Home

Raad van State, 30-03-2016, ECLI:NL:RVS:2016:833, 201506744/1/A3

Raad van State, 30-03-2016, ECLI:NL:RVS:2016:833, 201506744/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
30 maart 2016
Datum publicatie
30 maart 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:833
Formele relaties
Zaaknummer
201506744/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 25 september 2014 heeft het college de marktvergunningen van [appellant] per 1 oktober 2014 ingetrokken.

Uitspraak

201506744/1/A3.

Datum uitspraak: 30 maart 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Den Haag,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2015 in zaak nr. 15/902 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2014 heeft het college de marktvergunningen van [appellant] per 1 oktober 2014 ingetrokken.

Bij besluit van 23 december 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Singh, advocaat te Hoofddorp, is verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] had marktvergunningen voor standplaats […] op maandag, woensdag, vrijdag en zaterdag op de markt aan de Herman Costerstraat te Den Haag (hierna: De Haagse Markt).

Het college heeft deze vergunningen ingetrokken op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Marktverordening Den Haag 2013 (hierna: de Marktverordening), waarin is bepaald dat een marktvergunning wordt ingetrokken indien de vergunninghouder handelt in strijd met voorschriften van de Vreemdelingenwet 2000 of de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav). Volgens het college staat vast dat een vreemdeling zonder de op grond van de Wav vereiste tewerkstellingsvergunning arbeid voor [appellant] heeft verricht op De Haagse Markt. De door [appellant] aangevoerde argumenten acht het college niet zo bijzonder dat van de dwingendrechtelijke bepaling afgeweken zou moeten worden.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Marktverordening niet onverbindend is. De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat bij de totstandkoming van de desbetreffende bepaling reeds een belangenafweging is gemaakt, nu vaststaat dat bij die belangenafweging niet in alle situaties en omstandigheden kan worden voorzien. Volgens [appellant] dient er ruimte te zijn voor een afweging van belangen bij zeer bijzondere omstandigheden.

2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Marktverordening een algemeen verbindend voorschrift is, niet zijnde een wet in formele zin, en dat exceptieve toetsing hiervan mogelijk is. Deze exceptieve toetsing houdt in dat aan een algemeen verbindend voorschrift verbindende kracht kan worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag om de verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter heeft daarbij niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen en heeft ook overigens daarbij terughoudendheid te betrachten.

2.2. Bij de totstandkoming van de Marktverordening is er bewust voor gekozen om de intrekkingsgrond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, dwingend te formuleren. Aan die keuze is ten grondslag gelegd dat sterk wordt gehecht aan een veilige, eerlijke, transparante en ondernemers- en consumentvriendelijke markt. Het tewerkstellen van illegale vreemdelingen in strijd met de Wav maakt hierop een ernstige inbreuk, nu dit leidt tot oneerlijke concurrentie. Gelet daarop is geoordeeld dat het belang van de vergunninghouder die de Wav overtreedt niet opweegt tegen het belang van een veilige, eerlijke, transparante en ondernemers- en consumentvriendelijke markt zonder oneerlijke concurrentie. Op basis van deze afweging is besloten tot vaststelling van de dwingendrechtelijke bepaling in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f. Voorts is er in lijn met het vorenstaande bewust voor gekozen geen hardheidsclausule in de Marktverordening op te nemen.

2.3. De Afdeling acht de aldus gemotiveerde keuze om artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Marktverordening dwingend te formuleren en geen hardheidsclausule op te nemen voldoende onderbouwd en niet onredelijk. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Marktverordening in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel een algemeen rechtsbeginsel en dat de bepaling de voormelde onder 2.1. weergegeven terughoudende toets kan doorstaan.

Het betoog faalt.

3. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen ruimte is voor een belangenafweging. Hij verwijst daartoe naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag 17 juli 2015 in zaak nr. 15/4409 (ECLI:NL:RBDHA:2015:8232; www.rechtspraak.nl), waarbij wel een belangenafweging mogelijk werd geacht. Volgens [appellant] had een belangenafweging in dit geval moeten leiden tot een lichtere sanctie, zoals een waarschuwing of een schorsing voor een kortere periode. Hij heeft naar eigen zeggen immers geen financieel voordeel behaald uit de geconstateerde overtreding en heeft in twintig jaar niet eerder een waarschuwing of sanctie in een andere vorm opgelegd gekregen wegens een overtreding.

3.1. Dit betoog faalt evenzeer. In voormelde uitspraak ligt een besluit voor met als grondslag artikel 13, tweede lid, van de Marktverordening. Daarin is bepaald dat het college in nader omschreven gevallen een marktvergunning kan intrekken of schorsen. Aldus is het college ruimte geboden om gelet op met de zaak samenhangende feiten en omstandigheden af te zien van intrekking of schorsing van de vergunning al doen de omstandigheden zich voor waaronder het bevoegd is zo’n maatregel te nemen. Van een dergelijke discretionaire bevoegdheid is in artikel 13, eerste lid, geen sprake.

Aan een beoordeling van de door [appellant] gestelde belangen en specifieke omstandigheden wordt in het onderhavige geval niet toegekomen.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.

w.g. Vlasblom w.g. Nell

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016

597.