Raad van State, 27-06-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116, 201708180/1/A3
Raad van State, 27-06-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116, 201708180/1/A3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 27 juni 2018
- Datum publicatie
- 27 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2018:2116
- Zaaknummer
- 201708180/1/A3
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 december 2016 heeft de burgemeester onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning [locatie] te Valkenswaard te sluiten voor de duur van zes maanden.
Uitspraak
201708180/1/A3.
Datum uitspraak: 27 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Valkenswaard,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 augustus 2017 in zaak nr. 17/1331 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Valkenswaard.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2016 heeft de burgemeester onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning [locatie] te Valkenswaard te sluiten voor de duur van zes maanden.
Bij besluit van 21 maart 2017 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.A.D. Oomes, advocaat te Son en Breugel, en de burgemeester, vertegenwoordigd door S.M.P. Looijmans, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is samen met zijn vader eigenaar van de woning [locatie] te Valkenswaard. Op 1 maart 2016 is de woning doorzocht door de politie en zijn een in werking zijnde hennepdrogerij en een hoeveelheid henneptoppen van in totaal 5.949 gram aangetroffen. Naar aanleiding hiervan heeft de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet besloten om de woning van 3 mei 2016 tot 3 augustus 2016 te sluiten. [appellant] heeft geen rechtsmiddelen tegen dit besluit aangewend.
Op 12 oktober 2016 heeft de politie de woning opnieuw doorzocht in verband met een melding van de ex-partner van [appellant] dat [appellant] in het bezit zou zijn van een vuurwapen. Uit de bestuurlijke rapportage van 14 november 2016 volgt dat de politie bij die doorzoeking 12.801 gram hennepgruis, 136 gram henneptoppen en voorwerpen die vaak gebruikt worden bij het drogen van hennep heeft aangetroffen. De burgemeester heeft hierin aanleiding gezien om de woning opnieuw te sluiten, nu voor de duur van zes maanden.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft de stelling van [appellant] dat de tijdens de tweede doorzoeking aangetroffen drugs bestaan uit restanten die de politie tijdens de eerste doorzoeking al had aangetroffen maar niet had meegenomen, niet aannemelijk geacht. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat de hoeveelheid drugs die tijdens de tweede doorzoeking is aangetroffen groter is dan de hoeveelheid drugs die tijdens de eerste doorzoeking is aangetroffen. De rechtbank ziet voorts geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de politie dat de zolder van de woning tijdens de eerste doorzoeking zeer grondig is doorzocht en dat alle aangetroffen hennep in beslag is genomen. Ten aanzien van de door [appellant] overgelegde verklaring van [persoon], heeft de rechtbank overwogen dat deze verklaring geen afbreuk kan doen aan de rechtmatigheid van het besluit omdat deze verklaring ten tijde van de besluitvorming niet bekend was bij de burgemeester. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat de burgemeester bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn standpunt niet goed heeft begrepen. Hij stelt dat de drugs die op 12 oktober 2016 in de woning zijn aangetroffen, zich ten tijde van de eerste doorzoeking van de woning op 1 maart 2016 reeds in de woning bevonden maar toen niet zijn gevonden. Dit wordt bevestigd door de opmerking in het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2016 dat de garage op 1 maart 2016 niet grondig is doorzocht. [appellant] trekt de in het proces-verbaal opgenomen stelling dat de andere vertrekken van het pand wel grondig zijn onderzocht in twijfel. Zijn standpunt wordt voorts bevestigd door de omstandigheid dat alleen maar hennep in de vorm van hennepgruis in de woning is aangetroffen. Hennepgruis heeft zonder een inwerking zijnde hennepdrogerij geen functie, omdat het alleen wordt gebruikt voor het verzwaren van gedroogde hennep. De aangetroffen droogrekken en het aangetroffen koolstoffilter zijn volgens [appellant] door de politie achtergelaten na de eerste doorzoeking op 1 maart 2016. De politie neemt niet altijd alle voorwerpen die verband houden met de aangetroffen drugs mee. Dat blijkt volgens [appellant] wel uit het feit dat ook na de tweede doorzoeking nog van zulke voorwerpen in de woning zijn achtergebleven. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank de verklaring van [persoon] ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten, nu deze zijn reeds in bezwaar ingenomen standpunten ondersteunt. [persoon] heeft verklaard dat hij degene was die de drogerij heeft opgezet en de tijdens de twee doorzoekingen aangetroffen zakken met hennep heeft neergezet. [appellant] is er van uitgegaan dat de politie alles na de eerste doorzoeking heeft meegenomen. Hij had er geen weet van dat er nog hennepgruis en voorwerpen van de drogerij in de woning aanwezig waren en kon daar ook geen weet van hebben. In elk geval kan hem daarvan geen verwijt worden gemaakt, aldus [appellant].
