Home

Rechtbank Den Haag, 08-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7876, AWB - 15 _ 902

Rechtbank Den Haag, 08-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7876, AWB - 15 _ 902

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
8 juli 2015
Datum publicatie
9 juli 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2015:7876
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 902

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 15/902

(gemachtigde: mr. J. Singh),

en

(gemachtigde: mr. W. Dharmlal).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers marktvergunning per 1 oktober 2014 ingetrokken.

Bij besluit van 23 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2015.

Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was de zoon van eiser, [naam], aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1

Eiser was houder van een marktvergunning voor de maandag, woensdag, vrijdag en zaterdag op de markt aan de [adres] te [plaats].

1.2

Naar aanleiding van een onderzoek bij zijn marktkraam op 25 oktober 2013, waarbij is geconstateerd dat eiser een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning te werk heeft gesteld, is door de Inspectie SZW een boeterapport Wet arbeid vreemdelingen (Wav) opgesteld.

Bij brief van 13 december 2013 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van het voornemen tot intrekking van eisers marktvergunning. Bij brief van 20 december 2013 heeft eiser zijn zienswijze gegeven. Verweerder heeft bij het primaire besluit de vergunning ingetrokken.

2. Verweerder heeft in het bestreden besluit de intrekking van de marktvergunning gehandhaafd. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat uit de formulering van artikel 13, eerste lid, onder f van de Marktverordening [plaats] 2013 bijkt dat verweerder verplicht is om de vergunning in te trekken als vaststaat dat de vergunninghouder de Wav heeft overtreden en dat de door eiser aangevoerde argumenten niet zo bijzonder zijn dat van deze dwingendrechtelijke bepaling afgeweken zou moeten worden.

3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de Marktverordening, althans artikel 13, eerste lid, onder f, in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en in het bijzonder met de beginselen van redelijkheid en proportionaliteit, zodat artikel 13, eerste lid, onder f van de Marktverordening onverbindend is. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat artikel 13, eerste lid, onder f van de Marktverordening dwingend is geformuleerd en dus een verplichte intrekkingsgrond bevat, waardoor de belangen van eiser en de evenredigheid van de intrekking niet meegewogen kunnen worden, terwijl er ook geen hardheidsclausule is.

Eiser heeft verder aangevoerd dat hij geen financieel voordeel uit de geconstateerde overtreding heeft behaald, dat er geen sprake is van concurrentievervalsing en dat hij in de afgelopen twintig jaar nimmer een soortgelijke overtreding heeft begaan. Een lichtere sanctie is mogelijk en onder deze omstandigheden is de intrekking van de vergunning onredelijk.

4. De rechtbank stelt voorop dat de Marktverordening een algemeen verbindend voorschrift, niet zijnde een wet in formele zin, is. Exceptieve toetsing hiervan is mogelijk. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State houdt exceptieve toetsing in dat aan een algemeen verbindend voorschrift verbindende kracht kan worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift dan wel in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag om de verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter heeft daarbij niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen en heeft ook overigens daarbij terughoudendheid te betrachten (ECLI:NL:RVS:2013:BZ3338; ECLI:NL:RVS:2014:2435).

5. De rechtbank overweegt dat artikel 13, eerste lid, onder f van de Marktverordening dwingend is geformuleerd, zodat verweerder bij overtreding van de Wav zonder nadere afweging van de betrokken belangen en zonder nadere evenredigheidstoets gehouden is om een marktvergunning in te trekken.

Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er bij de totstandkoming van de Marktverordening bewust voor is gekozen om de intrekkingsgrond van artikel 13, eerste lid, onder f dwingend te formuleren. De reden hiervoor is dat sterk wordt gehecht aan een veilige, eerlijke, transparante en ondernemers- en consumentvriendelijke markt. Het tewerkstellen van illegale vreemdelingen in strijd met de Wav maakt hier een ernstige inbreuk op, nu dit leidt tot oneerlijke concurrentie. Verweerder heeft voorts toegelicht dat bij de totstandkoming van de Marktverordening een belangenafweging is gemaakt, waarbij is afgewogen dat het belang van de marktvergunninghouder die de Wav overtreedt niet opweegt tegen het belang van een veilige, eerlijke, transparante en ondernemers- en consumentvriendelijke markt zonder oneerlijke concurrentie. In lijn met deze beleidskeuze is er tevens voor gekozen om geen hardheidsclausule op te nemen, aldus verweerder.

6. De rechtbank is van oordeel dat artikel 13, eerste lid, onder f van de Marktverordening de hierboven onder 4 weergegeven terughoudende toets kan doorstaan. Immers, naar verweerder heeft toegelicht, is bij de totstandkoming van het betreffende artikel reeds een belangenafweging gemaakt, waarbij het belang van de marktvergunninghouder onder ogen is gezien en ook de evenredigheid van de (dwingend geformuleerde) intrekking van de marktvergunning is meegewogen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de uitkomst van de belangen- en evenredigheidsafweging, te weten dat het belang van een eerlijke en transparante markt te allen tijde prevaleert boven het belang van een marktvergunninghouder, niet kennelijk onredelijk is, gelet op het belang dat in redelijkheid kan worden gehecht aan het voorkómen van oneerlijke concurrentie op de markt. Dat een niet-dwingend geformuleerde intrekkingsgrond ook denkbaar is, en wellicht zelfs de voorkeur zou verdienen, maakt niet dat artikel 13, eerste lid, onder f de onder 4 weergegeven terughoudende toets niet zou kunnen doorstaan.

7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat artikel 13, eerste lid, onder f van de Marktverordening niet onverbindend is.

8. Nu vast staat dat eiser de Wav heeft overtreden, komt de rechtbank gelet op de dwingend geformuleerde intrekkingsgrond niet toe aan een beoordeling van de door eiser gestelde belangen en specifieke omstandigheden.

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van C.A.Y. Morison-Libourel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2015.

griffier rechter

Rechtsmiddel