen. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de burgemeester onder de gelding van de APV 2008 niet de bestendige gedragslijn heeft gevolgd dat de verlening van de beschikbare speelautomatenhallenvergunningen plaatsvond op volgorde van binnenkomst van de aanvraag. Nu de inwerkingtreding van de APV 2012 geen wijziging heeft gebracht in het maximum aantal en de verdeling van speelautomatenhallenvergunningen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de laatst beschikbare speelautomatenhalvergunning niet mocht worden verleend met toepassing van die bestendige gedragslijn, en dus op volgorde van binnenkomst van de aanvraag.
Voorts heeft de rechtbank de bestendige gedragslijn van de burgemeester terecht niet in strijd met het zorgvuldigheids- en gelijkheidsbeginsel bevonden. Zij is [appellante] terecht niet gevolgd in haar beroep op de voormelde uitspraak van het CBb. Anders dan in de zaak waar die uitspraak op zag, waren in dit geval niet reeds alle speelautomatenhallenvergunningen verleend en werd geen ruimte gecreëerd voor het verlenen van een nieuwe speelautomatenhalvergunning, zonder andere ondernemers de gelegenheid te bieden naar de vrijgekomen plek mee te dingen.
Verder is de rechtbank [appellante] terecht niet gevolgd in het betoog dat de burgemeester haar kenbaar had moeten maken dat nog één speelautomatenhalvergunning kon worden verleend. Met de inwerkingtreding van de APV 2012 is het maximum aantal van twaalf te verlenen speelautomatenhallenvergunningen niet gewijzigd. [appellante] exploiteert reeds jaren twee speelautomatenhallen in Rotterdam en was derhalve bekend, althans had bekend kunnen en moeten zijn met het geldende maximum aantal vergunningen. In dat verband heeft de burgemeester aangetoond dat op de gemeentelijke website was vermeld dat nog één speelautomatenhalvergunning te verlenen was. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester niet verplicht was om daarnaast door publicatie in het Gemeenteblad, via een brief of op andere wijze kenbaar te maken dat nog één speelautomatenhalvergunning kon worden verleend. De gevolgen van het feit dat [appellante] geen aanvraag tot verlening van de laatst beschikbare speelautomatenhalvergunning heeft ingediend toen deze vergunning nog beschikbaar was, komen daarom voor haar eigen rekening, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de vermelding van [appellante] in de bijlage bij de APV 2008 niet maakt dat zij bij uitsluiting van niet in de bijlage vermelde ondernemingen recht had op de laatst beschikbare speelautomatenhalvergunning. In de bijlage waren de namen vermeld van de ondernemers aan wie ten tijde van het opstellen van die bijlage een speelautomatenhalvergunning was verleend. Deze bijlage is daarna niet bijgewerkt. Het standpunt van [appellante] dat zij aan de vermelding van haar bedrijf op de bijlage bij de APV 2008 het recht ontleent om, bij uitsluiting van andere niet op die bijlage vermelde bedrijven, mee te dingen naar de hier aan de orde zijnde schaarse vergunning kan niet worden gevolgd. Dat zou immers juist in strijd zijn met de door de burgemeester bij de verlening en verdeling van dergelijke vergunningen in acht te nemen beginselen van kenbaarheid, zorgvuldigheid en gelijkheid, waarnaar de burgemeester naar het oordeel van de Afdeling in dit geval terecht heeft gehandeld.
Het betoog faalt.
6. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de vergunning in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en derhalve krachtens artikel 2:39a, vijfde lid, aanhef en onder f, van de APV 2012 had moeten worden geweigerd. Het perceel waarop de speelautomatenhal wordt geëxploiteerd heeft de bestemming "Stadscentrum". Uit de planvoorschriften blijkt niet uitdrukkelijk dat daar een speelautomatenhal is toegestaan. Dit had evenwel uitdrukkelijk moeten worden opgenomen gelet op de specifieke functie van speelautomatenhal, aldus [appellante].
7. Daargelaten of het relativiteitsvereiste dat is neergelegd in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht een beroep van [appellante] op de in artikel 2:39a, vijfde lid, aanhef en onder f, van de APV 2012 in de weg staat, wordt zij niet gevolgd in haar betoog dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan. Op het adres [locatie] te Rotterdam, waarvoor de speelautomatenhalvergunning is verleend, rust de bestemming "Stadscentrum", zone III. Ingevolge artikel 2 van de planvoorschriften zijn op de gronden met deze bestemming gebouwen toegestaan met op de begane grond "bijzondere doeleinden". Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften moeten onder "bijzondere doeleinden" worden begrepen doeleinden van sociale, culturele, medische, educatieve, recreatieve of levensbeschouwelijke aard of met een openbare-dienstkarakter. In de planvoorschriften zijn de activiteiten die onder "bijzondere doeleinden" vallen niet beperkt. [appellante] wordt daarom niet gevolgd in haar betoog dat alleen indien uitdrukkelijk in de planvoorschriften was opgenomen dat een speelautomatenhal was toegestaan onder de bestemming "Stadscentrum", zone III, strijd met de bestemming niet aan de orde zou zijn. Een speelautomatenhal is recreatief van aard. De rechtbank is de burgemeester dan ook terecht gevolgd in zijn standpunt dat een speelautomatenhal onder recreatieve doeleinden valt en daarmee kon worden aangemerkt als één van de "bijzondere doeleinden" die valt onder de bestemming "Stadscentrum", zone III.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Polak
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016
382-805.