Oordeel van de Afdeling
Bevoegdheid tot sluiting
4. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning indien in een woning of op bij de woning behorende erven drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362, is deze bepaling naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 g harddrugs (het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is aan de rechthebbende op het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd een last onder bestuursdwang tot sluiting van het pand op te leggen. De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding van de Opiumwet kan worden gemaakt, is in het kader van de vaststelling van de bevoegdheid niet van belang. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:851, is persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting.
4.1. Het is op zichzelf niet in geschil dat op 12 oktober 2016 12.801 gram hennepgruis en 136 gram henneptoppen in de woning [locatie] zijn aangetroffen. Deze hoeveelheid overschrijdt de door het openbaar ministerie als voor eigen gebruik aangemerkte hoeveelheid van maximaal 0,5 gram in ernstige mate. Derhalve is aannemelijk dat het om een handelshoeveelheid drugs ging die (mede) bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning. [appellant] heeft ook niet ontkend dat de aangetroffen drugs bestemd waren voor de verkoop, verstrekking of aflevering. De burgemeester was dan ook bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan.
Evenredigheid van de sluiting
5. De burgemeester heeft ter uitvoering van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid de "Beleidsregels bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid)" opgesteld. Volgens deze beleidsregels wordt een woning bij een tweede constatering van een handelshoeveelheid softdrugs van meer dan 30 gram voor zes maanden gesloten. Het besluit tot sluiting van de woning van [appellant] voor zes maanden is in overeenstemming met deze beleidsregels. Dit betekent echter niet zonder meer dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting heeft kunnen besluiten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
5.1. Uit de bestuurlijke rapportage en het op ambtsbelofte opgemaakt aanvullend proces-verbaal volgt dat op 12 oktober 2016 op de zolder van de woning van [appellant] 9940 gram hennepgruis, een koolstoffilter en rekken voor het drogen van hennep zijn aangetroffen. Tussen de vloerdelen van de zolderverdieping lag voorts nog een zak met 136 gram henneptoppen. In het achterste deel van de garage zijn 22 assimilatielampen en een zak met 1200 gram hennepgruis aangetroffen. In de kofferbak van een auto die in de garage stond geparkeerd, zijn een zak met 977 gram hennepgruis en een zak met 684 gram hennepgruis aangetroffen.
Over de doorzoeking die op 1 maart 2016 plaatsvond, is in het proces-verbaal het volgende vermeld:
"Tijdens deze doorzoeking werd alle door ons aangetroffen hennep in beslag genomen en afgevoerd. Door ons werd in het totaal 5.949 kilogram hennep in beslag genomen.
De zolder van de woning is zeer grondig doorzocht. De zolder is twee keer doorzocht. Een keer door collega [verbalisant A] en [verbalisant B] en een keer door mij, [verbalisant C], en collega [verbalisant A].
Bij de doorzoeking bleek dat op de zolderverdieping een aantal vloerdelen ontbraken. Door mij, [verbalisant C], en collega's [verbalisant B] en Oosterhout werden de ruimten tussen de vloerdelen, waar een vloerdeel ontbrak, bekeken. Door ons werd niets aangetroffen.
Op de zolder werd door ons hennep en hennepgerelateerde goederen aangetroffen. Alle aangetroffen hennep werd door ons in beslag genomen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat op zolder meer hennep aanwezig is geweest, dan dat door ons is aangetroffen en in beslag genomen.
Ik merk op dat de garage van genoemde woning, niet zijnde het gedeelte waar de drogerij gesitueerd was, minder grondig is doorzocht dan de overige ruimten in de woning. De garage stond vol met allerhande goederen. In de garage stond tevens een oude, gedemonteerde auto, welke vol lag met allerhande goederen. Dit voertuig is slechts oppervlakkerig doorzocht. In de gedemonteerde auto werd geen hennep aangetroffen.
Ik merk hiermee op dat de mogelijkheid bestaat dat de hennep, welke op 12 oktober 2016 werd aangetroffen in de genoemde auto, op 1 maart 2016 reeds in de kofferbak aanwezig was en niet is opgemerkt bij de doorzoeking.
