Home

Raad van State, 15-11-2018, ECLI:NL:RVS:2018:3752, 201805113/1/V2

Raad van State, 15-11-2018, ECLI:NL:RVS:2018:3752, 201805113/1/V2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
15 november 2018
Datum publicatie
21 november 2018
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:3752
Zaaknummer
201805113/1/V2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 16 mei 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Uitspraak

201805113/1/V2.

Datum uitspraak: 15 november 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 juni 2018 in zaak nr. NL18.9282 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 13 juni 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.

Desgevraagd heeft de staatssecretaris een nader stuk ingediend.

De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    De staatssecretaris heeft in het nader stuk medegedeeld dat de vreemdeling op 21 juni 2018 opnieuw een asielaanvraag heeft ingediend en dat hem bij besluit van 4 juli 2018 met ingang van 21 juni 2018 een asielvergunning krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend. Volgens de staatssecretaris heeft de vreemdeling daarom geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.

2.    De vreemdeling heeft in het nader stuk medegedeeld dat hij het hoger beroep handhaaft. Hij betoogt dat zijn belang niet is gelegen in het verkrijgen van een verblijfsvergunning met een eerdere ingangsdatum maar in de vaststelling dat het besluit van 16 mei 2018 onrechtmatig is om naar aanleiding van die vaststelling een verzoek om schadevergoeding bij de staatssecretaris in te dienen.

3.    De vreemdeling heeft niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden. Reeds gelet hierop heeft hij geen belang bij handhaving van het hoger beroep. Daarbij komt nog dat de Hoge Raad in zijn arrest van 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8751, heeft overwogen dat de toelating als vluchteling plaats vindt om humanitaire redenen, teneinde bescherming te bieden tegen vervolging in het land van herkomst. Indien de staatssecretaris in het kader van de procedure tot toelating een voor die procedure geldende regel heeft geschonden, heeft de vreemdeling toegang tot de rechter om deze schending te laten herstellen. Deze schending geeft echter geen aanspraak op vergoeding van schade. Bij uitspraak van 20 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2009:BH1887, heeft de Afdeling de Hoge Raad daarin gevolgd. Het gaat daarbij om zowel vermogensschade als ander nadeel.

4.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr H.G. Lubberdink en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Wolff

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2018

238.