Tijdens deze doorzoeking werden een tweetal koolstoffilters in beslag genomen en afgevoerd. Tijdens de doorzoeking werden geen andere koolstoffiIters aangetroffen."
5.2. Het is gelet op de inhoud van het aanvullend proces-verbaal niet uitgesloten dat de in de garage aangetroffen hennep met een gewicht van 2861 gram tijdens de eerste doorzoeking onopgemerkt is gebleven. Het is gelet op de in het proces-verbaal opgenomen weergave van de wijze waarop de zolder op 1 maart 2016 is doorzocht echter onaannemelijk dat dit ook geldt voor de hennep met een gewicht van 10.076 gram die op 12 oktober 2016 op de zolderverdieping is aangetroffen. Hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Daarbij neemt de Afdeling het volgende in aanmerking.
- Er bestaat geen aanleiding om aan de juistheid van de opmerking in het proces-verbaal dat de zolderverdieping tijdens de eerste doorzoeking zeer grondig is doorzocht, te twijfelen. Dat de garage niet grondig is doorzocht, betekent niet dat de zolder ook niet grondig is doorzocht. Daarbij komt dat de politie in het proces-verbaal een verklaring heeft gegeven voor het feit dat de garage op 1 maart 2016 minder grondig is doorzocht. Deze verklaring houdt in dat de hennepdrogerij zich elders bevond en dat de garage en de auto die daar stond vol lagen met allerhande goederen.
- Zoals de rechtbank heeft overwogen, is hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de in de woning aanwezige materialen niet van belang. De woning is niet gesloten vanwege de aanwezigheid van deze materialen.
- De stelling van [appellant] dat enkel hennep in de vorm van hennepgruis in de woning is aangetroffen, is onjuist. Volgens de bestuurlijke rapportage en het proces-verbaal heeft de politie op de zolder van de woning ook een zak met 136 gram henneptoppen aangetroffen. Dat hennepgruis geen zelfstandige functie zou hebben, zoals door [appellant] wordt gesteld, is verder niet van belang. Hennepgruis wordt gerekend tot hennep in de zin van de Opiumwet, nu hennep in lijst II van de Opiumwet wordt omschreven als: "elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep) waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden."
- De door [appellant] overgelegde verklaring van [persoon] van 5 en 6 juli 2017 dient ter ondersteuning van zijn reeds in bezwaar ingenomen standpunt dat de op 12 oktober 2016 aangetroffen hennep zich tijdens de eerste doorzoeking op 1 maart 2016 al in de woning bevond. Om die reden kan deze verklaring worden betrokken bij de beoordeling van het hoger beroep. [persoon] heeft verklaard dat hij de op 12 oktober 2016 in de woning aangetroffen hennep en de voorwerpen voor de hennepdrogerij herkent als de goederen die hij in februari 2016 in de woning van [appellant] heeft geplaatst. Deze verklaring is naar het oordeel van de Afdeling evenwel onvoldoende om aan de juistheid van de bestuurlijke rapportage en het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 1 december 2016 te twijfelen. Deze documenten bevatten nauwkeurige weergaven van de waarnemingen van opgeleide politieambtenaren, die geen belang hebben bij hetgeen zij als hun waarnemingen hebben vermeld.
5.3. De in de woning aangetroffen hoeveelheid drugs is, ook als de in de garage aangetroffen hoeveelheid buiten beschouwing zou worden gelaten, veel groter dan de hoeveelheid die als een hoeveelheid voor eigen gebruik kan worden aangemerkt en de in de beleidsregels als grens genoemde hoeveelheid. De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn betoog dat hem geen verwijt van deze ernstige overtreding van de Opiumwet kan worden gemaakt. Zoals hiervoor onder 5.2 is overwogen, gelooft de Afdeling niet dat de op zolder aangetroffen drugs door [persoon] in de woning zijn neergelegd en tijdens de eerste doorzoeking op 1 maart 2016 over het hoofd zijn gezien door de politie. [appellant] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij niet wist dat er drugs op de zolder van zijn woning lagen. Maar zelfs al zou [appellant] niet van de drugs hebben geweten, dan nog kan hem een verwijt van de overtreding worden gemaakt. [appellant] is als eigenaar en bewoner van de woning namelijk verantwoordelijk voor de gang van zaken in en om de woning. Van hem mocht worden verwacht dat hij bekend was met het gebruik van de verschillende vertrekken van de woning en de daarin aanwezige goederen.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning voor de duur van zes maanden te sluiten.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Minderhoud w.g. Binnema
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2018
589.